ECLI:NL:GHSHE:2022:1385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.305.042_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling in jeugdzorgzaak met geschil over ouderlijk gezag en ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van een ondertoezichtstelling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ondertoezichtstelling van rechtswege was geëindigd en dat er geen grond was voor verlenging. De moeder betoogde dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd worden en dat de GI een onderbouwd verzoek tot verlenging had ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2022 zijn de moeder, de vader, de GI en de minderjarigen gehoord. De vader voerde aan dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot hoger beroep, omdat de ondertoezichtstelling niet meer kon worden verlengd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat zij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof concludeert echter dat, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021, de ondertoezichtstelling niet meer kan worden verlengd, omdat deze van rechtswege is geëindigd. Het hof wijst het verzoek van de moeder in hoger beroep af, maar erkent de zorgen over de kinderen en wijst op de mogelijkheid voor de raad om een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 april 2022
Zaaknummer : 200.305.042/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/388746 / JE RK 21-1710
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.C. Hissink.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI);
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.T. Gommer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 januari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden alsnog het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een jaar (tot 24 oktober 2022), dan wel tot een door het hof te bepalen datum, toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 3 maart 2022, heeft de GI verzocht het verzoek in hoger beroep van de moeder toe te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen alsnog -uitvoerbaar bij voorraad- toe te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 maart 2022, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft de moeder en de belanghebbenden in deze zaak voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten dat één van de bespreekpunten tijdens de mondelinge behandeling zal zijn of de moeder in haar verzoek in hoger beroep kan worden ontvangen. Dit in het licht van het feit dat de ondertoezichtstelling met ingang van 24 oktober 2021 van rechtswege is geëindigd en daarom -gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad- de vraag voorligt of in dat geval van een verlenging sprake kan zijn.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hissink;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de vader, bijgestaan door mr. Gommer.
2.5.1.
De raad heeft bij brief d.d. 15 februari 2022 het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.5.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van de moeder en de overige belanghebbenden met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afzonderlijk gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken samengevat weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
Na het kindgesprek heeft [minderjarige 2] het e-mailbericht aan de hand waarvan hij zijn mening tijdens het gesprek met de voorzitter kenbaar heeft gemaakt doorgestuurd naar het hof, waarna het hof dit e-mailbericht aan het dossier heeft toegevoegd.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 20 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover in deze zaak van belang - geboren:
- [minderjarige 1], op [geboortedatum] 2006, te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], op [geboortedatum] 2008, te [geboorteplaats].
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
3.2.
Bij beschikking van 24 september 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden, met ingang van 24 september 2020 tot 24 maart 2021.
3.2.1.
De rechtbank heeft bij deze beschikking verder het resterende deel van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling aangehouden, in afwachting van het verslag van de GI en het standpunt of het resterende deel al dan niet dient te worden gehandhaafd.
3.3.
Bij beschikking van 9 maart 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het restant van het verzoek van de raad toegewezen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden, met ingang van 24 maart 2021 tot 24 september 2021.
3.4.
Bij beschikking van 21 september 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ambtshalve verlengd met ingang van 24 september 2021 tot 24 oktober 2021.
3.4.1.
De rechtbank heeft bij deze beschikking verder de behandeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor het overige aangehouden, in afwachting van de mondelinge behandeling op 30 september 2021.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 24 september 2022, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
3.7.1.
De moeder kan -ondanks de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021- worden ontvangen in haar verzoek in hoger beroep. Indien dat niet het geval zou zijn, dan komt het er de facto op neer dat een hoger beroep tegen een afwijzing van een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling niet mogelijk is. De moeder verwijst verder naar de conclusie van de AG bij voornoemde uitspraak van de Hoge Raad en de daarin genoemde noten en verwijzingen. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat de niet-ontvankelijkheid slechts speelt bij langlopende ondertoezichtstellingen die keer op keer zijn verlengd. In deze zaak gaat het echter om een eerste verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder verwijst verder naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 9 november 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:3743), waarin sprake was van hetzelfde feitencomplex. Het hof heeft in die zaak de verlenging van de ondertoezichtstelling uitgesproken met ingang van de datum van de beschikking van het hof omdat de GI tot aan die datum geen uitvoering had gegeven aan de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet langer wordt voldaan aan het wettelijk criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW), terwijl de rechtbank ook in de bestreden beschikking heeft overwogen dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kampen allebei met loyaliteitsproblemen en [minderjarige 1] bovendien met ADHD. De vader bagatelliseert deze problemen en legt de verantwoordelijkheid voor de problematiek geheel bij de moeder.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat de ondertoezichtstelling ertoe heeft bijgedragen dat voor de kinderen duidelijkheid is gekomen over de vraag wie van de ouders voorlopig het best in staat is de primaire opvoedverantwoordelijkheid te dragen, namelijk de vader. De vader weigert echter hulp en ondersteuning voor de ouders (GezinsManager) en voor de kinderen (PMT en medicatie). Hij legt verder rechtelijke beslissingen naast zich neer, stelt de belangen van de kinderen niet voorop en zoekt strijd met de moeder en de GI. De kinderen komen daardoor steeds verder klem te zitten. Hulpverlening binnen het vrijwillig kader kan -gelet op de houding van de vader- niet slagen.
De rechtbank heeft bovendien ten onrechte overwogen dat de GI geen concreet stappenplan heeft overgelegd waarin wordt uitgewerkt hoe de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen aan te pakken. De GI heeft het verlengingsverzoek uitvoerig onderbouwd en door middel van het door haar overgelegde plan van aanpak en evaluatie verder uitgewerkt.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat met de door haar in de bodemzaak gegeven beslissing de situatie die daardoor zal bestaan het minst bezwaarlijk van de verschillende opties is. De rechtbank heeft de situatie in ernstige mate onderschat. De vader komt de door de rechtbank vastgestelde contactregeling niet na en heeft dwangsommen verbeurd. Inmiddels verblijven de kinderen -na een incident tussen [minderjarige 2] en de vader- sinds enkele weken volledig bij de moeder. De vader is te controlerend richting de kinderen en blokkeert te pas en te onpas de telefoons van de kinderen. De moeder weerhoudt de kinderen er nu niet van om naar de vader toe te gaan; zij heeft de kinderen alleen opgevangen. Zij heeft over het incident met de vader het gesprek willen aangaan. De vader weigert echter met de moeder te communiceren en wil de moeder nooit meer zien.
De rechtbank heeft tot slot ten onrechte overwogen dat bij het voorduren van de ondertoe-zichtstelling er geen zicht op is dat de kinderen hulp zullen krijgen of dat de vader begeleiding of hulp zal aanvaarden en dat de situatie zonder voortzetting van de ondertoe-zichtstelling niet ideaal is, maar met een lopende regeling inzake contact tussen de kinderen en de moeder acceptabel is. Het ondermijnende gedrag van de vader wordt door de rechtbank beloond waardoor de kinderen noodzakelijke hulp en bijstand wordt ontnomen. Ook heeft de GI nog niet alle mogelijkheden om de vader in beweging te krijgen benut.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De kinderen werden ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd; de GI heeft destijds verklaard het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling te handhaven. De GI heeft geen zicht op de ontwikkelingen die zich na de expiratie van de ondertoezichtstelling hebben voorgedaan, maar uit de stukken volgt dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen aanwezig lijkt te zijn gebleven. De maatregelen die de rechtbank heeft getroffen in de nadere beschikking betreffende echtscheiding van 14 oktober 2021 lijken onvoldoende gebleken om de kinderen voldoende te beschermen in hun loyaliteit naar beide ouders. De kinderen zitten klem tussen de ouders. Verder acht de GI wat de kinderen tijdens het kindgesprek bij het hof hebben verteld, zorgelijk. De ouders staan haaks op elkaar qua opvoedingsstijl. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling moet alsnog worden toegewezen. De GI zou dan binnen de ondertoezichtstelling de kinderen centraal stellen en kijken naar wat zij bij de ouders kan bewerkstelligen. De GI denkt daarbij aan een Ouderschapsbemiddelingstraject, een goede rolverdeling tussen de ouders, maandelijkse gesprekken met de kinderen en het handhaven van de vastgestelde zorg- en contactregeling.
3.9.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
3.9.1.
De moeder is niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Allereerst kan de moeder geen hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking. Het ligt namelijk op de weg van de GI om hoger beroep in stellen tegen het door de rechtbank afgewezen verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Verder heeft de Hoge Raad in de uitspraak van 9 juli 2021 expliciet bepaald dat een ondertoezichtstelling die van rechtswege is geëindigd niet kan worden verlengd.
3.9.2.
Er bestaat geen enkele reden (meer) om de ondertoezichtstelling te verlengen. Ook de raad heeft op de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat een verlenging van de ondertoezichtstelling geen zin heeft gelet op de situatie. De ondertoezichtstelling komt voort uit een situatie van bijna twee jaar geleden en die situatie is veranderd. De kinderen wonen sinds september 2020 bij de vader. Tot enkele weken geleden is dit goed gegaan. Hetgeen de kinderen tijdens het kindgesprek naar voren hebben gebracht komt voort uit het feit dat zij in december illegaal vuurwerk hebben verhandeld. De vader is daarom strenger tegen de kinderen gaan optreden. Het hoofdverblijf van de kinderen is door de rechtbank bij de vader bepaald. De situatie zoals die nu is en waarbij de kinderen volledig bij de moeder verblijven kan om die reden niet in stand blijven. De vader is daarom een kort geding gestart.
Verder hebben niet de kinderen maar de ouders (communicatie)problemen, die uitsluitend aan de moeder te wijten zijn. De kinderen hebben geen hulp nodig en willen zelf geen hulp. Het gaat goed met de kinderen. Dat de kinderen een loyaliteitsproblemen hebben en de vader de kinderen negatief belast zijn enkel aannames van de moeder. De vader betwist dat [minderjarige 1] ADHD heeft. Verder hebben de kinderen zelf de mogelijkheid gehad om de PMT te beëindigen, waarvan zij gebruik hebben gemaakt. De vader betwist verder dat hij rechterlijke beslissingen naast zich neer legt. Wanneer er geen hulpvraag of hulpbehoefte aanwezig is, heeft een ondertoezichtstelling geen zin. Bovendien is de hulpverlening na de eerste ondertoezichtstelling niet van de grond gekomen. De GI heeft niets gedaan en alle afspraken, zo deze al zijn gemaakt, werden niet nagekomen en door de moeder gefrustreerd. Bovendien is een verlenging van de ondertoezichtstelling -gelet op de resterende termijn- niet zinvol.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid verzoek in hoger beroep
3.10.1.
Het hof zal allereerst beoordelen of de moeder ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep, omdat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat alleen de GI hoger beroep kan instellen tegen het door de rechtbank afgewezen verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.10.2.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in de procedure die heeft geleid tot de bestreden beschikking de moeder als belanghebbende in de zin van artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft aangemerkt. De moeder kan daarom op grond van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv tegen de beslissing van de rechtbank hoger beroep instellen. Anders dan de vader stelt is het recht om hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking niet voorbehouden aan de GI, maar kan iedere belanghebbende in de procedure bij de rechtbank hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking. De moeder is in zoverre ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
3.10.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.4.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
10.5.
Wanneer de duur van de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, eindigt de maatregel van rechtswege na verloop van de door de kinderrechter bepaalde duur. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1113) volgt dat wanneer de maatregel van rechtswege is geëindigd, deze niet meer kan worden verlengd. Het hof merkt daarbij op dat niet valt in te zien dat de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021, alleen betrekking heeft op zaken waarin sprake is van een langlopende ondertoezichtstelling die keer op keer is verlengd, zoals de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld. De inhoud van de uitspraak van de Hoge Raad biedt daarvoor -naar het oordeel van het hof- geen aanknopingspunten.
3.10.6.
Voor deze zaak betekent dit het volgende. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met één jaar te verlengen, afgewezen. Nadat de ondertoezichtstelling daardoor van rechtswege is geëindigd op 24 oktober 2021, heeft de moeder op 10 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Gelet op voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 kan het hof, wat er ook zij van de grieven van de moeder, het oorspronkelijke verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 24 september 2022 te verlengen, niet meer toewijzen. Immers toewijzing van het verzoek van de moeder heeft als gevolg dat de ondertoezichtstelling alsnog wordt verlengd en de Hoge Raad heeft bepaald in de hiervoor genoemde uitspraak, dat deze juist niet meer kan worden verlengd nu deze inmiddels van rechtswege is geëindigd.
3.10.7.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder geen relevant belang heeft bij het door haar ingestelde hoger beroep. Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel van het hof leiden. Het hof zal het verzoek in hoger beroep van de moeder dan ook afwijzen.
3.10.8.
Het hof overweegt nog ten overvloede dat het voorgaande overigens geenszins afdoet aan de zorgen die er op dit moment ook bij het hof over de kinderen bestaan. Deze zorgen worden versterkt door hetgeen de kinderen tijdens het kindgesprek naar voren hebben gebracht. Het hof doelt daarbij zowel op de beleving van de kinderen van de thuissituatie bij de vader als op de recent gewijzigde verblijfsplaats van de kinderen. Vast staat dat de kinderen -nadat er een incident tussen de vader en [minderjarige 2] heeft plaatsgevonden- sinds enkele weken feitelijk volledig bij de moeder verblijven, terwijl zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. Daarbij acht het hof het tevens zorgelijk dat de kinderen voorlopig ieder contact met de vader afwijzen, terwijl eerder -in het geval van [minderjarige 1]- sprake was van de omgekeerde situatie. Wanneer de zorgen over de kinderen aanhouden, ligt het op de weg van de raad om een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank in te dienen. Ook de ouders zijn ingevolge artikel 1:255 lid 2 BW bevoegd om een dergelijk verzoek bij de rechtbank in te dienen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder in hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis en P.M.M. Mostermans en is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.