ECLI:NL:GHAMS:2025:842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.347.332/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie naar Rusland met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een reis naar Rusland met haar minderjarige kind. De moeder was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2024, waarin haar verzoek om met het kind naar Rusland te mogen reizen was afgewezen. De vader was het eens met de afwijzing van het verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 18 oktober 2024 in hoger beroep is gekomen en dat de vader op 18 december 2024 een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 28 februari 2025 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd.

Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat het verzoek zich richtte op een vakantie die in het verleden ligt. De procedure had daardoor geen feitelijke betekenis meer, en de moeder had geen belang bij haar hoger beroep. Het hof heeft benadrukt dat de beslissing van de rechtbank geen gezag van gewijsde heeft en dat toekomstige verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor reizen naar Rusland opnieuw beoordeeld zullen worden op basis van de dan geldende omstandigheden.

De vader had verzocht om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure, maar het hof heeft besloten dat iedere partij zijn eigen kosten draagt, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 1 april 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.347.332/01
zaaknummer rechtbank: C/13/751499 / FA RK 24-3558 en C/13/735070 / FA RK 23/3853
beschikking van de meervoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.J. Robbers te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. P.W.M. Franssen te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over vervangende toestemming voor een reis naar Rusland met [minderjarige] (5 jaar).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 19 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de moeder om met [minderjarige] naar Rusland te mogen reizen afgewezen.
De moeder is het daar niet mee eens en wil dat de bestreden beschikking vernietigd wordt. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 18 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 februari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 26 februari 2025 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 28 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door J.L. Dubois, tolk in de Italiaanse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door F. Huizinga.
De advocaat van de moeder en de advocaat van de vader hebben op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2019 te [plaats A] .
De vader heeft de Italiaanse nationaliteit. De moeder heeft de Nederlandse en de Russische nationaliteit. [minderjarige] heeft de Italiaanse, de Russische en de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Bij beschikking van 23 december 2020 is het ouderschap van de vader over [minderjarige] vastgesteld.
3.3
Bij beschikking van 27 oktober 2021 is bepaald dat de ouders het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uitoefenen, en is bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. Bij deze beschikking is ook een zorgregeling en een vakantieregeling vastgesteld en aan de vader is vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een Italiaans paspoort/ID voor [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder afgewezen om vervangende toestemming te verlenen om in verband met familiebezoek met [minderjarige] van 19 augustus 2024 tot en met 1 september 2024 naar Rusland te reizen.
4.2
De moeder verzoekt:
I. het hoger beroep ontvankelijk te verklaren;
II. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin:
a. het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor een reis naar Rusland is afgewezen;
b. overwegingen zijn opgenomen die een precedentwerking kunnen hebben voor toekomstige reizen naar Rusland.
III. en opnieuw rechtdoende:
a. te bepalen dat de overwegingen met betrekking tot de veiligheid in Rusland en de niet-ratificatie van het Internationaal Kinderontvoeringsverdrag door Rusland geen absolute belemmering vormen voor toekomstige reizen van [minderjarige] naar Rusland;
b. te bepalen dat verzoeken tot vervangende toestemming voor reizen naar Rusland in de toekomst op hun eigen merites dienen te worden beoordeeld, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval en de belangen van [minderjarige] om contact te onderhouden met zijn Russische familie;
c. te bepalen dat bij toekomstige verzoeken tot vervangende toestemming voor reizen, de verzoeken van beide ouders op gelijke wijze dienen te worden beoordeeld, zonder vooringenomenheid jegens een bepaalde nationaliteit of familieband.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen. Ook verzoekt de vader de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over het verzoek van de moeder. Nu tegen het oordeel van de rechtbank dat op dit verzoek naar Nederlands recht wordt beslist niet is gegriefd, zal ook het hof van de toepasselijkheid van Nederlands recht uitgaan.
Het wettelijk kader
5.2
In artikel 1:253a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De standpunten
5.3
De moeder stelt – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte geen vervangende toestemming heeft verleend voor de reis naar Rusland. De moeder stelt voorop dat het in het belang is van [minderjarige] om alle aspecten van zijn culturele identiteit te kunnen ontwikkelen. Voor kinderen uit multiculturele gezinnen is contact met beide familieachtergronden essentieel voor hun identiteitsontwikkeling. De beoordeling van de vraag of de moeder met [minderjarige] naar Rusland mag reizen, moet gebaseerd worden op de feiten en omstandigheden die te gelden hebben in de specifieke situatie van de moeder en niet op het algemene reisadvies van de Nederlandse overheid. Het reisadvies voor Rusland is primair gebaseerd op geopolitieke overwegingen en niet op concrete veiligheidsrisico’s voor Russische staatsburgers of mensen van Russische afkomst. De geweldsdreigingen die in het reisadvies worden genoemd, betreffen primair risico’s voor westerse bezoekers in bepaalde contexten. Voor de moeder en [minderjarige] , die beiden de Russische nationaliteit hebben, gelden deze risico’s niet. Volgens de moeder heeft de bestreden beschikking een zorgwekkende precedentwerking: in essentie wordt gesteld dat het voor kinderen met een Russische ouder onmogelijk is hun Russische familie te bezoeken zolang het conflict in Oekraïne voortduurt.
5.4
De vader voert – kort samengevat – aan dat de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een reis naar Rusland op goede gronden heeft afgewezen. Volgens de vader is de huidige situatie in Rusland nog steeds onveilig. De vader is van mening dat de moeder geen nieuwe objectieve informatie heeft overlegd waaruit blijkt dat een reis naar Moskou wel veilig is. Een persoonlijk verhaal van een Russische kennis die naar Rusland is afgereisd doet niets af aan het feit dat er nog steeds een negatief reisadvies geldt, waarbij geadviseerd wordt om enkel noodzakelijke reizen naar Rusland te maken. Bovendien kan [minderjarige] ook op een andere manier contact hebben met zijn Russische familie. Familieleden zouden naar Nederland of een ander veilig land (zoals Turkije) kunnen reizen zodat zij samen tijd kunnen doorbrengen.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad volgt altijd de reisadviezen van de overheid en op dit moment is sprake van code oranje voor een reis naar Rusland. Dit betekent dat een reis naar Rusland noodzakelijk moet zijn en in de visie van de raad is daar in dit geval geen sprake van.
De beoordeling door het hof
5.6
Vaststaat dat het verzoek van de moeder in hoger beroep zich richt op het verlenen van vervangende toestemming voor een vakantie die in het verleden ligt, namelijk een periode in de zomervakantie van 2024. Deze procedure in hoger beroep heeft daarmee geen feitelijke betekenis meer. Daardoor heeft de moeder geen belang bij haar hoger beroep, zodat zij daarin niet kan worden ontvangen (zie artikel 3:303 jo. 3:59 BW). Het argument van de moeder dat de beslissing van de rechtbank ook bij toekomstige verzoeken om toestemming in haar nadeel kan werken, leidt niet tot een ander oordeel. De beslissing van de rechtbank heeft immers geen gezag van gewijsde tussen partijen. Als de moeder in de toekomst een nieuw verzoek indient om vervangende toestemming voor een vakantie met [minderjarige] naar Rusland, zal de rechtbank alle stellingen van de moeder en alle mogelijke verweren van de vader opnieuw moeten beoordelen en wegen. Daarbij zal de rechtbank haar beslissing moeten baseren op de dan bestaande stand van zaken, zonder daarbij gebonden te zijn aan de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerdere afwijzing van het verzoek van de moeder om met [minderjarige] naar Rusland te mogen reizen, inclusief de overwegingen ten aanzien van de situatie in Rusland. Bij haar beslissing is de rechtbank in dat geval niet gebonden aan het oordeel en de overwegingen in de thans bestreden beschikking. Het gaat in dit geval dus om een andere situatie en een andere toetsing dan in gevallen die hebben geleid tot jurisprudentie over – bijvoorbeeld – de rechtmatigheid van een jeugdbeschermingsmaatregel waarvan de geldigheidsduur inmiddels is verstreken (vgl. HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2292, NJ 2011/390, en HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5151, NJ 2011/596) of van een reeds ingetrokken schriftelijke aanwijzing (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9538) waarbij het gaat om inbreuk op het recht op ‘family life’ door de overheid. In het onderhavige geval dient bij de beantwoording van de vraag of de moeder nog een procesbelang heeft aansluiting te worden gezocht bij jurisprudentie die ziet op de beoordeling van een omgangsregeling voor een periode die inmiddels al is verstreken (vgl.
HR 14 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1309).
5.7
Gezien het voorgaande zal het hof de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
5.8
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure. Hij stelt dat de onderhavige procedure nodeloos is en dat een juridische grondslag voor het verzoek in hoger beroep ontbreekt. De vader hoopt dat een proceskostenveroordeling een signaal is om de moeder te doen stoppen met nodeloos procederen. De moeder betwist dat er sprake is van een nodeloze procedure. De vader blijft toestemming weigeren voor een reis naar Rusland en wil niet in overleg treden met de moeder. Bovendien zijn alle overige procedures aanhangig gemaakt door de vader.
5.9
Het hof ziet, gezien de familierechtelijke aard van de procedure, geen aanleiding voor een veroordeling van de moeder in de proceskosten in hoger beroep, zoals door de vader is verzocht. Het hof zal deze compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. T.M. Subelack en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 1 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.