In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van ir. [X] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning aan de [a-straat] 3a te [Z] voor het kalenderjaar 2011, met als waardepeildatum 1 januari 2010. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 538.000, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting (OZB) van € 506,25. De rechtbank Gelderland had eerder de waarde verlaagd tot € 450.000, wat de heffingsambtenaar in hoger beroep verdedigde. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke kenmerken van de woning en de ligging in een potentieel retentiegebied. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de door hem verdedigde waarde van € 450.000 juist was. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde het Hof dat de waarde in goede justitie op € 360.000 moest worden vastgesteld. Daarnaast werd de gemeente Rijnwaarden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar, en verlaagde de aanslag OZB overeenkomstig de nieuwe vastgestelde waarde.