Uitspraak
[appellante],
Martinistad,
1.Het geding in eerste aanleg
(hierna: de voorzieningenrechter).
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling van het geschilNieuwe producties
Vaststaande feiten
€ 10.702,14 en de BPM € 18.560, - .De consumentenprijs inclusief BTW en BPM bedraagt volgens het contract € 85.626,00. Op de laatste bladzijde van het contract is onder meer vermeld:
“Op al onze transacties zijn de BOVAG Voorwaarden Zakelijke Markt van toepassing tenzij daarvan middels onderstaande verklaring van koper wordt afgeweken. De BOVAG Voorwaarden Zakelijke Markt worden afgedrukt op de achterzijde van deze koopovereenkomst.”
“In dien de verkoper/reparateur genoodzaakt is een vordering ter incasso uit handen te geven, komen afgezien van de verkoper/reparateur verdere toekomende aanspraken op schadevergoeding, alle daaronder vallende kosten, zowel de gerechtelijke als de buitengerechtelijke, welke laatste minimaal op vijftien (15%) procent van het achterstallige bedrag met een minimum van 114 euro gesteld worden, voor rekening van de wederpartij.”
“B.T.W. niet betaald moet nabetaald.”
€ 20.305,28 beloopt, te vermeerderen met der wettelijke handelsrente vanaf 25 juli 2011 en dat Martinistad gerechtigd is om [appellante] per datum van het vonnis “te crediteren voor het bedrag van de dan geldende marktwaarde van de auto, verminderd met haar hiervoor bedoelde vordering op [appellante]”. De kantonrechter heeft de reconventionele vordering van [appellante] afgewezen.
“Martinistad heeft verder gesteld dat zij in verband met het betalingsverzuim van [appellante] in totaal voor een bedrag van € 8.437,05 aan buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken. De hoogte van de kosten is volgens Martinistad voor een deel gelegen in het feit dat [appellante] in Duitsland gevestigd is en zij genoodzaakt is geweest naast haar gemachtigde een Duitse advocaat in te schakelen. Nu [appellante] geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen deze kosten en ook de hoogte van dit bedrag als zodanig niet heeft betwist, is [appellante] dit bedrag op grond van artikel 11, lid 5, van de algemene voorwaarden aan Martinistad verschuldigd. Dit geldt niet voor de gevorderde buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten vanaf 25 juli 2011, omdat niet vaststaat dat deze zijn of zullen worden gemaakt.”
“De rechtbank ziet geen (enkele) basis voor de door Martinistad aldus gepretendeerde (tegen)vordering op [appellante].
De kosten die Martinistad aan haar advocaat verschuldigd is (geworden) in verband met het door [appellante] ingestelde hoger beroep, kan Martinistad in deze procedure niet alvast van [appellante] vorderen. Het gerechtshof zal in hoger beroep zich (ook) uitspreken over hetgeen [appellante] ter zake (de geliquideerde proceskosten) mogelijk aan Martinistad verschuldigd is. Het door [appellante] instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter kan voorts op voorhand niet als een onrechtmatige daad bestempeld worden.
De kosten die Martinistad aan haar advocaat verschuldigd is (geworden) in verband met werkzaamheden in verband met de afwikkeling van de uitspraak van de kantonrechter en het nadien door [appellante] gelegde beslag of de gelegde beslagen, kan Martinistad evenmin van [appellante] vorderen. Het door [appellante] leggen van beslag nadat Martinistad weigerde haar enig bedrag uit te keren na vaststelling van de waarde van de auto, is evenmin als onrechtmatig aan te merken, en heeft Martinistad door haar eigen opstelling over zich afgeroepen. Voor de kosten van de ING in verband met het stellen van een bankgarantie geldt hetzelfde.
Voor zover in de urenstaten van de advocaat ook werkzaamheden zijn vermeld, die betrekking hebben op de onderhavige procedure, kan Martinistad deze evenmin als tegenvordering in stelling brengen tegenover de vordering van [appellante]. De rechtbank zal in deze zaak de proceskosten zoals gebruikelijk liquideren en het gaat niet aan dat Martinistad deze kosten al op voorhand en volledig van [appellante] vordert of tracht te vorderen, nog daargelaten of de kosten wel ten laste van [appellante] zullen worden gebracht.
€ 29.976,08 aan buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten moeten maken welke kosten geheel en al betrekking hebben op de incasso van de vordering van Martinistad op [appellante] in verband waarmee de procedure bij de kantonrechter die leidde tot het vonnis van 15 december 2011 werd begonnen. Martinistad legt bijgaand een specificatie van de betreffende kosten over (productie 4).
(…)
13. Martinistad vreest dat [appellante] eerdaags over zal gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 maart jl. terwijl, indien daarna (…) de vordering van Martinistad op [appellante] ad tenminste € 29.976,08 in rechte zal worden toegewezen, [appellante] voor deze (tegen)vordering geen verhaal zal bieden omdat [appellante] uitsluitend in Duitsland is gevestigd en zij in Nederland (en voor zover bekend ook daarbuiten) geen verhaalsmogelijkheid biedt. Er is - aldus - sprake van een onaanvaardbaar restitutierisico.
(…)
Bespreking van de grieven
ECLI:NL:HR:2002:AE3437en Hoge Raad 29 november 2002,
ECLI:NL:HR:2002:AE4553). Het gelegde eigenbeslag maakt het [appellante] onmogelijk om de door de rechtbank in bodemzaak 2 uitgesproken veroordeling ten uitvoer te leggen. Naar het oordeel van het hof is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
ECLI:NL:HR:2009:BJ8836) overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat ter verzekering van verhaal van een vordering in beginsel beslag mogelijk is op alle goederen van een schuldenaar en derhalve ook op de vordering van [appellante] op Martinistad uit hoofde van het vonnis in bodemzaak 2. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot opheffing van het beslag vervolgens getoetst aan de algemene maatstaf van artikel 705 lid 2 Rv. Met
grief 1komt [appellante] op tegen het door de voorzieningenrechter gehanteerde uitgangspunt en daarmee ook tegen de door hem aangelegde maatstaf. Volgens [appellante] dient de maatstaf te worden toegepast die wordt aangelegd bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis (op grond van artikel 351 Rv) en bij een executiegeschil.
“Uitgangspunt dient te zijn dat in beginsel beslag ter verzekering van het verhaal van een vordering mogelijk is op alle goederen van de schuldenaar. Slechts onder bijzondere omstandigheden, waaromtrent het hof evenwel niets heeft vastgesteld, kan het leggen van beslag misbruik van recht opleveren.”
de grieven 2 en 3komt [appellante] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Martinistad de deugdelijkheid van haar vordering voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een restitutierisico. Met deze beide grieven stelt [appellante] de wijze en het resultaat van de toetsing door de voorzieningenrechter aan de door de voorzieningenrechter gehanteerde maatstaf voor de opheffing van het eigenbeslag aan de orde. De grieven hangen dan ook met elkaar samen, reden waarom het hof deze tezamen zal bespreking. Bij deze bespreking stelt het hof het volgende voorop.
ECLI:NL:HR:1996:ZC2105en Hoge Raad 25 november 2005,
ECLI:NL:HR:2005:AT9060).In het geval dat de vordering tot verzekering waarvan het beslag is gelegd door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen en tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld, is de vordering tot opheffing van dat conservatoir beslag niet zonder meer toewijsbaar. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wél te worden meegewogen (Hoge Raad 30 juni 2006,
ECLI:NL:HR:2006:AV1559).
op bijna € 52.000,- tot en met mei 2013. Het hof gaat er, gelet op het feit dat de advocaten van partijen sedert dien niet hebben stilgezeten, vanuit dat dit bedrag inmiddels nog hoger zal zijn en inmiddels het vijfvoudige zal bedragen van de oorspronkelijke vordering van Martinistad, € 10.702,40.
€ 8.427,05 aan (buiten)gerechtelijke kosten.
4.De beslissingHet gerechtshof:
en opnieuw rechtdoende:
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;