ECLI:NL:GHAMS:2025:912

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.346.421/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de vader inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de vader tegen de afwijzing van zijn verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn drie minderjarige kinderen. De kinderrechter had eerder, op 27 juni 2024, het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden (JBWH) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De vader was het hier niet mee eens en stelde dat de ondertoezichtstelling moest worden verlengd om de ouderverstoting te beëindigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de termijn van de ondertoezichtstelling inmiddels was verstreken op 28 juni 2024. Het hof heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021, waarin is bepaald dat een ondertoezichtstelling niet meer kan worden verlengd als deze van rechtswege is geëindigd. De vader had geen gezag over twee van de kinderen, wat ook invloed had op de ontvankelijkheid van zijn verzoek. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke juridische kaders rondom ondertoezichtstellingen en de rechten van ouders in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.346.421/01
zaaknummer rechtbank: C/13/750213 / JE RK 24-275 (verlenging ondertoezichtstelling)
beschikking van de meervoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
en
de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna: JBWH,
advocaat: mr. J. Brouwer te Den Haag.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de moeder] , hierna: de moeder, advocaat mr. R.H. Edens te Amsterdam;
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] ;
- de minderjarige [minderjarige 3] , hierna: [minderjarige 3] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (13 jaar), [minderjarige 2] (11 jaar) en [minderjarige 3] (9 jaar) (hierna: de kinderen).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 27 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van JBWH tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen afgewezen.
De vader is het daarmee niet eens en wil dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd en dat JBWH wordt gelast zich in te spannen om de ouderverstoting tot een einde te brengen. De moeder en de GI zijn het wel eens met de bestreden beschikking.
Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep en legt hierna uit waarom.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
De vader is op 26 september 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 28 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van JBWH van 19 november 2024;
- een bericht van de zijde van de vader van 16 januari 2025 met bijlage.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in aanwezigheid van de griffier, met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
[minderjarige 3] heeft in een brief laten weten wat zij van de zaak vindt.
Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van de gesprekken en de brief zakelijk weergegeven.
Onder andere is besproken dat de kinderen nu geen contact willen met de vader, wel willen zij graag hun oma (de moeder van hun vader) zien, maar zonder dat de vader daarbij is.
2.5
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het hof door de griffier aan partijen laten meedelen dat het hof op de zitting ambtshalve de vraag aan de orde zal stellen of de vader in zijn verzoeken in hoger beroep kan worden ontvangen, aangezien de kinderrechter bij de bestreden beschikking de ondertoezichtstelling van de kinderen niet heeft verlengd en de maatregel vervolgens op 28 juni 2024 is geëindigd. Daarbij heeft het hof partijen gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1113.
2.6
De zitting heeft op 5 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van JBWH, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2011;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2015.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De vader heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De kinderen hebben van 10 maart 2022 tot 28 juni 2024 onder toezicht gestaan.
3.3
In oktober 2023 heeft [minderjarige 1] besloten dat zij de vader niet meer wil zien.
3.4
Op 25 april 2024 heeft JBWH besloten om de omgangsmomenten van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met de vader stop te zetten.
3.5
Tussen de ouders loopt een procedure bij de rechtbank Amsterdam over het gezag en de omgang met het kenmerk C/13/717848 / FA RK 22/3130. In die procedure heeft de vader bij verzoekschrift van 28 juni 2022 aan de rechtbank verzocht om gezamenlijk met het gezag over alle kinderen te worden belast, een zorg-/omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen en een informatieregeling vast te stellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 13 maart 2023 een informatieregeling vastgesteld en de verzoeken voor het overige aangehouden in afwachting van het traject bij Ad Astra. De zaak is nadien steeds aangehouden. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft in januari 2025 plaatsgevonden. Ten tijde van de zitting in hoger beroep was onbekend wanneer hierin uitspraak zou worden gedaan.
3.6
In de onder 3.5 genoemde procedure heeft de vader ook een voorlopige voorziening gevraagd. Op 25 september 2024 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en de verzoeken van de vader om een zorg-/omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen, dan wel subsidiair hun hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen, afgewezen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van JBWH om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende alsnog de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen en JBWH te gelasten de maatregelen die nodig zijn om een einde te maken aan de ouderverstoting uit te voeren dan wel te onderzoeken bij welke ouder de kinderen het meest op hun plaats zijn gezien hun recht op beide ouders en de kinderen bij die ouder te plaatsen, dan wel te bepalen zoals het hof juist zal achten.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien aan de in laatstgenoemde bepaling vermelde gronden is voldaan. Het hof heeft ter zitting ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of een dergelijke door de vader verzochte verlenging nog mogelijk is na het einde van de te verlengen ondertoezichtstelling op 28 juni 2024.
De standpunten
5.2
De vader is van mening dat zijn hoger beroep ontvankelijk is omdat is voldaan aan de gronden van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling was destijds noodzakelijk door de verstoting van de vader als ouder van de kinderen. Inmiddels ziet de vader de kinderen helemaal niet meer waardoor de ontwikkelingsbedreiging is verwezenlijkt. Ook heeft de GI zich tijdens de zitting bij de rechtbank niet duidelijk uitgesproken over de ontwikkelingsbedreiging. Feit is dat de GI heeft verzocht tot verlenging van de ondertoezichtstelling en dus mogelijkheden zag iets voor de kinderen te betekenen. De kinderrechter heeft dat afgewezen. De vader heeft recht op een rechtmatigheidstoets van die beslissing. Hem zou een rechtsmiddel worden ontnomen als hij niet-ontvankelijk zou zijn. Dit alles samen zou moeten leiden tot ontvankelijkheid van zijn hoger beroep, aldus de vader.
Inhoudelijk vindt de vader dat de ondertoezichtstelling ten onrechte niet is verlengd. De moeder heeft sinds het beëindigen van de relatie ingezet op ouderverstoting van de vader. Zonder een betrokken jeugdbeschermer zal er geen omgang tussen de vader en de kinderen tot stand komen. Dit vormt een directe bedreiging van hun ontwikkeling. Om dit te verhelpen moet de ondertoezichtstelling in stand blijven zodat JBWH de kinderen op een neutrale plek kan plaatsen. Vervolgens kan worden onderzocht bij welke ouder de kinderen het best kunnen opgroeien.
5.3
De GI is van mening dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De vader kan aan de raad vragen om een nieuw verzoek om een ondertoezichtstelling te doen en als de raad dat niet doet, kan de vader een nieuw verzoek indienen.
Inhoudelijk vindt de GI dat een ondertoezichtstelling niet meer passend is. Tijdens de zitting bij de rechtbank bestonden er bij de GI al twijfels over de noodzakelijkheid van de ondertoezichtstelling. Daarom heeft de GI ervoor gekozen niet tegen de beslissing van de kinderrechter in hoger beroep te gaan. Er was sprake van een ontwikkelingsbedreiging gelet op de problematisch verlopende omgang. De vraag was echter wat schadelijker is: geen omgang of gedwongen omgang. Omdat de GI in de procedure bij de rechtbank heeft verzocht de omgang gedurende zes maanden stil te leggen, is het ook de vraag aan welk doelen tijdens de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt.
5.4
De moeder is van mening dat de vader niet-ontvankelijk is omdat de ondertoezichtstelling inmiddels is geëindigd. Zij wijst op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021.
Inhoudelijk is zij van mening dat de ondertoezichtstelling terecht niet is verlengd. De inhoud van het hoger beroepschrift van de vader toont aan dat de vader nog steeds geen inzicht heeft in zijn handelen. De ouders zijn uit elkaar gegaan nadat de vader langere tijd fysiek en verbaal geweld had gebruikt tegen alle leden van het gezin. Door de jaren heen bleef de omgang moeizaam verlopen en bleven de kinderen klagen over het gedrag van de vader. De betrokkenheid van de jeugdbescherming heeft niet geleid tot een gedragsverandering van de vader. Inmiddels is er geen contact meer tussen de kinderen en de vader. Zij hebben behoefte aan een langdurige ontspanningsperiode waarin zij niet gedwongen worden contact met de vader te hebben.
Het advies van de raad
5.5
Over de ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft de raad zich niet uitgelaten.
Wel heeft de raad meegedeeld het moeilijk te vinden om in deze zaak advies te geven. In 2024 was de raad niet meer betrokken waardoor het voor de raad onduidelijk is wat er precies is gebeurd. Vaststaat dat de kinderen meerzijdige belangen hebben. Door de problemen tussen de ouders zijn de kinderen genoodzaakt om een keuze te maken tussen één van de ouders. Met hun keuze om de vader af te wijzen, wijzen ze ook dat deel in zichzelf af. Eén van hun ontwikkelingstaken is om een zelfstandig beeld te vormen van hun vader, maar gedwongen omgang roept weerstand bij de kinderen op, omdat zij zich dan niet gehoord voelen.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof constateert dat de GI geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking en haar verzoek tot toewijzing van het inleidende verzoek niet heeft gehandhaafd.
De termijn van de ondertoezichtstelling waarvan in deze procedure verlenging is verzocht, is inmiddels verstreken. Het hof dient dan ook de vraag te beantwoorden of verlenging van de ondertoezichtstelling op dit moment nog mogelijk is. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Volgens vaste rechtspraak na de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1113, r.o. 3.5) [1] kan een ondertoezichtstelling niet meer worden verlengd, indien die maatregel van rechtswege na verloop van de door de kinderrechter eerder bepaalde duur is geëindigd. Bij de bestreden beschikking is de door de GI verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en daarmee is de ondertoezichtstelling in deze zaak geëindigd op 28 juni 2024. De vader is dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.7
Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , over wie hij geen gezag heeft, geen behandeling.
Aan bespreking van de overige standpunten en verzoeken van de vader komt het hof ook niet toe.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 8 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Voetnoten

1.Vgl. ook gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1385, gerechtshof Amsterdam 20 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2970 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6361.