Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ABB B.V.,
ABB Ltd.,
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V,
Saranne B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
NLG 87.100.000,- exclusief BTW. Het tijdstip voor bedrijfsvaardige oplevering werd vastgesteld op 15 maart 1995. De prijs is overeenkomstig het bestek in termijnen betaald.
21 augustus 1995 en zij houdt sinds 10 december 1998 alle aandelen in ABB B.V.
€ 215.156.250,-. Voor deze boete is aan ABB Ltd. volledige boete-immuniteit verleend op grond van de ‘Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboetes en vermindering van geldboetes in kartelzaken’ (PbEU, C 298 van 8.12.2006).
ABB c.s. betwisten op verschillende gronden dat zij gehouden zijn tot schadevergoeding.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
ABB c.s. hoofdelijk zou veroordelen tot betaling aan TenneT c.s. van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met hoofdelijke veroordeling van
ABB c.s. in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
26 oktober 2011 (hierna: het bevoegdheidsvonnis) heeft de rechtbank zich bevoegd geacht van het geschil kennis te nemen en de incidentele vordering van ABB c.s. afgewezen.
16 januari 2013 in de hoofdzaak (hierna: het eindvonnis) heeft de rechtbank ABB c.s. vervolgens, kort gezegd, hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan TenneT c.s., op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. In de rechtsoverwegingen 4.27 tot en met 4.32 van het eindvonnis heeft de rechtbank – volgens rechtsoverweging 4.26 in verband met toelating van TenneT c.s. tot een schadestaatprocedure – geoordeeld over verweren van ABB c.s. ten aanzien van de gestelde schade en de omvang daarvan, in het bijzonder over de vraag of de kartelafspraken van invloed zijn geweest op de voor de GGS-installatie betaalde prijs, op welke wijze de omvang van de desbetreffende schade zou kunnen worden geschat (rechtsoverwegingen 4.27 – 4.29) en over het zogenoemde doorberekenings- of passing-on verweer (rechtsoverweging 4.30).
351 Rv is geschorst totdat op het hoger beroep zal zijn beslist.
Op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 van het Verdrag van Lugano van
30 oktober 2007, PbEU 2007, 339 (het zogenoemde EVEX-Verdrag), laatstelijk gewijzigd en in werking getreden op 1 oktober 2010, is de Nederlandse rechter ook ten aanzien van ABB Ltd. als mede-gedaagde van ABB B.V. bevoegd, mits tussen de tegen hen gerichte vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden genomen.
11 oktober 2007, zaak C-98/06 (Freeport/Arnoldsson), rechtsoverweging 41 en Hof van Justitie 1 december 2011, zaak C-145/10 (Painer/Standard Verlags GmbH e.a.), rechtsoverweging 83). In het bijzonder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht op grond van enkele divergentie in de beslechting van het geschil. Voor tegenstrijdigheid is bovendien vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (zie Hof van Justitie 13 juli 2006, zaak C-539/03 (Roche Nederland/Primus en Goldenberg), rechtsoverweging 26, Hof van Justitie 11 oktober 2007, zaak C-98/06 (Freeport/Arnoldsson), rechtsoverweging 40 en Hof van Justitie 1 december 2011, zaak C-145/10 (Painer/Standard Verlags GmbH e.a.), rechtsoverweging 79).
NJ 1994, 622).Wat betreft ABB B.V., die al haar handelingen in Nederland verrichtte, is dit onmiskenbaar Nederland. Hetzelfde geldt voor ABB Ltd. Weliswaar was zij gevestigd in Zwitserland, maar haar verderop in dit arrest te bespreken ‘sturend’ gedrag heeft zij in Nederland geëffectueerd via ABB B.V. bij het aangaan van de Overeenkomst.
Op de ABB c.s. verweten onrechtmatige daden is daarom Nederlands recht van toepassing.
.
de door TenneT c.s. gestelde feiten, binnen het kader van de door hen bedoelde ‘normale bewijsregels’, niet of niet voldoende betwist, zodat het hof deze als vaststaand moet beschouwen (artikel 149 Rv).
Door de implementatie van de kartelafspraken op het niveau van ABB B.V. heeft ABB Ltd. als (indirect) grootaandeelhouder van ABB B.V. de handelwijze van ABB B.V. met betrekking tot haar onderhavige offerte/prijsbepaling onmiskenbaar ‘gestuurd’. Ook al onderkent het hof dat het niet ongebruikelijk is dat in een centraal geleid concern als ABB prijzen door de centrale leiding worden bepaald, dit brengt in voorkomend geval, zoals in casu, wel mee dat de onrechtmatigheid daarvan mede aan ABB B.V. is toe te rekenen, ook als bij ABB B.V. zelf, zoals zij aanvoert, de kennis van het kartel en/of het gebruik van haar bedrijfsvoering ter implementatie daarvan, zou(den) hebben ontbroken. Zo ABB Ltd. de informatie daaromtrent om haarmoverende redenen, in het bijzonder de verheimelijking van de kartelafspraken, niet aan ABB B.V. zou hebben doorgegeven, dan is haar desbetreffende kennis in een geval als het onderhavige aan ABB B.V. toe te rekenen, dit mede ter bescherming van TenneT c.s. die erop mochten vertrouwen dat ABB B.V. zelf haar verkoopprijzen bepaalde, althans zelf voor een verantwoorde – niet door verboden kartelinspraken beïnvloede – prijsstelling zorgdroeg. Een andersluidende opvatting zou er ook (te) gemakkelijk toe kunnen leiden dat tot dezelfde onderneming c.q. economische eenheid behorende afzonderlijke juridische entiteiten zouden kunnen profiteren van hun onderscheiden rechtspersoonlijkheden: de deelnemer aan het kartel zou geen uitvoeringshandelingen hebben verricht en de feitelijke uitvoerder van de kartelafspraken zou niet van het kartel hebben geweten. Mede tegen de achtergrond van de in artikel 101 VwEU neergelegde kernbepaling tot het tegengaan van kartels is dit onaanvaardbaar.
(vijf jaar vóór de stuitingsbrief hunnerzijds) bekend waren geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon in de zin van artikel 3:310 lid 1 BW.
artikel 85 EG-Verdrag (later artikel 81 EG en thans artikel 101 VwEU), in het bijzonder het nuttig effect van het in lid 1 van dat artikel neergelegde verbod, worden afgedaan, indien niet eenieder vergoeding kon vorderen van schade die hem is berokkend door een overeenkomst of een gedraging die de mededinging kan beperken of vervalsen (Hof van Justitie 20 september 2001, zaak C-453/99 (Courage/Crehan), rechtsoverweging 26 en 13 juli 2006, zaak C-295/04 (Manfredi/Lloyd Adriatico), rechtsoverwegingen 60 en 92).
de EU-lidstaten en de Europese instellingen (Commissie en Europees Parlement) overeenstemming is bereikt over – de amendementen van het Parlement op – het voorstel van de Commissie voor een ‘Richtlijn betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en de Europese Unie’ (hierna: de ontwerp-richtlijn). Tegelijk met haar (oorspronkelijke) voorstel voor bedoelde richtlijn heeft de Commissie onder meer een ‘Mededeling betreffende de begroting van schade bij schadeacties wegens inbreuken op artikel 101 of 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie’ gepubliceerd (PbEU C 167/19) met een (informatieve) zogenoemde Praktische Gids betreffende de begroting van bedoelde schade. Ofschoon nog sprake is van een ontwerp-richtlijn die bovendien blijkens artikel 22 van de in april 2014 vastgestelde tekst van de ontwerp-richtlijn niet van toepassing zal zijn op lopende gerechtelijke procedures, geven deze documenten reeds de visie weer op (bestuurlijk en wetgevend) EU-niveau aangaande de begroting van schade in gevallen als het onderhavige, erop neerkomende dat het doorberekeningsverweer wordt aanvaard en de bewijslast van de doorberekening van de prijsverhoging op de verweerder wordt gelegd (vgl. artikel 13 van de ontwerp-richtlijn).
(Hoge Raad 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9830). Dit door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt sluit aan bij de door het Hof van Justitie geformuleerde uitgangspunten die gelden bij bepaling van schade als gevolg van schending van communautaire regels (zie hiervoor onder 3.26, laatste alinea).
(de afnemers). Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, heeft eenieder het recht voor de nationale rechter vergoeding te vorderen van de schade die hem door de kartelinbreuk is berokkend. Dit geldt dus ook voor de afnemers van TenneT c.s., indien en voor zover zij als gevolg van de kartelinbreuk schade mochten hebben geleden. Bedoelde afnemers – naar ABB c.s. onbestreden hebben aangevoerd gaat het hier om distributiebedrijven – hebben ABB c.s. hun aanspraak door stuiting van de verjaring daarvan bij brief van mrs. De Pree en Beenders d.d. 20 januari 2012 (productie 41 van ABB c.s.) ook reeds bevestigd.
4.Slotsom
5.De beslissing
nr. 1/2003).