ECLI:NL:GHARL:2014:6463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
14/00057, 14/00058 en 14/00059
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften van belanghebbende tegen ambtshalve opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslagen, maar de inspecteur van de Belastingdienst had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Gelderland had de beroepen van belanghebbende tegen deze uitspraken ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Het Hof heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften van belanghebbende te laat waren ingediend, en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende had geen overtuigende argumenten aangedragen om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De belanghebbende had ook verzocht om uitstel van de zitting, maar het Hof oordeelde dat de redenen voor uitstel niet voldoende waren om de zitting uit te stellen, gezien de proceshouding van belanghebbende.

Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummers 14/00057, 14/00058 en 14/00059
uitspraakdatum: 19 augustus 2014
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 19 december 2013, nummers AWB 13/1014, 13/1015 en 13/1016, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.139. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 1.134.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 ambtshalve een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.246. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 ambtshalve een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 93.
1.4
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraken van 19 december 2012 de beroepen ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

IB/PVV 2008
2.1
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2008. Bij brief van 1 juni 2010 is aan belanghebbende een herinnering gestuurd. Belanghebbende is bij brief met dagtekening 24 augustus 2010 aangemaand tot het doen van aangifte vóór 7 september 2010. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.
2.2
Met dagtekening 9 juni 2011 zijn ambtshalve de in 1.1. genoemde beschikkingen vastgesteld.
2.3
Belanghebbende heeft bezwaarschriften ingediend met dagtekening 27 augustus 2011, welke op 30 augustus 2011 door de Inspecteur zijn ontvangen.
2.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 januari 2013 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de termijn.
IB/PVV 2009 en Zvw 2009
2.5
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2009. Bij brief van 26 mei 2011 is aan belanghebbende een herinnering gestuurd. Belanghebbende is bij brief met dagtekening 4 juli 2011 aangemaand tot het doen van aangifte vóór 18 juli 2011. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.
2.6
Met dagtekening 2 november 2011 zijn ambtshalve de in 1.2 en 1.3 genoemde beschikkingen vastgesteld.
2.7
Belanghebbende heeft bezwaarschriften ingediend met dagtekening 12 januari 2012, welke op 13 januari 2012 door de Inspecteur zijn ontvangen.
2.8
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 januari 2013 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de termijn.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de hoger beroepen ontvankelijk zijn, waarbij partijen verdeeld houdt het antwoord op de vraag of de hoger beroepen de gronden bevatten. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is voorts in geschil of de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard vanwege overschrijding van de termijn. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend, de Inspecteur is de tegenovergestelde opvattingen toegedaan.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar.
3.3
De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de hoger beroepen en subsidiair tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Uitstel onderzoek ter zitting
4.1
Het Hof heeft partijen bij brief van 5 juni 2014 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van de onderhavige zaken. Volgens de gegevens van Track & Trace van PostNL is op 6 juni 2014 op het woonadres van belanghebbende getekend voor de ontvangst van de brief. Belanghebbende heeft per faxbericht van 15 juli 2014 om 19:48 uur, om uitstel van de zitting van 16 juli 2014 verzocht. Dit uitstelverzoek is het Hof bij aanvang van het onderzoek ter zitting op 16 juli 2014 bekend geworden.
4.2
De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat ingeval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende, bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in zijn uitspraak met redenen te worden omkleed (vgl. HR 4 januari 2013, nr.12/02335, ECLI:NL:HR:2013:BY7711, HR 20 december 1989, nr. 26194, BNB 1990/57, HR 31 januari 2001, nr. 35914, ECLI:NL:HR:2001:AA9724, BNB 2001/132 en HR 4 mei 2007, nr. 41429, ECLI:NL:HR:2007:BA4301, BNB 2007/203).
4.3
Het Hof heeft de door belanghebbende aangedragen redenen voor uitstel, te weten bezoek om zakelijke redenen aan Singapore vanaf 16 juli 2014, het niet eerder kunnen voorzien van dit bezoek en het niet in de gelegenheid zijn om een vervanger naar de zitting te sturen, afgewogen tegen het belang om de zitting doorgang te laten vinden. Het Hof heeft beslist dat belanghebbende onvoldoende heeft gesteld waarom deze belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitvallen. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende stelselmatig uitstel heeft gevraagd voor respectievelijk het doen van aangifte, het verstrekken van inlichtingen in de bezwaarfase, het motiveren van de beroepschriften, zittingen bij de Rechtbank en de motivering van de hogerberoepschriften. In het verzoek van 15 juli 2014 om het onderzoek ter zitting uit te stellen geeft belanghebbende aan dat hij immer nog niet in staat is aangiften in te dienen, dat hij daartoe eerst in september 2014 in de gelegenheid zal zijn en verzoekt hij het Hof tot aanhouding van de zaken tot die tijd. Het Hof heeft geoordeeld dat gelet op de proceshouding van belanghebbende een onredelijke vertraging dreigt en het belang dat met het vermijden van die vertraging gemoeid is zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende ter zitting aanwezig zou kunnen zijn (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 09/04360, ECLI:NL:HR:2011:BN3529). Het Hof heeft daarom negatief op het verzoek beslist en het onderzoek ter zitting doorgang laten vinden.
Ontvankelijkheid hoger beroepen
4.4
Belanghebbende heeft op 28 januari 2014 hoger beroep ingesteld. Behoudens de aanslagnummers in de drie hogerberoepschriften, die verwijzen naar de ambtshalve beschikkingen IB/PVV 2008, IB/PVV 2009 en Zvw 2009, zijn de hogerberoepschriften inhoudelijk identiek. Belanghebbende verzoekt in de hoger beroepschriften om uitstel van zes weken teneinde de hoger beroepen te motiveren. Bij de hogerberoepschriften is een fax van 11 oktober 2013 gevoegd, waarin belanghebbende onder verwijzing naar de Rechtbank-nummers AWB 13/1014, 13/1015 en 13/1016 aan de Rechtbank verzoekt om uitstel van de zitting van 6 november 2013 wegens een zakenreis naar Jakarta.
4.5
Op 30 januari 2014 heeft het Hof aan belanghebbende de ontvangst van de hogerberoepschriften bevestigd. Op 10 februari 2014 en voorts op 17 en 21 maart 2014 heeft het Hof belanghebbende een termijn gesteld om de hoger beroepen te motiveren.
4.6
Op 18 maart 2014 verzoekt belanghebbende het Hof de termijn voor motivering wederom met minimaal zes weken te verlengen in verband met zijn verslechterde medische toestand. Hij schrijft in het uitstelverzoek
“Dan kan ik aantonen geen positief maar een negatief inkomen te hebben genoten.”Na deze brief heeft belanghebbende, behoudens het uitstelverzoek van 15 juli 2014, geen stukken ingediend.
4.7
In zijn verweerschrift van 12 mei 2014 stelt de Inspecteur (primair) dat belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de hoger beroepen, omdat niet is voldaan aan de in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde eis dat een beroepschrift de gronden van het beroep bevat.
4.8
Het Hof acht de opmerking van belanghebbende, dat hij geen positief maar een negatief inkomen heeft genoten (zie 4.6) in samenhang met de in de hoger beroepen van 28 januari 2014 genoemde kenmerken van de beschikkingen en de (in de bijlage opgenomen) zaaknummers van de Rechtbankuitspraken, voldoende als motivering omdat daaruit naar voren komt dat hij zich niet kan verenigen met de onderhavige Rechtbankuitspraken. Belanghebbende is daarom ontvankelijk in hoger beroep.
Ontvankelijkheid bezwaarschriften
4.9
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van die bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.1
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de bekendmaking van de onderhavige beschikkingen later dan op 9 juni 2011 (IB/PVV 2008) respectievelijk 2 november 2011 (IB/PVV 2009 en Zvw 2009) heeft plaatsgevonden. Dit brengt mee dat de bezwaartermijnen op 21 juli 2011 (IB/PVV 2008) respectievelijk 15 december 2011 (IB/PVV 2009 en Zvw 2009) zijn geëindigd. De bezwaarschriften hebben als dagtekening 27 augustus 2011 (IB/PVV 2008) respectievelijk 12 januari 2012 (IB/PVV 2009 en Zvw 2009) en zijn op 30 augustus 2011 (IB/PVV 2008) respectievelijk 13 januari 2012 (IB/PVV 2009 en Zvw 2009) ontvangen door de Inspecteur. Deze data zijn gelegen buiten de in het eerste en tweede lid van artikel 6:9 Awb genoemde termijnen, zodat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend.
4.11
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Aangezien belanghebbende geen dragende argumenten heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding is het Hof van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb geen sprake is.
4.12
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Inspecteur de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. J.A. Monsma, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(J.H. Riethorst) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 20 augustus 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.