Naar aanleiding hiervan oordeelt het hof verder als volgt.
In artikel 198 lid 1 Wetboek van Strafrecht is als misdrijf strafbaar gesteld het opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken. In zijn brief van 3 september 2009 (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft de deurwaarder onder meer meegedeeld:
“Ik heb tijdens het beslag steeds gesproken met [persoon 3] mededirecteur van Altena Yachting BV, dit in bijzijn van [hulpofficier], hulpofficier van justitie en [getuige 1] getuige van mijn kantoor. Deze deelde mij tijdens de inbeslagname mede dat hij van plan was met het schip naar de HISWA te gaan waarop ik hem uitdrukkelijk heb gemeld dat dit niet mocht daar er beslag op het schip is gelegd. Ik heb hem medegedeeld, nu ik beslag op het schip ging leggen (…) (dat, hof) hij verantwoordelijk is voor het schip. De hulpofficier voornoemd mengde zich alstoen in het gesprek en kwam met suggestie het schip toch naar de HISWA te laten varen, dit om [persoon 3] te bewegen om zijn medewerking aan de inbeslagname te verlenen. Ik heb [persoon 3] als toen nogmaals gewezen op het feit dat hij na inbeslagname verantwoordelijk is voor het schip.
Ik heb hem zeker geen toestemming gegeven om weg te varen doch steeds op zijn verantwoordelijkheid in verband met de inbeslagname gewezen.”
De reactie van de deurwaarder op de interventie van de hulpofficier was blijkens deze brief niet pertinent afwijzend, hetgeen mede kan zijn veroorzaakt door de mededeling aan hem dat op korte termijn een bankgarantie zou worden gesteld. Dat de deurwaarder ([persoon 3] van) Altena toen nog slechts wees op haar verantwoordelijkheid na de inbeslagneming vormt geen stellige herhaling van het verbod om met het schip weg te varen. Hieruit heeft Altena, zoals zij aanvoert, redelijkerwijs het beeld kunnen ontlenen dat de deurwaarder daarover niet moeilijk deed zolang Altena maar haar verantwoordelijkheid voor het in beslag genomen schip bleef nemen. Het bewijsaanbod van Restant Verkoop om de deurwaarder en hulpofficier als getuigen te horen wordt daarom gepasseerd. Dat Altena een onttrekkingshandeling zou hebben gepleegd, is minst genomen voor ernstige twijfel vatbaar. Het voorgaande past ook in het tussen partijen vaststaande feit dat ([persoon 3] van) Altena op 31 augustus aan ([persoon 1] van) Restant Verkoop heeft verteld dat hij van de deurwaarder had begrepen dat deze het geen probleem vond dat de Masalino naar de Hiswa ging omdat [persoon 1]/Restant Verkoop een bankgarantie ging stellen. [bouwer] heeft echter op 2 september 2009, met succes, verzocht te bevelen dat de Masalino aan een te benoemen gerechtelijk bewaarder werd afgegeven. Volgens het verzoekschrift had Altena tegen de beide eerste beslagpogingen obstructie gepleegd en had zij het schip vervolgens weggevoerd naar de Hiswa te IJmuiden buiten de zeesluis, waardoor het eenvoudig was het schip op volle zee te brengen en aan de rechtsmacht van de Nederlandse autoriteiten te onttrekken. Het is dus [bouwer] geweest die in afwijking van haar deurwaarder en voor partijen onverwacht op haar strepen is gaan staan, waardoor de gerechtelijke bewaarneming is gevolgd. Dit aspect vormt geen omstandigheid die aan Altena kan worden toegerekend. Zij mocht immers vertrouwen op de ook na haar aanvankelijke beslagobstructie nog steeds tolerante houding van de deurwaarder die voor [bouwer] optrad.
Tegen deze achtergrond was Altena, anders dan Restant Verkoop aanvoert, ook niet gehouden om op enig moment af te zien van haar plan om met de Masalino naar de Hiswa te gaan en terug te vallen op haar oorspronkelijke plan om de kleinere, 15 m lange Femina (een Searocco 1500) op de Hiswa tentoon te stellen.
Vervolgens blijft een feit dat ([persoon 1] van) Restant Verkoop in strijd met haar toezegging geen bankgarantie heeft gesteld, waardoor het beslag nog steeds kleefde. Dit laatste was tevens in strijd met haar uit de verkoopovereenkomst onder artikel 7:16 BW voortvloeiende verplichting om de belangen van de koper tegen uitwinning te verdedigen. De door Restant Verkoop ingeroepen non-coöperatieve opstelling van [bouwer] kan zij in redelijkheid niet aan Altena tegenwerpen.
Ook de door Restant Verkoop aangevoerde nadere overeenkomst dat ieder gelden voor de bankgarantie zou fourneren, is niet uitgevoerd. Over de oorzaak daarvan verschillen partijen van mening. Volgens Restant Verkoop heeft Altena daarna aangegeven niet in staat te zijn om € 90.000 te betalen, maar volgens Altena heeft zij aan ([persoon 1] van) Restant Verkoop meegedeeld dat zij niet kon beschikken over € 225.000 en dat zij met haar bijdrage van € 90.000 zou wachten totdat zij de € 135.000 van Restant Verkoop op haar bankrekening zou zien staan, welke betaling echter niet gevolgd is. De stelplicht en bewijslast rusten hier op Restant Verkoop. Zij heeft echter niet gesteld dat Altena de gestelde weigering om € 90.000 bij te dragen al vóór 3 september 12:00 uur aan Restant Verkoop zou hebben gecommuniceerd, maar ook afgezien hiervan heeft zij de weigering om € 90.000 bij te dragen na de gemotiveerde betwisting door Altena niet aangetoond noch concreet te bewijzen aangeboden, zodat hiervan niet kan worden uitgegaan.
Het komt er dus op neer dat de tekortkoming van Restant Verkoop, bestaande in de onjuiste levering, zowel de inbeslagneming als de gerechtelijke bewaarneming heeft veroorzaakt en dat deze veroorzaking niet is doorbroken door een van de hiervoor vermelde omstandigheden, terwijl deze evenmin een vorm van eigen schuld opleveren in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW. De door Restant Verkoop voorgestane billijkheidscorrectie komt dus niet in beeld.
De grieven 2 en 3 in het principaal appel worden verworpen.