Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een vrouw (appellante) en een vennootschap (geïntimeerde) betreffende de terugbetaling van een geldlening. De vrouw had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de vennootschap en haar ex-echtgenoot, maar de rechtbank had deze vorderingen afgewezen. De vrouw stelde dat zij in 2006 en 2007 geldleningen had verstrekt aan de vennootschap, die niet waren terugbetaald. De rechtbank had geoordeeld dat de vennootschap de lening van € 45.000,- aan de vrouw had terugbetaald, maar het hof oordeelde dat deze conclusie onjuist was. Het hof stelde vast dat de transacties wezenlijk waren en dat de vrouw recht had op terugbetaling van de lening. Het hof oordeelde dat de vennootschap niet bevrijdend had betaald aan de ex-echtgenoot van de vrouw, omdat de vrouw de schuldeiser was en alleen aan haar bevrijdend kon worden betaald. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de vennootschap tot betaling van € 45.000,- aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding. Daarnaast werd de vennootschap veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.