In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2007 van belanghebbende heeft verminderd. Belanghebbende, die samen met haar zonen een melkveehouderij drijft, had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.772. De rechtbank oordeelde dat de landbouwvrijstelling van toepassing was op de waardestijging van de grond tijdens de erfpachtperiode, wat leidde tot een vermindering van de aanslag tot € 20.947. De Inspecteur stelde dat belanghebbende geen recht had op de landbouwvrijstelling, omdat zij de volle eigendom van de grond op haar balans had geactiveerd en de waardeveranderingen niet volledig aan haar toekwamen. Het Hof oordeelde dat de landbouwvrijstelling wel degelijk van toepassing was, omdat belanghebbende de gronden feitelijk gebruikte voor haar landbouwbedrijf. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende recht had op de landbouwvrijstelling voor een bedrag van € 3.825, wat de waardestijging van het erfpachtrecht betrof. Het hoger beroep van de Inspecteur werd ongegrond verklaard, evenals het incidenteel hoger beroep van belanghebbende.