ECLI:NL:HR:2000:AA8358
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor immateriële schade na ongeval met blijvend letsel
In deze zaak heeft eiser, geboren in 1973, Bouw gedagvaard voor de Kantonrechter te Wageningen na een ongeval op 13 januari 1992 dat leidde tot ernstig, blijvend letsel. Eiser vorderde een schadevergoeding van ƒ 300.000,-- voor immateriële schade, maar de Kantonrechter kende hem slechts ƒ 200.000,-- toe. Eiser ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Arnhem, die het vonnis van de Kantonrechter bevestigde. Eiser stelde dat het toegewezen bedrag onvoldoende was om zijn levenskwaliteit te verbeteren, gezien de hoge kosten van noodzakelijke extra activiteiten en vakanties.
De Hoge Raad oordeelde dat de begroting van immateriële schade aan de rechter is voorbehouden, die rekening moet houden met alle omstandigheden, waaronder de aard en ernst van het letsel. De rechter is niet gebonden aan de gebruikelijke regels van stelplicht en bewijs, maar moet wel een juiste rechtsopvatting hanteren. De Hoge Raad bevestigde dat de Rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting had toegepast en dat de toegewezen schadevergoeding redelijk was, gezien vergelijkbare gevallen en de ernst van het letsel.
De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van eiser en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit arrest benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de rechter bij het toekennen van smartengeld en de noodzaak om alle relevante omstandigheden in overweging te nemen bij de schadebegroting.