ECLI:NL:GHARL:2023:10380

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
22/755
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 16 maart 2022 geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende, een B.V., tegen de WOZ-waarde van een winkelpand te Deventer, ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 1.326.000 en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat het aanslagbiljet tijdig was verzonden, waardoor de bezwaartermijn pas begon te lopen na de daadwerkelijke ontvangst door belanghebbende op 18 juni 2020.

Tijdens de zitting op 5 juli 2023 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar stelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, terwijl belanghebbende betoogde dat het bezwaar tijdig was ingediend. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de tijdige verzending van het aanslagbiljet, waardoor het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar vernietigde de beslissing over de proceskostenvergoeding, omdat het toegepaste tarief te laag was. Het Hof stelde de proceskostenvergoeding vast op € 1.674 en droeg de heffingsambtenaar op om binnen acht weken een nieuwe uitspraak op het bezwaar te doen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/755
uitspraakdatum:
5 december 2023
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte, (hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 maart 2022, nummer Awb 20/2135, in het geding tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2020 ten aanzien van belanghebbende de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres1] te [plaats1] (een winkelpand) voor het kalenderjaar 2020, naar waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld op € 1.326.000. Tegelijk met deze beschikking is aan belanghebbende als gebruiker van een niet-woning een aanslag onroerendezaakbelasting 2020 (OZB) opgelegd van € 4.282,98 (aanslagnummer: [nummer1] ).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag door belanghebbende ingestelde bezwaar, wegens termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 16 maart 2022 het beroep gegrond verklaard, de heffingsambtenaar opgedragen binnen acht weken na verzending van de uitspraak van de Rechtbank opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende en – onder meer – aan belanghebbende een proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrechtspraak toegekend berekend op basis van een wegingsfactor 0,5 met een bedrag per punt van € 541.
1.5.
De heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift in hoger beroep bij het Hof ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023. Namens de heffingsambtenaar ia verschenen [naam1] bijgestaan door [naam2] . Namens belanghebbende is verschenen [naam3] . Na de mondelinge behandeling heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1
Het biljet met de in geschil zijnde WOZ-beschikking en OZB-aanslag is gedateerd op 29 februari 2020 en is verzonden aan belanghebbende op het adres “ [adres1] , 7418 BM [plaats1] ” en draagt als beschikkings-/aanslagbiljetnummer: [nummer1] .
2.2.
Het namens belanghebbende daartegen ingediende bezwaarschrift is gedateerd op 30 juni 2020, en is door de heffingsambtenaar ontvangen op 1 juli 2020.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Op het beroep van belanghebbende heeft de Rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar de verzending van het aanslagbiljet aan belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt, dat belanghebbende pas na ontvangst van een kopie van het aanslagbiljet bezwaar heeft kunnen maken, dat vervolgens tijdig heeft gedaan en dat hij het bezwaar van belanghebbende daarom ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard, en ingeval met de Rechtbank zou worden geoordeeld dat zulks niet het geval is, of de door de Rechtbank ten behoeve van belanghebbende vastgestelde proceskostenvergoeding juist heeft berekend.
3.2.
De heffingsambtenaar beantwoordt beide vragen bevestigend, belanghebbende daarentegen beantwoordt beide vragen ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Principaal hoger beroep van de heffingsambtenaar
4.1.
Belanghebbende stelt dat zij het biljet met de bestreden beschikking en aanslag pas op 18 juni 2020 heeft ontvangen. Dit nadat zij in juni 2020, naar aanleiding van een verstuurde betalingsherinnering, aan de heffingsambtenaar had verzocht om een kopie van het beschikkings-/aanslagbiljet. De betalingsherinnering is, net als het beschikkings-/aanslagbiljet, ook geadresseerd aan het adres [adres1] te [plaats1] . Belanghebbende meent dat het door haar ingediende bezwaarschrift tijdig werd ingediend, omdat zij er niet voor 18 juni 2020 over beschikte en ze het bezwaarschrift vervolgens ruim binnen de zeswekentermijn heeft ingediend
4.2.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb schrijft voor dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bezwaartermijn begint dan te lopen op de dag na die van de dagtekening, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (zie artikel 22j, onderdeel a, AWR jo. artikel 231, eerste lid van de Gemeentewet). Zolang het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, begint er dus nog geen bezwaartermijn te lopen (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960).
4.3.
Bekendmaking van een aanslag OZB geschiedt op grond van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 jo. artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet door de ambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen.
4.4.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat in de regel ervan kan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden (Vgl. HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5063). Indien de belanghebbende, zoals in dit geval, de (tijdige) verzending van het aanslagbiljet betwist, is het aan de heffingsambtenaar om die verzending (terpostbezorging) aannemelijk te maken
(vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875).
4.5.
De heffingsambtenaar heeft om te voldoen aan zijn bewijslast in zijn hogerberoepschrift een beschrijving gegeven van de algemene verzendprocedure van de gemeentelijke belastingaanslagen toegepast op het onderhavige aanslagbiljet. Bij het onderstaande gaat het Hof ervan uit dat de heffingsambtenaar met het aanslagbiljet met nummer [nummer2] , het in geschil zijnde aanslagbiljet met nummer [nummer1] bedoelt. In zijn verweerschrift in hoger beroep schrijft de heffingsambtenaar onder meer:
“[…] Voor het beschikkings-/aanslag biljet met nummer [nummer2] geldt dat deze meegenomen is bij het aanmaken van de beschikkingsaanslagbiljetten. Na de controle van alle gegevens zijn de relevante gegevens via een beveiligde verbinding verstuurd naar het printservicebureau Data B. Mailservice. In het geval van de biljetten van 29 februari 2020 ging het om een totaal van 77.956 biljetten, als bijlage stuur ik de tellingen van de aantallen biljetten zoals die door ons en door Data B. zijn geteld en verstuurd, met hierin ook het beschikkings-/aanslagbiljet met nummer [nummer2] (zie bijlage 1 en 2).
Vervolgens worden de beschikkings-/aanslagbiljetten door Data B. Mailservice digitaal vervaardigd en opgemaakt. Na goedkeuring door ons wordt door Data B. Mailservice een selectie gemaakt op basis van de gegevens bij mijnoverheid.nl. Op grond hiervan wordt een deel van de aanslagen digitaal verzonden naar de mailboxen van belastingplichtigen en een deel wordt geprint en verstuurd. In het geval van de biljetten van 29 februari 2020 ging het op een totaal van 77.956 biljetten, hiervan 43.308 te printen en 34.648 digitaal te versturen (zie ook bijlage 2). Alle 77.956 biljetten blijven ook digitaal beschikbaar in een digitaal magazijn van Data B. Mailservice, de digitale versie van het betreffende biljet heb ik als bijlage bij deze uitspraak meegestuurd (zie bijlage 4).
Met betrekking tot de te printen en te verzenden biljetten heb ik Data B. Mailservice gevraagd om een nadere toelichting met betrekking tot het proces. De ontvangen toelichting van 15 juni 2022 heb ik toegevoegd als bijlage 3. In deze toelichting wordt aangegeven dat de verwerking en verzending door Data B. Mailservice gemonitord en 100% gegarandeerd is. Het transport van Data B. Mailservice naar het PostNL sorteercentrum wordt door Data B. Mailservice in eigen beheer verzorgd. Door Data B. Mailservice wordt ten slotte aangegeven dat er voor de betreffende stroom aanslagen ook geen afwijkingen van PostNL zijn ontvangen en deze aanslagen dus zijn ontvangen door PostNL.
Na verzending wordt er door Data B. Mailservice ook een nota verstuurd voor de verrichte werkzaamheden. Ook hier komen de eerder genoemde aangemaakte en verzonden aanslagen weer terug (zie bijlage 5).
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat er wel sprake is van een deugdelijke verzendadministratie en dat daarmee de verzending van het betreffende aanslag-/beschikkingsbiljet door mij aannemelijk is gemaakt.”
4.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd de verzending (terpostbezorging) van het aanslagbiljet nummer [nummer1] niet aannemelijk gemaakt. De heffingsambtenaar stelt dat het betreffende aanslagbiljet met nummer [nummer1] is meegenomen bij het aanmaken van de beschikkingen, maar levert geen bewijs dat dat biljet ook daadwerkelijk behoorde tot de ‘batch’ van 77.956 aan Data B. Mailservice verzonden aanslagbiljetten. Dat het betreffende biljet daartoe behoorde blijkt ook op geen enkele wijze uit de door de heffingsambtenaar vermelde bijlagen 1 en 2. Daarmee is de terpostbezorging van het voornoemde biljet niet aannemelijk gemaakt. De bezwaartermijn ving dus pas aan op 18 juni 2020. Het bezwaarschrift tegen de beschikking is daarmee binnen de zeswekentermijn ontvangen door de heffingsambtenaar.
Incidenteel hoger beroep van belanghebbende
4.7.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend, waarbij de Rechtbank een tarief in aanmerking heeft genomen van € 541 per punt. Belanghebbende voert daartegen terecht, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:752) aan dat de Rechtbank een onjuist, te laag, tarief heeft toegepast.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 voor de kosten in beroep bij de Rechtbank (2 punten voor het beroepschrift en bijwonen van de zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 837) en € 837 voor de kosten in hoger beroep (2 punten voor het verweerschrift/hogerberoepschrift en bijwonen van de zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 837). Derhalve in totaal € 1.674.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover die betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige, met dien verstande dat het Hof de heffingsambtenaar opdraagt om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op het bezwaar te doen,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.674;
- bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van der Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.
De griffier, De raadsheer,
(G.J. van de Lagemaat) (M.G.J.M. van Kempen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.