Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde],
[geïntimeerde],
Antonius Ziekenhuis,
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordelingde akte van [appellante]
resterende geschilpunten
verlies verdienvermogenin aanmerking te nemen uitgangspunten. In het laatste tussenarrest heeft het hof overwogen dat ten aanzien van het verlies verdienvermogen voor de fictieve situatie zonder medische fout dient te worden uitgegaan van:
- de functie verpleegkundige A;
- een eindleeftijd van 67 jaar;
- ORT van 14% tot 61 jaar;
- full time werken tot 61 jaar en 80% vanaf 61 jaar wanneer geen rekening wordt
gehouden met de zorg voor de zoon van [appellante].
Het hof heeft in dat tussenarrest de partijen verdeeld houdende vraag naar de gevolgen van de zorg voor de zoon van [appellante] voor de te hanteren deeltijdfactor niet beantwoord, omdat het over onvoldoende informatie beschikte. Het hof heeft overwogen dat de omstandigheid dat [appellante] het grootste deel van haar arbeidsverleden als verpleegkundige fulltime heeft gewerkt en het gegeven dat zij als alleenstaande ouder zelf in haar levensonderhoud dient te voorzien, de verwachting rechtvaardigen dat [appellante] (tot haar 61ste levensjaar) fulltime zou hebben gewerkt, maar dat de omstandigheid dat [appellante] de zorg heeft voor een autistisch kind, welke zorg zich niet zonder meer laat combineren met een fulltime baan, mogelijk een correctie rechtvaardigt op het uitgangspunt van fulltime werken.
Van de zijde van [geïntimeerden] is aangevoerd dat het niet realistisch is te verwachten dat [appellante] in de hypothetische situatie een fulltime baan zou hebben gehad naast de zorg voor haar zoon. In dat verband is verwezen naar statistische informatie waaruit volgt dat in Nederland maar één op de vijf alleenstaande moeders een fulltime baan heeft. In de processtukken zijn aanwijzingen te vinden dat de zoon van [appellante] extra zorg nodig had. Het is maar de vraag of hem in een situatie waarin meerdere personen zouden zijn ingeschakeld bij zijn opvang de vaste structuur geboden kon worden die hij nodig heeft, aldus [geïntimeerden]
"
Van de moeders die wel fulltime werken is 20 procent alleenstaand. Dat is aanzienlijk meer dan bij moeders met een deeltijdbaan."Moeders die alleenstaand zijn, werken dus vaker - en juist niet minder vaak - fulltime dan moeders die een partner hebben. De statistische informatie over werkende moeders draagt dan ook niet bij aan de conclusie dat [appellante] in de hypothetische situatie zonder ongeval parttime zou hebben gewerkt.
inschalingvan [appellante] en, daarmee samenhangend, het inkomen van [appellante] in de hypothetische situatie. Het hof heeft, gelet op de uitlopende visies van partijen die beide worden onderbouwd met een beroep op een berekeningsrapport, behoefte aan deskundige voorlichting op dit punt. Het hof betreurt het, gelet op de lange duur van de procedure, dat een nieuw deskundigenonderzoek noodzakelijk is, maar nu partijen van hun eigen gelijk overtuigd zijn en niet van wijken willen weten, ziet het hof geen alternatief, tenzij partijen alsnog een compromis ter zake weten te bereiken.
consequenties van het 80% werkenvan [appellante] vanaf 61 jaar voor haar salaris. Waar [geïntimeerden] betogen dat [appellante] wanneer zij 80% gaat werken ook 80% van het fulltime salaris ontvangt, stelt [appellante] dat zij als gevolg van de invoering van het Persoonlijk Levensfase Budget (PLB) in het Ziekenhuiswezen bij het bereiken van de 61 jarige leeftijd de facto ongeveer 80% werkt, maar toch een fulltime salaris ontvangt. Ook op dit punt heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting. Het hof wil van de deskundige weten welke deeltijdfactor dient te worden gehanteerd om, rekening houdend met de effecten van het PLB, uit te komen op een werkweek van 80% van de voor een verpleegkundige geldende fulltime werkweek.
rekenkundige aspecten. Ten aanzien van deze aspecten overweegt het hof dat in de berekening van het inkomen in de hypothetische situatie uiteraard rekening dient te worden gehouden met de door de CAO voorziene emolumenten, zoals eindejaarsuitkeringen en eenmalige (jubileum)uitkeringen. Het hof zal de te benoemen deskundige vragen deze emolumenten en uitkeringen nauwkeurig in kaart te brengen.
pensioenschade, staat tussen partijen niet ter discussie. De omvang van de pensioenschade is deels afhankelijk van de uitkomst van het geschil van partijen over de inschaling.
smartengeldtoegewezen van € 40.000,-.
[geïntimeerden] menen dat dit bedrag te hoog is. Zij stellen dat uitgegaan dient te worden van een bedrag van € 32.500,-. Nu [geïntimeerden] slechts voor 60% aansprakelijk zijn voor de schade van [appellante], is de vordering tot vergoeding van smartengeld toewijsbaar tot 60% van
€ 32.500,-, aldus [geïntimeerden] [appellante] meent dat het door de rechtbank toegewezen bedrag een juist bedrag is. Volgens haar is het percentage van 60% al in dit bedrag verdisconteerd.
niet worden vergeleken met die van andere personen, die ook het zicht in één oog verliezen, maar nog wel (nagenoeg) volledig zicht hebben in het andere oog.
gevoelswaarde van geld. Zo is €1.000,- - afgerond - fl. 2.200,- waard, maar lijkt fl. 2.200,- "meer geld" dan € 1.000,-, terwijl de smartengeldbedragen in guldens onverkort zijn doorgerekend naar euro's en zijn bijvoorbeeld de loterijprijzen (als uitdrukking van de waarde van geluk) fors gestegen, terwijl de smartengeldbedragen (als uitdrukking van de waarde van pech) gelijk zijn gebleven. Al met al is de kritiek breed gedragen dat de toegekende smartengeldbedragen geen recht meer doen aan de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed. Het hof acht deze kritiek terecht en begrijpelijk. Het ligt dan ook in de rede dat in de toekomst veelal hogere smartengeldbedragen zullen worden vastgesteld dan in het verleden het geval was. Het hof tekent daarbij wel aan dat een aanpassing van de hoogte van het smartengeld aan de veranderende maatschappelijke opvattingen en ontwikkelingen in het buitenland eerder aan de orde is in een recente schadezaak dan, zoals hier, in een zaak waarin de schade is ontstaan voordat de desbetreffende maatschappelijke opvattingen zijn veranderd en de ontwikkelingen in het buitenland zich hebben voorgedaan.
kosten van huishoudelijke hulpverschillen partijen van mening. [appellante] meent dat in de jaren 1994 tot en met 1996 dient te worden uitgegaan van 7 uur hulp per week bij een tarief van € 7,50 per uur. [appellante] stelt dat toen [zoon] klein was haar moeder veel hulp heeft geboden. In de jaren 1997 tot en met 2003 dient te worden uitgegaan van 4 uur hulp bij een tarief van € 8,-. Vanaf 2004 is [appellante] een (minimale) eigen bijdrage verschuldigd. In de rapporten van het NRL zijn de eigen bijdrages over de jaren 2004 tot en met 2012 gespecificeerd. Volgens het rapport zullen de eigen bijdrages fors stijgen wanneer aan [appellante] de haar toekomende schade zal worden uitgekeerd. [appellante] gaat uit van een eindleeftijd van 75 jaar voor de huishoudelijke hulp.
de periode tot 1 juli 1995 is deze om die reden niet toewijsbaar.
In zijn arrest van 5 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BE9998) overwoog de Hoge Raad dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed, indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners en dat dit niet anders is indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen. Het enkele feit dat [appellante] niet heeft betaald voor de haar door derden geboden hulp, betekent dan ook niet dat zij terzake van de huishoudelijke hulp geen schade heeft geleden. Wel is noodzakelijk dat zij daadwerkelijk (4 uur) hulp van derden heeft ontvangen. Het hof acht dat aannemelijk voor de periode dat [zoon] klein was, tot en met het jaar 2007. [appellante] heeft toegelicht dat zij in die periode veel hulp heeft gehad van haar moeder. Voor de periode 1 juli 1995 tot en met 31 december 1997 kan dan ook worden uitgegaan van 4 uur hulp per week gedurende 48 weken per jaar. Over de hulp die zij nadien heeft ontvangen, is zij minder duidelijk geweest. Alles afwegend zal het hof voor de jaren 1998 tot en met 2003 uitgaan van 2 uur hulp per week gedurende 48 weken per jaar. Het hof acht een tarief van € 7,50 per uur op zijn plaats.
- voor de periode 1 juli 1995 tot en met 31 december 1996 dient te worden uitgegaan van 4 uur per week gedurende 48 weken à € 7,50,- per uur;
- voor de jaren 1997 tot en met 2003 dient te worden uitgegaan van 2 uur per week gedurende 48 weken à € 7,50,- per uur;
- voor de jaren vanaf 2004 tot aan het bereiken van de 75 jarige leeftijd dient te worden uitgegaan van een eigen bijdrage voor 4 uren huishoudelijke hulp, waarbij voor de bepaling van de hoogte van deze bijdrage rekening dient te worden gehouden met de effecten van de
ontvangen schadevergoeding. Bij het berekenen van de toekomstschade dient wel de sterftekanscorrectie te worden toegepast.
schade vanwege verlies zelfwerkzaamheidbedragen gevorderd uitgaande van 2 uur hulp per week gedurende 48 weken per jaar vanaf 1 januari 1994 tot aan het bereiken van de 75 jarige leeftijd. Vanaf 1 januari 2012 bedraagt de jaarschade € 1.440,- bij een uurtarief van €15,-. Voor 1994 wordt uitgegaan van een uurtarief van € 4,54, welk tarief in de loop der jaren oploopt tot € 15,-. Bij gelegenheid van de comparitie heeft [appellante] verklaard dat zij in een gehuurde hoekwoning met een tuin woont en dat die tuin onderhoudsarm is gemaakt. Zij probeert zoveel mogelijk klussen in en om het huis zelf te doen. voor sommige klussen doet zij een beroep op vrienden en kennissen, die zij daarvoor niets betaalt. Dat is niet voor alle klussen mogelijk, waardoor er wel het een en ander aan klussen blijft liggen.
1 juli 2005 niet in staat is alle kluswerkzaamheden rond haar woning te verrichten. Het hof acht ook aannemelijk dat [appellante] voor deze werkzaamheden een beroep moet doen op bekenden. Dat zij deze bekenden daarvoor geen vergoeding betaalt, staat niet in de weg aan een abstracte begroting van deze schade. Hetgeen het hof op dit punt heeft overwogen ten aanzien van de huishoudelijke hulp geldt ook voor het verlies zelfwerkzaamheid. Datzelfde geldt voor het betoog van [geïntimeerden] ten aanzien van de combinatie van fulltime werken en zelfwerkzaamheid.
€ 325,- per jaar vanaf 1 januari 2006. Voor de periode van 1 juli 1995 tot en met 31 december 2002 zal het hof uitgaan van € 300,- per jaar. Vanaf 1 januari 2010 tot aan de eindleeftijd van 75 jaar (met sterftekanscorrectie) wordt het bedrag van € 325,-, conform de richtlijn, verhoogd tot € 340,-.
kunnen maken. Integendeel, zij heeft aangegeven voor de inschakeling van derden geen kosten te maken.
kosten van rechtskundige bijstand.Ten aanzien van deze kosten overweegt het hof allereerst dat aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van de door de voorgangers van de huidige advocaat van [appellante] gemaakte kosten. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en daartegen is geen grief gericht, zodat die beslissing in appel niet ter discussie staat.
3.De beslissingHet gerechtshof:
2 september 2014voor akte partijen uitlating deskundigenbericht;