ECLI:NL:GHAMS:2025:958

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.337.290/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door te late bekendmaking exploitatievergunning en eigen schuld van aanvrager

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een exploitatievergunning die niet tijdig was bekendgemaakt aan de aanvrager, [appellant]. Het hof oordeelde dat, in tegenstelling tot de rechtbank, er bijkomende omstandigheden waren die het niet tijdig bekendmaken onrechtmatig maakten. De schade die [appellant] had geleden, bestond uit gemiste inkomsten over de periode van juni 2015 tot en met september 2017. Het hof stelde vast dat de vertraging na september 2017 niet toerekenbaar was aan de gemeente, omdat [appellant] zelf had nagelaten om actie te ondernemen. De gemeente werd veroordeeld om de helft van de schade, ter hoogte van € 37.020,50, aan [appellant] te betalen, met een eigen schuld van 50% aan de zijde van [appellant]. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om actief te blijven in het proces van vergunningverlening en de verantwoordelijkheden van de gemeente in het tijdig bekendmaken van beslissingen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en bepaalde dat de wettelijke rente verschuldigd was vanaf de datum van het arrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.337.290/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/725318/ HA ZA 22-939
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 april 2025
in de zaak van
[appellant],
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. P.A. Willemsen te Gorinchem,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelendd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en de Gemeente genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over een exploitatievergunning die niet tijdig is bekendgemaakt. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat zich hier bijkomende omstandigheden voordoen en het niet tijdig bekendmaken van de exploitatievergunning onrechtmatig is. De schade is het gemis aan inkomsten over de periode vanaf juni 2015 tot en met september 2017 en moet worden vastgesteld aan de hand van de winst- en verliesrekeningen van de aanvrager over die periode. De vertraging en de daarmee gepaard gaande schade die zich na september 2017 heeft voorgedaan, is niet toerekenbaar aan het niet tijdig bekendmaken van de exploitatievergunning. Het beroep van de Gemeente op eigen schuld slaagt, omdat aanvrager heeft nagelaten te informeren naar de voortgang of anderszins actie te ondernemen. De mate van eigen schuld wordt vastgesteld op 50%. De gemeente wordt veroordeeld om de helft van de schade aan aanvrager te betalen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 25 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 28 juni 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] eiseres en de Gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte met producties van de kant van de Gemeente;
- akte met producties van de kant van [appellant] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1.-2.5. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Deze feiten zijn als volgt.
3.1.
[appellant] is actief in de passagiersvaart op de Amsterdamse grachten.
3.2.
Op 20 december 2013 deed [appellant] een vergunningaanvraag bij de gemeente
voor de exploitatie van tien (aanvullende) fluisterboten (vaartuigen 11 tot en met 20).
3.3.
Vervolgens heeft Waternet, namens de gemeente, op 31 maart 2014 het volgende
aan [appellant] geschreven:
(…)
Hierbij delen wij u mee dat de uitgifteprocedure voor exploitatievergunningen op 20 maart 2014 voor u nog geen volledige duidelijkheid heeft gegeven. Dat wil zeggen: uw aanvraag met casecode (...) is op de 'wachtlijst' geplaatst in afwachting van de afhandeling van bezwaarschriften op andere dossiers. Wij verwachten u hierover tussen 20 april en 15 juli 2014 duidelijkheid te kunnen geven. (…)
(…)
Verloop Uitgifteprocedure
( ... ) De eerste 6 toegekende rangordenummers geven aanspraak op vergunning voor de
aanvragen die Rechtstreeks waren toegelaten. Nog eens 4 aanvragen zijn op een wachtlijst gezet, omdat er ook rangordenummers zijn toegekend aan aanvragen die niet-Rechtstreeks waren toegelaten. (...)
Uw aanvraag in de Uitgifteprocedure
Uw aanvraag is Rechtstreeks toegelaten tot de Uitgifteprocedure. (...) Aan dit
deelnamebewijs is rangordenummer 10 toegekend.
Plaatsing op de wachtlijst
(...)
Het aan uw aanvraag toegekende rangordenummer is 4 hoger dan het aantal uit te geven
vergunningen. Van de aanvragen met lagere rangordenummers dan uw aanvraag zijn er 4 buiten behandeling gesteld of afgewezen. Indien de bezwarenprocedures van ten minste 4 van die aanvragen niet leiden tot vergunningverlening (of geen bezwaar is ingediend), komt uw aanvraag alsnog in aanmerking voor een vergunning.
Vervolg
We verwachten u in juni 2014 te kunnen berichten over de gevolgen van de
bezwaarprocedures van de aanvragen in de Uitgifteronde 2014 voor uw
vergunningaanvraag.
(…)
3.4.
Vier aanvragers waren beter uit de loting gekomen dan [appellant] . Hun vergunning werd echter afgewezen of buiten behandeling gesteld. Een aantal van deze aanvragers heeft doorgeprocedeerd tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Twee van hen werden bijgestaan door de bestuurder van [appellant] , [naam] (hierna: [naam] ). Op 8 februari 2017 heeft de Afdeling het hoger beroep tegen de afwijzingen voor deze twee aanvragers ongegrond verklaard.
3.5.
Op 23 februari 2017 heeft [naam] een exploitatievergunning voor
de vaartuigen 11 tot en met 20 opgehaald bij de gemeente. Deze vergunning dateert van
3 november 2014 (hierna: de vergunning).

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft, samengevat, in eerste aanleg gevorderd,
I. een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld;
II een veroordeling van de Gemeente tot betaling van:
i) primair € 1.433.401,07, te vermeerderen met wettelijke rente;
ii) subsidiair € 564.921,05, te vermeerderen met wettelijke rente; dan wel,
iii) een in goede justitie te bepalen bedrag;
iv) de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
één en ander uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
[appellant] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de vergunning niet tijdig na afgifte toe te zenden en dat de Gemeente de schade die [appellant] daardoor heeft geleden, moet vergoeden. De Gemeente heeft verweer gevoerd.
4.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en daartoe het volgende overwogen. Partijen zijn het erover eens dat het hier gaat om een te laat genomen beslissing. Het overschrijden van de beslistermijn alleen is echter nog niet onrechtmatig. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. Het had gelet op de inhoud van de brief van 31 maart 2014 op de weg van [appellant] gelegen om contact met de Gemeente op te nemen. Het is niet aan de Gemeente toe te rekenen dat [appellant] veronderstelde dat zij ook beroeps- en hoger beroepsprocedures moest afwachten. [appellant] heeft de Gemeente niet geattendeerd op haar financiële belangen of aangedrongen op besluitvorming en zij heeft geen gegronde reden gegeven waarom zij pas actie heeft ondernomen nadat de Afdeling op 8 februari 2017 het hoger beroep tegen twee afwijzingen ongegrond had verklaard. Van bijkomende omstandigheden is niet gebleken, zodat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld, aldus de rechtbank.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd. Zij vordert een veroordeling van de Gemeente tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van primair € 926.240,19, subsidiair € 428.676,30, meer subsidiair € 339.204,17 en uiterst subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag.
5.2.
[appellant] heeft vijf grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Onrechtmatige daad?
5.3.
De eerste vraag die voorligt, is of de omstandigheid dat [appellant] pas op 23 februari 2017 de beschikking had over de op 3 november 2014 verleende exploitatievergunning (hierna: de exploitatievergunning), een onrechtmatige daad van de gemeente oplevert.
5.4.
Tussen partijen staat vast dat de exploitatievergunning pas op 23 februari 2017 aan [appellant] is bekendgemaakt (door uitreiking: artikel 3:41 lid 1 Awb). Dat heeft [appellant] namelijk gesteld en de Gemeente heeft tijdens de zitting bij de rechtbank verklaard dat zij ook daarvan uitgaat. Wat partijen verdeeld houdt, is of het zich hier voordoende te laat bekendmaken van de exploitatievergunning op zichzelf al leidt tot aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad of dat daarvoor bijkomende omstandigheden zijn vereist en, in dat laatste geval, of zich hier bijkomende omstandigheden voordoen.
5.5.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, onvoldoende is voor het oordeel dat op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding. Voor die aansprakelijkheid zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7579).
5.6.
Uit bestuursrechtelijke rechtspraak volgt verder dat een tijdige beslissing inhoudt dat binnen de beslistermijn een reëel besluit op de aanvraag moet zijn genomen en dat besluit binnen die termijn moet zijn bekendgemaakt (zie ABvRS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1657, HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969, CRvB 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1296 en CBB 23 april 2019, ECLI:NL:CBB:2019:179).
5.7.
Het voorgaande betekent dat het te laat bekendmaken van de exploitatievergunning aan [appellant] moet worden gelijkgesteld met het niet tijdig beslissen op een aanvraag tot het nemen van dat besluit - het nemen of geven van het besluit is immers pas voltooid met de bekendmaking daarvan - en dat voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad vanwege het niet tijdig bekendmaken van de exploitatievergunning bijkomende omstandigheden zijn vereist.
5.8.
Het onder verwijzing naar HR op 15 maart 2019 ECLI:NL:HR:2019:353 rov. 3.5.3. gevoerde betoog van [appellant] dat ingeval van niet tijdig bekendmaken van een besluit geen bijkomende omstandigheden nodig zijn voor aansprakelijkheid, gaat eraan voorbij dat in deze rechtsoverweging wordt verwezen naar rov. 3.5.1 van dat arrest waarin de maatstaf voor aansprakelijkheid wegens het niet tijdig beslissen is weergegeven (zie rov. 5.5). Daarmee ligt in rov. 3.5.3. van het door [appellant] genoemde arrest besloten dat ook in het geval van het niet bekendmaken van een van rechtswege verleende vergunning bijkomende omstandigheden zijn vereist voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad.
5.9.
Het tijdverloop tussen de verlening van de exploitatievergunning en de bekendmaking daarvan aan [appellant] bedraagt ruim 27 (bijna 28) maanden. De te late bekendmaking betreft dus een aanzienlijke periode. Daarbij komt dat de oorzaak daarvoor in de risicosfeer van de Gemeente ligt. Niet in geschil is dat als de exploitatievergunning is verzonden, dat per reguliere post is gebeurd en het is de Gemeente die ervoor heeft gekozen de exploitatievergunning op deze manier te verzenden, zonder verzendregistratie of ander controlemechanisme. Verder had voor de Gemeente kenbaar moeten zijn dat [appellant] een financieel belang had bij de exploitatievergunning, ook zonder daarop te zijn geattendeerd door [appellant] . Zonder exploitatievergunning kon [appellant] immers niet exploiteren en liep zij dus inkomsten mis. Het ging hier bovendien om een schaarse vergunning, zoals blijkt uit het feit dat in de uitgifteronde het aantal aanvragers hoger was dan het aantal uit te geven exploitatievergunningen. Volgens de Gemeente werden weliswaar niet alle verleende exploitatievergunningen daadwerkelijk gebruikt, maar daaraan gaat het hof voorbij. [appellant] heeft namelijk daartegen ingebracht dat de exploitatievergunningen die niet werden gebruikt, hoofdzakelijk betrekking hadden op het varen buiten het centrum en niet, zoals hier, op het varen in het centrum.
5.10.
Gelet op de mate en de oorzaak van de te late bekendmaking en het kenbare belang van [appellant] bij de exploitatievergunning is het hof van oordeel dat de te late bekendmaking van de exploitatievergunning een onrechtmatige daad van de Gemeente oplevert. Dat [appellant] heeft nagelaten om bij de Gemeente te informeren naar de voortgang van de uitgifteprocedure, de website te raadplegen waarop de exploitatievergunningen werden gepubliceerd of beroep bij de bestuursrechter in te stellen vanwege het niet tijdig beslissen, maakt het voorgaande niet anders. Die omstandigheden kunnen namelijk niet de onrechtmatigheid van het handelen van de Gemeente wegnemen. Deze omstandigheden kunnen wel een rol spelen bij de vraag of de schade tussen [appellant] en de Gemeente moet worden verdeeld (zie hierna onder 5.18-5.22).
Toerekenbare schade
5.11.
Het hof volgt [appellant] in haar stelling dat de schade die zij heeft geleden, bestaat uit de inkomsten die [appellant] heeft gemist doordat zij later over haar exploitatievergunning beschikte. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de boten waarop de exploitatievergunning zag, nog moesten worden gebouwd en dat de bouwtijd in 2014 ongeveer zeven maanden in beslag zou hebben genomen. Als de vergunning niet te laat aan haar was bekendgemaakt, had zij dus vanaf juni 2015 de boten kunnen exploiteren. [appellant] heeft niet gesteld dat de bouwtijd in 2017 afweek van de bouwtijd in 2014. Dit betekent dat [appellant] , nadat de exploitatievergunning op 23 februari 2017 aan haar was bekendgemaakt, vanaf eind september 2017 een aanvang had kunnen maken met de exploitatie van de boten. De schade die [appellant] door de te late bekendmaking van de exploitatievergunning heeft geleden, bestaat dus uit de gemiste inkomsten over de periode juni 2015 tot en met september 2017.
5.12.
Uiteindelijk heeft [appellant] de boten pas medio 2021 in gebruik genomen. De vertraging bij de ingebruikname van de boten na september 2017 is echter niet toerekenbaar aan de onrechtmatige daad van de Gemeente. [appellant] heeft namelijk besloten om na de bekendmaking van de exploitatievergunning niet de boten te laten bouwen waarop de exploitatievergunning zag, maar boten met een andere accu en, als gevolg daarvan, een andere indeling. De vertraging die daardoor is ontstaan, is het gevolg van de eigen keuze van [appellant] om niet meteen na de bekendmaking van de exploitatievergunning de boten waarop de exploitatievergunning zag te laten bouwen en in gebruik te nemen. De tijd die gemoeid is gegaan met (i) het onderzoek of de exploitatievergunning moest worden aangepast; (ii) de verlening van een aangepaste exploitatievergunning; (iii) de langere bouwtijd omdat botenbouwers het vanaf 2018 veel drukker hadden; en (iv) het aanhouden van de bouw van de boten in verband met het risico dat de exploitatievergunning vanwege het niet gebruiken zou kunnen worden ingetrokken, moet hier dus buiten beschouwing blijven.
5.13.
De Gemeente heeft nog aangevoerd dat [appellant] helemaal geen schade heeft geleden, omdat het na de bekendmaking van de vergunning vier jaren heeft geduurd voordat de boten in gebruik zijn genomen en die periode langer is dan de periode tussen november 2014 en februari 2017. Het is echter niet gebleken dat [appellant] als de exploitatievergunning niet te laat zou zijn bekendgemaakt, ook ervoor zou hebben gekozen boten met een andere indeling te laten bouwen, terwijl dat laatste de reden is dat de ingebruikname van de boten vier jaren heeft geduurd en niet de voor de bouw van de boten benodigde periode van zeven maanden. Het verweer van de Gemeente dat [appellant] geen schade heeft geleden omdat zij niet beschikte over voldoende ligplaats(vergunning)en voor de boten waarop de exploitatievergunning zag, gaat evenmin op. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat zij ook een jachthaven exploiteert, dat de boten waarop de exploitatievergunning zag daar hadden kunnen liggen en dat het bestemmingsplan dit ook in 2014-2015 toestond.
5.14.
Uit de door [appellant] overgelegde winst- en verliesrekeningen blijkt dat zij met de tien boten die zij exploiteerde in de hier relevante jaren 2015, 2016 en 2017, die identiek waren aan de boten waarop de exploitatievergunning zag, de volgende resultaten behaalde:
2015: € 29.836,38
2016: € 46.120,81
2017: € 14.020,84
5.15.
De gemiste inkomsten over de periode juni 2015 tot en met september 2017 bedragen, uitgaande van deze cijfers:
2015: (€ 29.836,38 / 12 maanden x 7 maanden =) € 17.404,56
2016: € 46.120,81
2017: (€ 14.020,84 / 12 maanden x 9 maanden =) € 10.515,63
=========
Totaal: € 74.041,00
5.16.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van [appellant] dat zij met de tien boten waarop de exploitatievergunning zag, door schaalvoordelen en een vliegwieleffect een hogere winst zou hebben gerealiseerd dan met de tien boten die zij al exploiteerde. [appellant] heeft de gestelde schaalvoordelen en het gestelde vliegwieleffect namelijk niet cijfermatig onderbouwd.
5.17.
Het hof ziet evenmin aanleiding om voor de berekening van de gemiste inkomsten over de periode juni 2015 tot en met september 2017 uit te gaan van de resultaten die [appellant] in 2022 heeft behaald, zoals [appellant] heeft betoogd. Dat [appellant] in de periode juni 2015 tot en met september 2017 dezelfde resultaten had kunnen behalen als zij in 2022 heeft gedaan, blijkt nergens uit.
Eigen schuld
5.18.
De Gemeente heeft ten slotte een beroep gedaan op eigen schuld.
Naar het oordeel van het hof is de schade inderdaad mede een gevolg van de aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden dat zij heeft nagelaten om na het verstrijken van de periode waarbinnen de Gemeente had aangekondigd dat zij duidelijkheid zou verschaffen bij de Gemeente te informeren naar de voortgang van de uitgifteprocedure, de website van Waternet te raadplegen waarop de exploitatievergunningen werden gepubliceerd of op te komen tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vanwege haar betrokkenheid daarbij kende zij de uitkomst van in ieder geval twee bezwaarprocedures en kon zij niet zonder meer ervan uitgaan dat haar plaatsing op de wachtlijst niet was uitgemond in vergunningverlening. In de gegeven omstandigheden kan [appellant] dan ook worden verweten dat zij te lang heeft stilgezeten na het verstrijken van de door de Gemeente genoemde termijn waarin zij verwachtte duidelijkheid te kunnen geven aan [appellant] . De omstandigheden waarop [appellant] zich beroept ter afwering van het beroep op eigen schuld van de Gemeente behoren naar verkeersopvattingen tot haar risicosfeer en staan niet eraan in de weg dat het te laat bekendmaken van de exploitatievergunning mede aan haar kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW. Het hof licht dat als volgt toe.
5.19.
Dat [appellant] ervan uitging dat onherroepelijk moest zijn beslist over de andere aanvragers, kan zij niet aan de Gemeente tegenwerpen. In de brief van de Gemeente van 31 maart 2014 staat namelijk duidelijk dat het lot van de aanvraag van [appellant] afhankelijk was van de bezwarenprocedures van de andere aanvragen. [appellant] is een professionele partij en neemt als zodanig deel aan het maatschappelijke verkeer. Bovendien is zij geen leek ten aanzien van bestuursrechtelijke procedures. Haar bestuurder stond immers twee andere aanvragers bij in hun beroeps- en hoger beroepsprocedures. Zij had dus moeten begrijpen dat over haar aanvraag al meer duidelijk zou zijn na (alleen) de bezwaarprocedures van de andere aanvragers.
5.20.
[appellant] heeft verder weliswaar aangevoerd dat Waternet slecht bereikbaar was, maar tegelijkertijd heeft zij ook erkend dat zij in de jaren 2014 en 2015 heel regelmatig over uiteenlopende kwesties contact had met Waternet en de Gemeente. Het valt niet in te zien waarom zij tijdens geen van die contactmomenten navraag heeft kunnen doen naar het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag, zeker naarmate meer tijd verstreek sinds de brief van de Gemeente van 31 maart 2014, waarin stond dat de Gemeente verwachtte haar in juni 2014 te kunnen berichten.
5.21.
Ook het verweer van [appellant] dat de website van Waternet in 2014 en 2015 niet werd bijgewerkt, gaat niet op. Zij heeft dat verweer namelijk op geen enkele manier onderbouwd, terwijl de Gemeente tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft toegelicht dat zij intern navraag heeft gedaan en dat dit heeft uitgewezen dat de website van Waternet in 2015 maandelijks werd bijgehouden en in 2014 vermoedelijk eveneens.
5.22.
De schade dient dan ook te worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De schade zou zich niet hebben voorgedaan als de Gemeente de exploitatievergunning niet te laat zou hebben bekendgemaakt. De schade zou echter ook niet zijn ontstaan, althans niet in dezelfde mate, indien [appellant] niet zo lang zou hebben stilgezeten na het verstrijken van de termijn waarbinnen de Gemeente haar duidelijkheid zou verschaffen. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat [appellant] in gelijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De billijkheid eist niet wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval een andere verdeling of het door de Gemeente bepleite geheel vervallen van haar vergoedingsplicht.
Dit betekent dat de Gemeente de helft van de schade aan [appellant] moet vergoeden. Dat komt neer op een bedrag van € 37.020,50.
Bewijsaanbod
5.23.
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat deze geen betrekking hebben op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere uitkomst.
Slotoverweging
5.24.
De grieven slagen deels. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Bij (verdere) bespreking van de grieven bestaat geen belang. De Gemeente zal worden veroordeeld om aan [appellant] € 37.020,50 te voldoen. Aangezien [appellant] aanspraak heeft gemaakt op wettelijke rente over de schade maar daarbij geen ingangsdatum heeft genoemd, zal het hof bepalen dat de wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van dit arrest. [appellant] en de Gemeente zijn in het hoger beroep beide deels in het ongelijk gesteld. De proceskosten in beide instanties zullen daarom worden gecompenseerd.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de Gemeente om aan [appellant] te betalen een bedrag van
€ 37.020,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit arrest tot aan de dag van algehele voldoening;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen in beide instanties;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Alwin, mr. J.E. van der Werff en mr. A. Snijders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.