ECLI:NL:RBARN:2010:BP0984

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
192465
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wanprestatie in de scheepsbouw: schadevergoeding en beslag op jacht

In deze zaak vorderde de scheepsbouwer, eiseres, schadevergoeding van de gedaagden, waaronder Restant Verkoop B.V., wegens onrechtmatige daad en wanprestatie. De eiseres stelde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door een bankgarantie toe te zeggen voor een beslag op een jacht, maar deze niet te stellen, waardoor het jacht van de HISWA werd afgevoerd. Dit leidde tot negatieve publiciteit en schade voor de eiseres. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden tekort waren geschoten in hun verplichtingen, en dat de eiseres recht had op schadevergoeding. De rechtbank wees een deel van de vorderingen van eiseres toe, waaronder schadevergoeding voor de kosten van deelname aan de HISWA en winstderving, maar wees andere vorderingen af wegens onvoldoende onderbouwing. In reconventie vorderden de gedaagden ook schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat hun vorderingen grotendeels ongegrond waren. De zaak werd aangehouden voor nadere bewijslevering en beoordeling van de schade.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 192465 / HA ZA 09-2042
Vonnis van 29 december 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem
tegen
1. [gedaagde]
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RESTANT VERKOOP B.V.,
gevestigd te Ubbergen, gemeente Berg en Dal,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.F.M. van Vlijmen te Arnhem
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde] en Restant Verkoop.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 14 juni 2010
- de akte tot in het geding brengen van stukken en tot vermeerdering van eis van [eiseres] van 8 september 2010
- de akte verzet vermeerdering van eis van [gedaagde] van 22 september 2010
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] van 27 oktober 2010
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is een bedrijf dat zich bezig houdt met de bouw en afbouw van motorjachten. [gedaagde] drijft verschillende handelsondernemingen, waarvan Restant Verkoop er één is. Een andere onderneming die door [gedaagde] wordt gedreven is Searocco Yachts B.V. (‘Searocco’).
2.2. [eiseres] heeft in opdracht van Searocco drie jachten afgebouwd. Het betroffen drie casco’s van elders vervaardigde jachten. In juni 2007 heeft [gedaagde], namens Searocco aan [eiseres] een motorjacht, type Searocco 2000, verkocht voor een bedrag van € 446.250,00 incl. btw. Het betreffende casco was gebouwd bij [betrokkene 2] Shipyard B.V. (‘[betrokkene 2]’). Op 17 augustus 2007 heeft [eiseres] het casco opgehaald bij [betrokkene 2].
2.3. In opdracht van de heer [betrokkene 1] heeft [eiseres] dit jacht afgebouwd voor een bedrag van € 1.940.000,00 excl. btw. Op 24 juli 2009 heeft [eiseres] het afgebouwde jacht, inmiddels genaamd de [jacht A], verkocht aan [betrokkene 1].
2.4. [betrokkene 1] en [eiseres] hadden afgesproken dat [eiseres] de [jacht A] op de bootshow HISWA te Water (‘de HISWA’) mocht tentoonstellen. Op zondag 30 augustus 2009 zou de [jacht A] naar de HISWA worden gevaren vanaf de scheepswerf van [eiseres]. Op 29 augustus 2009 is door de deurwaarder, namens [betrokkene 2], conservatoir beslag gelegd op de [jacht A]. Op dat moment bleek [eiseres] dat zij nooit de eigendom had verkregen van het casco, omdat de levering niet notarieel was geschied en evenmin in het scheepsregister was ingeschreven. Searocco bleek het casco op 25 april 2006 te hebben geregistreerd in het scheepsregister. Op 15 juni 2007 heeft Searocco het casco op naam van Restant Verkoop geregistreerd. Het motorjacht was derhalve nog in eigendom van Restant Verkoop.
2.5. Op zondag 30 augustus 2009 heeft [eiseres] de [jacht A] naar de HISWA gevaren. Op 31 augustus 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de directeuren van [eiseres], waarin door [gedaagde] is toegezegd dat hij een bankgarantie zou stellen waardoor het beslag opgeheven zou worden. De bankgarantie is niet gesteld. Nadat de deurwaarder op 2 en 3 september 2009 op de HISWA te Water heeft gesproken met [eiseres], is de [jacht A] op 4 september 2009 door de gerechtelijk bewaarder meegenomen van de HISWA te Water.
2.6. Nadat tussen partijen ter gelegenheid van de behandeling van een kort geding bij deze rechtbank een schikking is getroffen op 23 september 2009, is de [jacht A] door Restant Verkoop alsnog op 3 oktober 2009 aan [eiseres] geleverd. Daarna is het schip door [eiseres] doorverkocht aan [betrokkene 1].
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert na vermeerdering van haar eis samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] c.s. tot betaling van
(i) € 16.251,82 ter zake van schade wegens kort geding,
(ii) € 59.318,06 wegens vordering [betrokkene 1],
(iii) € 22.734,57 wegens kosten Hiswa en
(iv) de schade, bestaande uit de winstderving over september 2009 en de schade die [eiseres] lijdt door de advertentie van [gedaagde] c.s. in het tijdschrift Motorboot, nader op te maken bij staat,
(v) € 6.309,34 wegens kosten, gemaakte ter voorkoming c.q. vermindering van schade, alsmede schade op te maken bij staat,
(vi) € 6.280,02 wegens kosten gelegde conservatoire beslagen,
(vii) € 4.360,00 wegens schade aan de [jacht A],
(viii) de kosten van bewaring van de inbeslaggenomen auto’s van [gedaagde] c.s.,
met veroordeling van [gedaagde] c.s. in de kosten van dit geding, waaronder de beslagkosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij daardoor schade heeft geleden. De onrechtmatige daad bestaat uit misleiding. [gedaagde] c.s. heeft [eiseres] misleid door toe te zeggen een bankgarantie te zullen stellen voor het op de [jacht A] gelegde beslag en dat vervolgens niet te doen. Omdat het beslag vervolgens daardoor niet werd opgeheven is het schip door de deurwaarder verwijderd van de HISWA. Dat heeft tot schade geleid voor [eiseres] en zij vordert die schade van [gedaagde] c.s. Ter comparitie heeft [eiseres] haar grondslagen uitgebreid met wanprestatie, bestaand uit de het niet nakomen van de toezegging de bankgarantie te stellen en met het leveringsgebrek op zichzelf.
3.3. [gedaagde] c.s. voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. [gedaagde] c.s. vordert na wijziging van eis samengevat – :
(i) voor recht te verklaren primair dat in het rekest van 15 september 2009 geen verlof tot sequestratie is gegeven en [eiseres] onrechtmatig handelde door de auto’s wel in bewaring te geven, alsmede dat de inbeslagnames en in bewaringneming op 15 september 2009 onrechtmatig en onnodig waren en daartoe op onjuiste grondslag door [eiseres] verkregen en [eiseres] van dit verlof geen gebruik had mogen maken,
(ii) veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 25.000,00, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2009,
(iii) [eiseres] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis en wel op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 bij in gebreke blijven, in het Nieuws- en advertentieblad De Rozet navolgende tekst op de voorpagina te doen plaatsen:
“Op 15 september 2009 hebben wij bij de heer [ ] [gedaagde], wonende te Ubbergen, een groot aantal auto’s doen wegvoeren, hetgeen in uw dorp helaas niet onopgemerkt is gebleven. Wij moeten evenwel erkennen dat dit zonder goede grond is geschied en om die reden bieden wij hierdoor onze oprechte verontschuldigingen aan de heet [ ] [gedaagde], getekend: [eiseres] Yachting B.V.”, althans zodanige tekst als de rechtbank juist zal achten.
(iv) [eiseres] te veroordelen aan Restant Verkoop te betalen de kosten van sequestratie, waaronder de kosten van de bankgarantie, een en ander nog door Restant Verkoop in deze procedure aan te geven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling, c.q. vaststelling van die kosten tot de dag der voldoening,
(v) [eiseres] te veroordelen om aan Restant Verkoop te betalen een bedrag van € 123.633,00, althans zodanig bedrag als de rechtbank juist zal achten, met de wettelijke rente vanaf 15 september 2009 tot de dag der algehele voldoening,
(vi) een en ander met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.6. [gedaagde] c.s. legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het door [eiseres] ten laste van hem gelegde beslag onrechtmatig is en dat hij daardoor schade heeft geleden. [gedaagde] c.s. stelt dat [eiseres] geen vordering heeft op Searocco Yachts en [ ] [gedaagde] Onroerend Goed Expolitatie Maatschappij B.V. (‘[ ] [gedaagde] OGEM’). Daarom is ten onrechte beslag gelegd op de auto’s van [ ] [gedaagde] OGEM, te weten de [de auto's]. De schade door het onterechte beslag op deze auto’s bedraagt volgens [gedaagde] c.s. € 4.805,00. Deze vordering is door [ ][gedaagde] OGEM gecedeerd aan Restant Verkoop.
De beslagen op de [andere auto's] zijn in het kort geding opgeheven en daarom destijds onrechtmatig gelegd. Deze auto’s zijn eigendom van Restant Verkoop. De schade die Restant Verkoop door deze beslagen heeft geleden wordt door haar begroot op € 18.848,00. Na het kort geding is door [eiseres] het beslag op de [auto] gehandhaafd en is deze in gerechtelijke bewaring gebleven. [gedaagde] c.s. stelt dat was afgesproken dat de gerechtelijke bewaring met betrekking tot deze auto zou worden opgeheven en dat [eiseres] in strijd met deze afspraak handelt. Om die reden is [gedaagde] c.s. in hoger beroep gegaan van het vonnis in kort geding. [gedaagde] vordert opheffing van het beslag en vergoeding van de schade die hij ten gevolge van het beslag heeft geleden. De schade ter zake van het beslag op de Lamborghini Mürciëlago wordt door [gedaagde] c.s. begroot op € 58.378,00. Verder is [gedaagde] aangetast in zijn eer en goede naam en vordert hij vergoeding van zijn immateriële schade ten bedrage van € 25.000,00. [gedaagde] c.s. vordert een bedrag van € 123.633,00 ter zake van de afschrijvingen van de auto’s, de rentederving en de verzekering, welk bedrag is berekend over de periode van het beslag.
3.7. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Hoofdelijkheid
4.1. [gedaagde] voert allereerst aan dat hij met [eiseres] nooit op persoonlijke titel heeft gehandeld, maar steeds namens zijn vennootschappen. [gedaagde] betwist dan ook gemotiveerd dat hij hoofdelijk naast Restant Verkoop kan worden aangesproken door [eiseres]. [eiseres] heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Zo blijkt nergens uit dat [gedaagde] zich persoonlijk heeft verbonden voor het stellen van de bankgarantie, de levering van het casco of anderszins. [eiseres] stelt daar niets over. De rechtbank zal de vorderingen jegens [gedaagde] afwijzen.
Wanprestatie
4.2. Restant Verkoop erkent dat zij [eiseres] niet op de hoogte heeft gesteld van de inschrijving van het casco in het scheepregister. Restant Verkoop voert echter aan dat [eiseres], als professionele scheepsbouwer, dit zelf ook had kunnen nagaan. Restant Verkoop erkent verder dat hij als directeur van Restant Verkoop op 31 augustus 2009 aan [eiseres] heeft toegezegd een bankgarantie te zullen stellen, maar dat zij heeft verzuimd dat te doen. Zij merkt daarbij op dat zij over het stellen van deze bankgarantie geen garantie heeft gegeven en dat de bankgarantie niet tijdig is afgegeven omdat de bank niet snel genoeg was en de wederpartij, [betrokkene 2], steeds andere eisen aan de garantie stelde.
4.3. Het beslag en de gevolgen die [eiseres] stelt daardoor te hebben ondervonden hebben slechts kunnen plaatsvinden omdat het schip niet op de juiste wijze was geleverd door Restant Verkoop, waardoor het nog in eigendom was van Restant Verkoop. Van de levering was immers geen notariële akte opgemaakt en de levering was niet ingeschreven in de registers. De vraag rijst voor wiens rekening dat gebrek in de levering dien te komen. Restant Verkoop stelt dat [eiseres], als ervaren scheepsbouwer, had kunnen en behoren te weten dat het schip was geregistreerd en dat de levering dan ook slechts met een notariële akte gevolgd door inschrijving kon plaatsvinden. [eiseres] heeft dat gemotiveerd betwist.
4.4. Vooropgesteld dient te worden dat de verplichting tot levering niet op de verkrijger, maar op de vervreemder rust. Op Restant Verkoop rustte daarom de verplichting om het casco aan [eiseres] te leveren. Aan die verplichting heeft zij niet voldaan. Dat komt voor haar rekening. Daaraan kan niet afdoen dat de verkrijger, [eiseres], in dit geval mogelijk had kunnen weten dat het casco slechts met een notariële akte gevolgd door inschrijving geleverd kon worden. Het betreft immers niet de prestatie van [eiseres].
4.5. Restant Verkoop is dan ook tekort geschoten in de nakoming van de verplichting tot levering van het casco. Restant Verkoop heeft ter zake van het leveringsgebrek geen beroep op overmacht gedaan, zodat de tekortkoming haar kan worden toegerekend. Zij dient de schade die [eiseres] door het gebrek in de levering heeft geleden te vergoeden.
4.6. De overige grondslagen van de vordering van [eiseres] kunnen verder onbesproken blijven.
4.7. De door [eiseres] gevorderde schadevergoeding is door Restant Verkoop betwist. Het gaat om de volgende posten.
Betalingen aan [betrokkene 1]
4.8. In de dagvaarding stelt [eiseres] dat [betrokkene 1], die de [jacht A] van haar had gekocht, haar heeft aangesproken tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden omdat hij in de periode van 7 september tot 4 oktober 2009 niet over de [jacht A] kon beschikken. [eiseres] stelt dat zij daarom aan [betrokkene 1] een bedrag van € 59.318,06 heeft betaald. Bij akte heeft [eiseres] vervolgens een aantal stukken in het geding gebracht (producties 15 tot en met 19), waaruit een en ander zou blijken. Deze stukken betreffen onder meer een creditfactuur van 8 oktober 2009 en een fax van 2 november 2009 van [betrokkene 1] aan [eiseres]. Bij de creditfactuur behoort een begeleidende brief, die als volgt luidt:
‘Bijgaand zenden wij u onze creditfactuur W-09-210 d.d. 8 oktober 2009, waarmee het restant van de door u te betalen meerwerkzaamheden verrekend is. Dit uit coulance voor de vervelende omstandigheden, welke de laatste tijd in verband met de levering van uw schip hebben gespeeld. Wij hopen met dit gebaar een bijdrage te hebben geleverd tot een voorspoedige verwerking van uw gevoelens (…)’.
De creditfactuur betreft een bedrag van € 21.373,00.
4.9. In de fax van 2 november 2009 schrijft [betrokkene 1] aan [eiseres]:
‘Met verwijzing naar onze afkoopsom van € 30.500,-- deel ik tevens mede dat is overeengekomen dat bovenstaand bedrag in drie maandelijkse termijnen door [eiseres] Yachting zal worden betaald op rekeningnummer (…)’
4.10. Restant Verkoop voert aan dat zij niet gehouden is een ‘uit coulance’ gecrediteerd bedrag te betalen aan [eiseres] en dat zij niet kan zien voor welke werkzaamheden is gecrediteerd. Restant Verkoop betwist derhalve niet dat door [eiseres] een bedrag is gecrediteerd. Dat dit uit coulance is gebeurd, doet niet af aan het feit dat [eiseres] dit bedrag daadwerkelijk aan [betrokkene 1] heeft gecrediteerd, waardoor zij in haar vermogen is aangetast. Dat de creditering een direct gevolg was van de leveringsproblemen volgt uit de begeleidende brief en is door Restant Verkoop ook niet betwist. Het verweer van Restant Verkoop lijkt te suggereren dat een uit coulance betaalde schadevergoeding zonder meer niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dat standpunt is onjuist, nu het niet gaat om de vraag of door [eiseres] coulance is betracht, maar om de vraag of deze creditering als gevolg van de wanprestatie van Restant Verkoop moet worden aangemerkt. Dat laatste is het geval. Dat de creditering buitenproportioneel zou zijn of een onredelijk hoog bedrag zou betreffen is niet gesteld of gebleken. Deze schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
4.11. Ten aanzien van de betaling van het bedrag van € 30.500,00 voert Restant Verkoop aan dat zij niet weet waar dit bedrag op berust en dat zij betwist gehouden te zijn het bedrag te betalen. Uit de fax van 2 november 2009 blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet waar de afkoopsom op ziet. [eiseres] zal worden opgedragen te bewijzen dat zij dit bedrag heeft betaald omdat zij de [jacht A] niet correct had geleverd aan [betrokkene 1]. Op [eiseres] rust immers de bewijslast, op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv.
4.12. [eiseres] heeft kennelijk ook de kosten van de winterstalling voor [betrokkene 1] voor haar rekening genomen. Dit volgt uit productie 1 bij dagvaarding. Zij heeft ter onderbouwing hiervan een overzicht overgelegd van de kosten van het huren van een winterstalling. [eiseres] stelt dat deze kosten een schadepost voor haar vormen omdat zij dit deel van de winterstalling niet aan een ander heeft kunnen verhuren. Dat heeft zij verder niet onderbouwd. Zo stelt zij niet dat zij andere gegadigden heeft moeten afwijzen en blijkt dat ook nergens uit. Daarmee heeft zij deze vordering onvoldoende onderbouwd. Restant Verkoop heeft de verschuldigdheid van die kosten bovendien gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Kosten en schade HISWA
4.13. [eiseres] stelt dat zij schade heeft geleden die bestaat uit de kosten die zij heeft gemaakt voor deelname aan de HISWA. Zij stelt dat die deelname zonder positief effect is gebleven, en eerder zelfs negatief effect heeft gehad op haar verkopen en imago, en dat Restant Verkoop de kosten voor deelname aan de HISWA dient te vergoeden aan haar. Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij verschillende facturen van de HISWA overgelegd ten bedrage van in totaal € 10.458,43 incl. btw. Verder stelt [eiseres] kosten te hebben gemaakt, die bestaan uit de huur van een motorjacht als hotelschip voor de duur van de HISWA. De factuur die daarop betrekking heeft is door haar overgelegd en bedraagt € 4.200,00. Verder stelt zij (in productie 1 bij dagvaarding) dat zij personeelskosten heeft gemaakt ten bedrage van € 9.360,00. Het gaat dan om 6 dagen à 8 uur voor drie personeelsleden, waarbij een uurtarief wordt gehanteerd van € 65,00.
4.14. Restant Verkoop betwist de schade. Zij voert aan dat niet blijkt dat de kosten voor het hotelschip daadwerkelijk zijn voldaan, nu ook niet blijkt van verschuldigdheid van btw in de factuur die daarop ziet. Ook de overige kosten worden betwist. Restant Verkoop voert aan dat de deurwaarder aan [eiseres] had gezegd dat zij niet met de [jacht A] naar de HISWA mocht varen en dat [eiseres], door dat toch te doen, zelf het risico heeft genomen dat de gerechtelijk bewaarder de [jacht A] van de HISWA zou afvoeren. De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op eigen schuld.
4.15. In een door Restant Verkoop overgelegde brief van de deurwaarder aan [betrokkene 2] van 3 september 2009 staat onder meer het volgende vermeld:
‘Ik heb tijdens het beslag steeds gesproken met dhr. [B] mededirectur van [eiseres] Yachting BV, dit in het bijzijn van dhr. J.H. Oerlemans, hulpofficier van justitie en dhr. [C] getuige van mijn kantoor. Deze deelde mij tijdens de inbeslagname mede dat hij van plan was met het schip naar de HISWA te gaan waarop ik hem uitdrukkelijk heb gemeld dat dit niet mocht daar er beslag op het schip is gelegd. Ik heb hem medegedeeld, nu ik beslag op het schip ging leggen en het schip aan zijn steiger ligt, hij verantwoordelijk is voor het schip. De hulpofficier voornoemd mengde zich alstoen in het gesprek en kwam met de suggestie het schip toch naar de HISWA te laten varen, dit om dhr. [B] te bewegen om zijn medewerking aan de inbeslagname te verlenen. Ik heb dhr. [B] toen nogmaals gewezen op het feit dat hij na inbeslagname verantwoordelijkheid is voor het schip. Ik heb hem zeker geen toestemming gegeven om weg te varen doch steeds op zijn verantwoordelijkheid in verband met de inbeslagname gewezen.’
4.16. Uit deze brief van de deurwaarder kan niet de conclusie worden getrokken dat de deurwaarder het [eiseres] heeft verboden de [jacht A] naar de HISWA te varen. Deze brief is geschreven aan de opdrachtgever van de deurwaarder, beslaglegger [betrokkene 2], en het ligt in de rede dat als de deurwaarder een dergelijk verbod zou hebben uitgesproken tegen [eiseres], hij dat in deze brief zou vermelden. Daarvan is geen sprake. De deurwaarder heeft zijn verbod of toestemming ten aanzien van het vertrek naar de HISWA in het midden gelaten. Daarmee is ook geen sprake van de door Restant Verkoop aangevoerde eigen schuld aan de zijde van [eiseres].
4.17. De rechtbank acht het aannemelijk dat het afvoeren van het tentoongestelde schip op de HISWA voor [eiseres] negatieve publiciteit heeft opgeleverd. Dat dat schade heeft opgeleverd voor [eiseres] acht de rechtbank ook aannemelijk. De vraag rijst vervolgens welke materiële schade dit tot gevolg heeft gehad.
4.18. De rechtbank stelt vast dat de [jacht A] op vrijdag 4 september 2009 door de gerechtelijk bewaarder is afgevoerd. De HISWA was op dinsdag 1 september 2009 gestart. Weliswaar stelt [eiseres] dat zij voor 4 september 2009 op de HISWA een aantal malen bezoek heeft gehad van de deurwaarder, in het bijzijn van politie, maar dat dat op zichzelf schadelijk is geweest voor haar presentatie en verkopen op de HISWA acht de rechtbank niet aannemelijk, nu dat door Restant Verkoop is betwist en door [eiseres] onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de schade met betrekking tot de HISWA pas intrad op 4 september 2009. Dat brengt met zich dat de kosten die zien op 1, 2 en 3 september 2009 niet voor rekening van Restant Verkoop komen.
4.19. Ten aanzien van de kosten die op de periode daarna zien, is de rechtbank van oordeel dat deze wel als schade ten gevolge van het aan Restant Verkoop toe te rekenen leveringsgebrek kunnen worden gezien. De kosten verbonden aan de deelname aan de HISWA van 4, 5 en 6 september 2009 dienen door Restant Verkoop bij wijze van schadevergoeding vergoed te worden. Deelname aan de HISWA zonder schip is immers niet goed denkbaar, terwijl de afvoer van het schip door de gerechtelijk bewaarder ten overstaan van beursdeelnemers en publiek geen positieve bijdrage zal hebben geleverd aan de naam en faam van [eiseres]. Dat is door Restant Verkoop op zichzelf ook niet bestreden. Uit het voorgaande volgt dat de de helft van de door [eiseres] gemaakte kosten voor deelname aan de HISWA voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van het personeel komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu [eiseres] haar deelname aan de HISWA op 4 september 2009 heeft beeindigd en niet heeft gesteld dat zij desondanks deze kosten heeft moeten maken. Het is de rechtbank niet duidelijk of de kosten die [eiseres] heeft gemaakt voor het hotelschip ook zien op de periode na 4 september 2009. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld deze vordering op dit punt nader te onderbouwen. De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door [eiseres].
4.20. Of, en zo ja welke, schade [eiseres] heeft geleden omdat zij omzet heeft gemist door deze gebeurtenissen op de HISWA laat zich moeilijk beoordelen. [eiseres] stelt dat zij tijdens elke voorgaande deelname aan de HISWA een schip heeft verkocht en dat dat in 2009 niet is gebeurd als gevolg van de perikelen rondom de [jacht A]. Zij stelt dat zij daarom een winst heeft misgelopen van tenminste € 350.000,00. [eiseres] heeft haar schade en het causaal verband daarmee onderbouwd met een rapport van Hoogland, Schildmeijer & Chong, fiscalisten, juristen en bedrijfskundigen, van 7 september 2010. [eiseres] verzoekt deze schade op te maken in een schadestaatprocedure. Restant Verkoop betwist dat [eiseres] de door haar gestelde schade heeft geleden. Zij voert aan dat het in de watersportbranche hoe dan ook slecht ging in 2009 en dat een lagere omzet bij [eiseres] daarom niet door de perikelen op de HISWA is veroorzaakt. Restant Verkoop onderbouwt dit standpunt met een rapport over de branche van Delta Lloyd, doch dit rapport ziet niet op 2009 maar op jaren daarvoor. Verder legt zij verschillende prints van watersportwebsites over waaruit blijkt dat de verkopen in de watersportbranche tegenvallen in 2009. Daarmee heeft Restant Verkoop echter nog niet voldoende weerlegd dat de perikelen op de HISWA tot winstderving heeft geleid bij [eiseres]. In het door [eiseres] overgelegde rapport van Hoogland, Schildmeijer & Chong wordt ingegaan op de mogelijkheid dat de recessie van invloed is geweest op de winstderving bij [eiseres] in 2009. Deze mogelijkheid wordt gemotiveerd terzijde gesteld in dit rapport. Gelet op deze specifieke onderbouwing van de stellingen van [eiseres] en de slechts algemene betwisting daarvan door Restant Verkoop zal de rechtbank dit verweer passeren en de vordering in zoverre toewijzen dat Restant Verkoop gehouden is de door [eiseres] geleden schade, bestaande uit de winstderving, te vergoeden en dat deze schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet. De rechtbank is van oordeel dat zij deze schade niet in deze procedure kan begroten.
Kosten rechtsbijstand
4.21. [eiseres] stelt dat zij haar schade zoveel mogelijk heeft beperkt door overleg te laten plegen door haar advocaat met de advocaat van [gedaagde] c.s. De daarmee gemoeide kosten vordert zij als schade. Uit productie 1 bij de dagvaarding blijkt dat de gevorderde kosten zien op het kort geding dat tussen partijen heeft plaatsgevonden op 23 september 2009. Zoals [gedaagde] c.s. terecht hebben aangevoerd kunnen deze kosten niet van haar worden gevorderd, omdat de voorzieningenrechter in het kort geding een beslissing over de proceskosten heeft gegeven, waar deze kosten reeds onder begrepen zijn. Art. 241 Rv. sluit uit dat, naast de proceskostenveroordeling, aanspraak kan worden gemaakt op de volledige proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de kosten tussen partijen gecompenseerd en daarmee een beslissing gegeven over de proceskosten. [eiseres] kan derhalve de kosten van de procedure in kort geding niet als schade vorderen van [gedaagde] c.s., nu deze vordering afstuit op art. 241 Rv.
Schade aan het schip
4.22. [eiseres] stelt dat de [jacht A] schade heeft opgelopen door de inbeslagname en gerechtelijke bewaring. Zij vordert een bedrag van € 4.360,00 voor de vervanging van het tapijt in de salon, het wassen van het schip door de bewaarder, het wassen van het schip na teruggave en het schuren en schilderen van de stuurhutvloer. [gedaagde] heeft betwist dat het schip beschadigd was. [gedaagde] voert daarnaast aan dat [eiseres] tijdens de behandeling van het kort geding heeft gezegd dat zij de schade voor haar rekening zou nemen. De rechtbank kan evenwel uit het stuk dat daarover is overgelegd niet afleiden dat deze toezegging aan Restant Verkoop is gedaan. Restant Verkoop zal in de gelegenheid worden gesteld zich hierover bij akte nader uit te laten.
Kosten bewaring auto’s
4.23. Deze vordering hangt nauw samen met een deel van de vorderingen in reconventie. De rechtbank zal deze vordering bij de beoordeling van de vordering in reconventie beoordelen. Als de auto’s terecht in bewaring zijn gesteld, dienen de kosten daarvan in beginsel voor rekening van Restant Verkoop te komen. Indien de auto’s ten onrechte in gerechtelijke bewaring zijn gesteld, dienen de kosten daarvan voor rekening van [eiseres] te blijven.
Advertentie tijdschrift Motorboot
4.24. [gedaagde] c.s. verzet zich tegen de vermeerdering van eis van [eiseres], die ziet op het verkrijgen van schadevergoeding voor de plaatsing van een advertentie door [gedaagde] c.s., die volgens [eiseres] onrechtmatig is. [gedaagde] c.s. voert aan dat de bewuste advertentie is geplaatst door Searocco Yachts B.V., die in deze procedure geen partij is. Op dat standpunt heeft [eiseres] nog niet kunnen reageren. De zaak zal daarom op de rol worden geplaatst voor het nemen van een akte door [eiseres], waarin zij kan reageren op de akte van [gedaagde] c.s. van 22 september 2010.
4.25. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
Eigendom auto’s
4.26. [eiseres] heeft niet betwist dat een deel van de auto's, waar zij beslag op heeft gelegd, eigendom is van [ ] [gedaagde] OGEM. Nu zij geen vordering heeft op [ ] [gedaagde] OGEM, hetgeen immers niet is gesteld en ook niet is gebleken, zijn deze beslagen onrechtmatig jegens [ ] [gedaagde] OGEM. De vorderingen die daaruit voortvloeien zijn aan Restant Verkoop gecedeerd. De schade die [ ] [gedaagde] OGEM hierdoor stelt te hebben geleden en die door Restant Verkoop wordt gevorderd bedraagt € 4.805,00 en wordt door Restant Verkoop onderbouwd met een brief van PKF Wallast, accountants en belastingadviseurs, van 15 januari 2010. Uit deze brief blijkt dat de schade bestaat uit de afschrijving van de auto's, rentederving en de kosten van verzekering. [eiseres] heeft deze schade betwist en aangevoerd dat dit kosten zijn die samenhangen met de eigendom van de auto's en niet kunnen worden gezien als schade die het gevolg is van de inbeslagname. [eiseres] wijst erop dat [ ] [gedaagde] OGEM ook met deze kosten geconfronteerd zou zijn als de auto's niet in beslag genomen waren. De rechtbank volgt [eiseres] in haar standpunt, nu niet is gesteld of gebleken dat de door Restant Verkoop gevorderde schade posten betreffen die niet ook voor rekening van [ ] [gedaagde] OGEM zouden zijn gekomen als de auto's niet in beslag waren genomen. Wat Restant Verkoop precies bedoelt met de post 'rentederving' is de rechtbank voorts niet duidelijk, nu dat door haar niet wordt toegelicht of onderbouwd. De door Restant Verkoop gevorderde schadevergoeding voor de auto's die aan [ ] [gedaagde] OGEM toebehoren kan dan ook niet worden toegewezen.
Het beslag en de bewaring
4.27. Kort en goed verschillen partijen van mening over de vraag of de beslagen op de overige auto’s terecht zijn gelegd. Partijen hebben de kwestie met betrekking tot de beslagen voorgelegd aan de voorzieningenrechter in kort geding en in hoger beroep aan het hof. Beide keren hebben partijen een regeling getroffen.
4.28. Bij de voorzieningenrechter is tussen partijen afgesproken dat [eiseres] direct het beslag op de [een van de auto's] opheft en dat zij de overige beslagen, met uitzondering van die op de [een van de auto's], zou opheffen na levering van de [jacht A]. Deze schikking betreft een deelschikking. De voorzieningenrechter heeft op andere punten vonnis gewezen. Bij het hof is vervolgens - kort gezegd - overeen gekomen dat de gerechtelijke bewaring van de Lamborghini zou worden opgeheven indien en zodra Restant Verkoop zekerheid zou stellen voor een bedrag van €130.000,--. Daarbij is ook overeengekomen dat de kosten van de bewaring in eerste instantie bij helfte door ieder van partijen wordt voorgeschoten en dat aan de rechter in de bodemprocedure een oordeel zal worden gevraagd over wie die kosten moet dragen. Daarbij is overeengekomen dat het beslag op de Lamborghini gehandhaafd zou worden. Tussen partijen staat vast dat dit beslag nog altijd bestaat. Partijen hebben elkaar geen finale kwijting verleend.
4.29. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen ten aanzien van de vorderingen van [eiseres] is het beslag door haar niet onterecht gelegd. Een deel van haar vordering komt immers voor toewijzing in aanmerking. De vraag rijst of [eiseres] buitenproportionele, voor [gedaagde] c.s. schadelijke, maatregelen heeft genomen door op alle auto’s beslag te leggen en deze door een gerechtelijk bewaarder te doen afvoeren. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Een deel van de vordering van [eiseres] is hiervoor reeds vastgesteld, voor een ander deel zal een verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvinden. Restant Verkoop stelt dat zij zich afvraagt of de voorzieningenrechter het beslagrekest op dit punt wel goed heeft gelezen, nu zij niet conform art. 709 lid 3 Rv. is gehoord op het verzoek om de auto’s in bewaring te laten nemen. Ook is volgens Restant Verkoop niet voldaan aan de citeria van art. 446 Rv., nu geen noodzaak bestond om tot bewaring over te gaan.
4.30. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat [eiseres], gelet op haar belangen, onrechtmatig heeft gehandeld. De belangen van Restant Verkoop wegen niet op tegen de belangen van [eiseres]. Het ligt in de rede om niet slechts beslag te leggen op auto’s, maar deze ook in bewaring te stellen, in verband met de aard van de zaak. Een auto is immers bedoeld om te verplaatsen en kan betrekkelijk eenvoudig gestolen of verkocht worden. Voor het in bewaring geven van de auto's is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank ook toestemming verleend op 15 september 2009, zoals blijkt uit het overgelegde beslagrekest van die datum. Juist is, dat in beginsel de beslagene op een dergelijk verzoek dient te worden gehoord. Dat daarvan in dit geval is afgezien door de voorzieningenrechter kan aan [eiseres] niet worden tegengeworpen. Dat maakt het beslag en de bewaring derhalve niet onrechtmatig. De vorderingen van Restant Verkoop, die zijn gebaseerd op het onrechtmatig karakter van de beslagen en de gerechtelijke bewaring, zullen dan ook worden afgewezen.
4.31. De kosten van bewaring komen op grond van art. 706 Rv. dan ook voor rekening van Restant Verkoop, voor zover die bewaring betrekking had op de auto’s die toebehoren aan Restant Verkoop. De kosten van bewaring die zien op de auto’s van [ ] [gedaagde] OGEM blijven voor rekening van [eiseres]. De rechtbank zal [eiseres] in de gelegenheid stellen deze kosten nader te onderbouwen, zodat duidelijk is welke kosten zien op welke auto’s. Ten aanzien van de beslagkosten zelf overweegt de rechtbank alvast dat die kosten naar evenredigheid van het aantal auto’s dat van Restant Verkoop is zal worden berekend en toegewezen. De overige beslagkosten zullen worden afgewezen.
Publicatie Top Nautic
4.32. [gedaagde] stelt dat [eiseres] zich jegens hem onrechtmatig heeft uitgelaten in het tijdschrift Top Nautic van december 2009. Daarin is een artikel opgenomen, waarin staat dat [eiseres] heeft gezegd:
‘Buiten onze schuld zijn wij door het bedrog van [ ] [gedaagde] en onprofessioneel handelen van [betrokkene 2] Shipyard B.V. in deze situatie beland.’
4.33. [gedaagde] stelt dat hij door dat onrechtmatig handelen in zijn goede naam is aangetast en vordert een vergoeding van immateriële schade van € 25.000,00. Daarnaast vordert hij de plaatsing van een rectificatie in De Rozet. Deze laatste vordering zal worden afgewezen, nu die rectificatie niet ziet op het artikel in Top Nautic, maar op het volgens [gedaagde] ten onrechte in bewaring nemen van de auto’s. Daarover is hiervoor reeds overwogen dat die bewaring niet onrechtmatig kan worden geacht, met uitzondering van de bewaring ten aanzien van de auto’s die aan [ ] [gedaagde] OGEM toebehoren. Nu de terechte en de onterechte bewaring niet goed gesplitst kan worden wanneer het gaat om de vraag of dit schadelijk is geweest voor de naam van [gedaagde], kan de vordering op dit punt niet worden toegewezen. De meerderheid van de in bewaring genomen auto’s behoorde toe aan Restant Verkoop en die bewaring was terecht.
4.34. Ten aanzien van het artikel in Top Nautic heeft [eiseres] niet betwist dat zij tegenover dit tijdschrift heeft gesproken over het bedrog van [gedaagde]. De rechtbank dient af te wegen of het belang bij publicatie van [eiseres] opweegt tegen het belang van [gedaagde] niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Die afweging dient te worden gemaakt aan de hand van de omstandigheden van het geval. Vast staat dat partijen eind 2009 een conflict hadden. Vast staat verder dat Top Nautic wordt gelezen door liefhebbers van jachten en dat dat de markt is waarop beide partijen zich (mede) richten. Het artikel betreft een interview met [betrokkene 1], waarin deze zich beklaagt over de wijze waarop de [jacht A] aan hem is geleverd. [eiseres] is door Top Nautic in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en het bewuste citaat staat in haar reactie vermeld. Ook [gedaagde] en [betrokkene 2] hebben op het artikel een reactie gegeven, die is opgenomen bij het artikel. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van bedrog door [gedaagde], hooguit van een niet medegedeelde inschrijving in het scheepsregister. Het leveringsgebrek dat daardoor is ontstaan levert wanprestatie op, zoals in conventie is overwogen, maar dit leidt niet zonder meer tot bedrog. Van een oogmerk om de registratie te verzwijgen is niet gebleken. Ook ten aanzien van de niet gestelde bankgarantie kan niet gezegd worden dat sprake was van bedrog. [gedaagde] c.s. heeft de toezegging erkend, maar daarbij uitvoerig uiteen gezet waarom het niet lukte de bankgarantie te stellen. In het artikel wordt daar ook door [betrokkene 1] op ingegaan. Daarmee staat vast dat de uitlating van [eiseres] te ver ging. Gelet echter op de overige omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de publicatie daarmee nog niet onrechtmatig is. In hetzelfde artikel heeft [gedaagde] gereageerd op de uitlatingen van [eiseres] en daarbij uitgelegd dat geen sprake is van bedrog. Op haar beurt wijst [gedaagde] op nalatigheden van [eiseres]. Voor de lezer van het artikel moet uit de context duidelijk zijn geworden dat het hier een conflict betreft, waarbij partijen elkaar over en weer de zwarte piet toespelen. Gelet op die omstandigheden is geen sprake van een tot schadevergoeding aanleiding gevende onrechtmatigheid. De hierop gebaseerde vordering zal dan ook worden afgewezen en voor een rectificatie bestaat geen grond.
4.35. De slotsom is dat de onder (i) gevorderde verklaring voor recht gegrond is en dat de vorderingen van [gedaagde] c.s. voor het overige moeten worden afgewezen. Over de proceskosten zal worden beslist bij eindvonnis. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij een bedrag van € 30.500,00 heeft betaald aan [betrokkene 1] omdat zij de [jacht A] niet correct had geleverd aan [betrokkene 1],
5.2. plaatst de zaak op de rol van 9 februari 2011 voor het nemen van een akte door [eiseres] en [gedaagde] c.s.. [eiseres] kan daarin aangeven hoe zij het bewijs dat haar in 5.1. is opgedragen wil leveren en reageren op de akte van [gedaagde] c.s. van 22 september 2010, zoals is overwogen in 4.24., waarin zij haar schade ten aanzien van het hotelschip nader uiteen kan zetten, zoals is overwogen in 4.19., en waarin zij de kosten van bewaring van de auto’s nader uiteen kan zetten, zoals is overwogen in 4.23. en 4.31. [gedaagde] c.s. kan daarin een nadere toelichting geven op de toezegging van [eiseres] ten aanzien van het herstel van de schade aan het schip, zoals is overwogen in 4.22.,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] c.s. en [eiseres] daarna een antwoordakte mogen nemen,
5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2011