In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van een ondertoezichtstelling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ondertoezichtstelling van rechtswege was geëindigd en dat er geen grond was voor verlenging. De moeder betoogde dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd worden en dat de GI een onderbouwd verzoek tot verlenging had ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2022 zijn de moeder, de vader, de GI en de minderjarigen gehoord. De vader voerde aan dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot hoger beroep, omdat de ondertoezichtstelling niet meer kon worden verlengd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat zij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof concludeert echter dat, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021, de ondertoezichtstelling niet meer kan worden verlengd, omdat deze van rechtswege is geëindigd. Het hof wijst het verzoek van de moeder in hoger beroep af, maar erkent de zorgen over de kinderen en wijst op de mogelijkheid voor de raad om een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen.