ECLI:NL:GHAMS:2025:731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/305
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van [X] B.V. tegen de WOZ-beschikkingen van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De heffingsambtenaar had het bezwaar van [X] niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van [X] ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan [X]. In hoger beroep heeft het Hof de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had beoordeeld of er een geldige reden was voor de termijnoverschrijding. Het Hof heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften niet tijdig waren ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank over de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep overgenomen, maar het verzoek van [X] voor schadevergoeding in hoger beroep afgewezen. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/305
20 maart 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 15 maart 2023 in de zaak met kenmerk AMS 21/2566 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 31 augustus 2020 de waarden in de zin van artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van een aantal onroerende zaken (niet-woningen) in [Z] voor het jaar 2020 vastgesteld (hierna ook: de WOZ-beschikkingen). Het gaat om de volgende onroerende zaken: [Straat 1] 60 (+ 62), [Straat 2] 1 A (eerste verdieping links), [Straat 2] 1 A (tweede verdieping links), [Straat 3] 83 H, [Straat 4] 74, [Straat 4] 82, [Straat 5] 21 en [Straat 6] 87 (81-83-85-87). In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2020 bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.3.
De rechtbank heeft als volgt beslist op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360,- aan [X] te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 837,-;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan [X] ter hoogte van € 500,-.”
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 11 december 2024 en 29 januari 2025 nadere stukken (gedateerd 9 december 2024 respectievelijk 26 januari 2025) ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
Na afloop van de mondelinge behandeling op 18 februari 2025 heeft de gemachtigde van belanghebbende nog een stuk naar het Hof gestuurd. Het stuk is daarmee na afloop van de mondelinge behandeling binnengekomen. Het stuk heeft het Hof geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen of het stuk toe te voegen aan de gedingstukken. Het Hof heeft het stuk daarom retour gezonden aan de gemachtigde.

2.Feiten

2.1.
Het Hof ziet aanleiding de navolgende feiten in deze zaak vast te stellen, als door een of beide partijen gesteld en niet of althans onvoldoende weersproken.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft twee bezwaarschriften, gedateerd op 9 september 2020 en 9 oktober 2020, ingediend tegen de WOZ-beschikkingen van 31 augustus 2020. Het bezwaarschrift van 9 september 2020 is door de heffingsambtenaar op 12 november 2020 ontvangen. Het bezwaarschrift van 9 oktober 2020 is door de heffingsambtenaar op 4 december 2020 ontvangen.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“3. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit geval 31 augustus 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 11 oktober 2020. (…)
De rechtbank constateert dat [X] niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt.
4. Op grond van artikel 6:11 van de Awb moet niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijven indien er sprake is van redenen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is sprake wanneer de belastingplichtige binnen de bezwaartermijn geen bezwaar kon maken door omstandigheden die hem niet toe te rekenen zijn (overmacht) of door omstandigheden die de heffingsambtenaar zijn toe te rekenen.
5. In de bezwaarschriften heeft [X] geen reden gegeven waarom zij te laat was met het indienen van het bezwaar. Omdat de heffingsambtenaar moet beoordelen of er een geldige reden is voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, moet de heffingsambtenaar vragen naar de reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. De heffingsambtenaar heeft dit niet gedaan en heeft het bezwaar van [X] niet-ontvankelijk verklaard, zonder te beoordelen of er een geldige reden was voor de te late indiening van de bezwaarschriften.
6. [X] heeft ook in beroep geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding
aangevoerd. De rechtbank heeft op de zitting alsnog aan de gemachtigde van [X] gevraagd waarom hij namens [X] de bezwaarschriften van 9 september 2020 en 9 oktober 2020 te laat heeft ingediend.
De gemachtigde van [X] voert in dit kader voor het eerst op de zitting in
beroep aan dat hij persoonlijk de bezwaarschriften op 9 september 2020 en 9 oktober 2020
- dus tijdig - op de post heeft gedaan.
7. Dit betoog wordt verworpen. Beide bezwaarschriften heeft de gemachtigde niet per aangetekende post verzonden. De rechtbank is van oordeel dat met de enkele verklaring van de gemachtigde ter zitting, zoals hiervoor weergegeven, niet aannemelijk is gemaakt dat de bezwaarschriften respectievelijk op 9 september 2020 en 9 oktober 2020 tijdig ter post zijn bezorgd.
8. De rechtbank ziet daarom aanleiding het hiervoor onder 5. genoemde formele gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren omdat aannemelijk is dat [X] door dit gebrek niet is benadeeld. De conclusie is immers dat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, door de heffingsambtenaar hetzelfde besluit zou zijn genomen.
Het beroep is met toepassing van artikel 6:22 van de Awb ongegrond.”
Immateriële schadevergoeding
9. [X] heeft aan de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te
kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de
zaak als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Grondwet.
10. De behandeling van deze zaak, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake
is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de
behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het
beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift
is ontvangen en loopt door tot de datum van de uitspraak van de rechtbank. [1]
11. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:26 van de Awb ook de Staat aangemerkt
als partij bij dit beroep.
12. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het (eerste) bezwaarschrift van
[X] heeft ontvangen op 12 november 2020. De rechtbank doet vandaag in
deze zaak uitspraak, zodat de behandeling van de zaak (afgerond) twee jaar en vijf maanden
heeft geduurd. Dat betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met (afgerond) vijf
maanden is overschreden.
13. Voor de schadevergoeding wordt als uitgangspunt een tarief gehanteerd van € 500,-
per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding
naar boven wordt afgerond. De schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke
termijn bedraagt in dit geval € 500,-.
14. Gelet op het feit dat de behandeling van het bezwaar (afgerond) vijf maanden heeft
geduurd, valt de overschrijding van de termijn niet toe te rekenen aan de heffingsambtenaar.
De termijnoverschrijding is daarom volledig toe te rekenen aan de Staat. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot het betalen van € 500,- aan [X] als vergoeding van door
haar geleden immateriële schade.
Proceskosten en griffierecht
15. De rechtbank ziet in de constatering van het onder 5. genoemde formele gebrek, dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd, aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die [X] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 837,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5 (omdat het geschil beperkt was tot het gepasseerde formele gebrek en de toekenning van immateriële schadevergoeding).
Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
16. De heffingsambtenaar moet [X] het betaalde griffierecht van € 360,- vergoeden.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Ontvankelijkheid bezwaarschriften
5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid en maakt de gronden waarop deze beslissing berust tot de zijne, met uitzondering van de datum van 11 oktober 2020 door de rechtbank genoemd in rechtsoverweging 3. In aanvulling op rechtsoverweging 3 van de rechtbank wijst het Hof erop dat op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ en artikel 22j van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Het Hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de dagtekening van de onderhavige WOZ-beschikkingen en aanslag is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 12 oktober 2020. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, overweegt het Hof voorts nog als volgt.
5.2.
Belanghebbende heeft eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat zij de aanslag en daarmede de WOZ-beschikkingen, zo begrijpt het Hof, niet tijdig heeft ontvangen en derhalve ook niet tijdig hiertegen bezwaar heeft kunnen maken. Belanghebbende wijst erop dat de heffingsambtenaar geen deugdelijke verzendadministratie van de aanslag heeft overgelegd. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst belanghebbende naar de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10380.
5.3.
In beroep heeft belanghebbende blijkens overweging 6 van de rechtbank aanvankelijk niets aangevoerd ter verschoning van de termijnoverschrijding en heeft haar gemachtigde ter zitting verklaard dat hij de bezwaarschriften tijdig op de post heeft gedaan. Gelet op deze heldere verklaring bij de rechtbank acht het Hof de eerst ter zitting van het Hof door belanghebbende afgelegde verklaring dat zij de aanslag en WOZ-beschikkingen niet tijdig heeft ontvangen en daardoor kennelijk te laat was met de indiening van haar bezwaar hiertegen, ongeloofwaardig en derhalve onaannemelijk. Het Hof weegt hierin mee dat belanghebbendes gemachtigde ter zitting desgevraagd niet kon verklaren waarom hij dit standpunt niet eerder in de procedure naar voren heeft gebracht, zodat het Hof aanneemt dat dit – veronderstellende wijs ervan uitgaande dat het waar zou zijn – eerder had gekund. In zoverre acht het Hof dit in hoger beroep op zodanig laat moment ingenomen en gewijzigde standpunt bovendien tardief. De heffingsambtenaar kon bij ontbreken van een tijdige kennisname van dit standpunt hierop immers niet meer adequaat reageren of bewijs leveren.
Verzoek tot vergoeding van immateriële schade
5.4.
De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep een vergoeding van € 500 toekomt. Het Hof neemt dat oordeel en de gronden waarop het berust derhalve over.
5.5.
Het Hof doet deze uitspraak binnen twee jaren na het instellen van dit hoger beroep.
De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is in hoger beroep daarom niet overschreden. Het Hof wijst belanghebbendes verzoek ter zake van de hoger beroepsfase af.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

6.Kosten

Voorts ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, A.M. van Amsterdam en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier.
De beslissing is op 20 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.