ECLI:NL:GHAMS:2025:2879

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
25/129
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2025, gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2024. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaak in [Z] had vastgesteld op € 334.000. Belanghebbende stelde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend en dat er sprake was van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had gemotiveerd waarom de klachten van belanghebbende, waaronder stankoverlast door buren en problemen met het riool, niet leidden tot een lagere WOZ-waarde. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen motiveringsgebrek was, waardoor de rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding had toegekend. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 25/129
14 oktober 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben),
tegen de uitspraak van 20 november 2024 in de zaak met kenmerk AMS 24/503 van de rechtbank Amsterdam in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 25 februari 2023, krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 334.000.
1.2.
Op het daartegen door belanghebbende gerichte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Het door belanghebbende daartegen gerichte beroep is door de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft het Hof in zijn verweerschrift van 22 april 2025 gemeld er geen bezwaar tegen te hebben als een mondelinge behandeling achterwege blijft.
Het Hof heeft belanghebbende bij bericht van 24 april 2025 medegedeeld dat het overweegt de zaak zonder zitting af te doen en dat indien belanghebbende niet uiterlijk 22 mei 2025 reageert, het Hof kan besluiten de zaak zonder zitting af te doen.
Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Het Hof doet daarom de zaak zonder zitting af.

2.Feiten

2.1.
In het schrijven met hoorzittingsgrieven dat haar gemachtigde namens belanghebbende heeft ingediend staat onder andere het volgende vermeld:
“In de directe omgeving van het object vinden geur producerende activiteiten plaats, welke doordringend zijn en het woongenot in het onderhavige object aantasten.
Informatie belanghebbende: Blowende buren.
(…)
Het volgende heeft uw burger aan ons doorgegeven: "Mijn riool is in de afgelopen 6 jaar, al twee keer omhoog gekomen. Het rioolwater stond tot in mijn woonkamer."”
2.2.
Deze klachten zijn (naast de overige klachten van belanghebbende) door de heffingsambtenaar woordelijk overgenomen in zijn uitspraak op bezwaar. In die uitspraak wordt voorts onder andere het volgende overwogen:
“Bij controle is gebleken dat bij de waardering wel rekening is gehouden met de door u geschetste situatie. Deze minder gunstige situatie komt terug in de waardeverhouding tussen uw object en de objecten waarmee we hebben vergeleken. Hiermee is rekening gehouden bij het bepalen van de waarde.
(…)
Onder andere de onderstaande verkopen onderbouwen de vastgestelde WOZ-waarde.”
Daaronder staat de onderstaande matrix afgebeeld.
[…]

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank belanghebbende een proceskostenvergoeding had moeten toekennen.
Belanghebbende meent van wel en betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de door haar geconstateerde strijd met het motiveringsbeginsel in de bezwaarfase. De heffingsambtenaar meent dat terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend.
De hoogte van de WOZ-waarde is in hoger beroep niet langer in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als “eiseres”). Het Hof heeft in het onderstaande citaat de voetnoten weggelaten.
“8. Eiseres heeft aangegeven dat haar riool in de afgelopen zes jaar, twee keer omhoog is gekomen. Ook is er stankoverlast vanwege blowende buren. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd omdat hij onvoldoende is ingegaan op haar bezwaren daarover.
9. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat zij in haar bezwaar het niet goed functionerende riool en de stankoverlast heeft aangevoerd. Deze bezwaren worden in de uitspraak op bezwaar wel benoemd, maar in de overwegingen wordt niet op deze punten ingegaan.
10. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank kan echter aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor wat betreft het riool geldt dat de heffingsambtenaar in het verweerschrift en tijdens de zitting heeft toegelicht dat er overeenkomstig de zogeheten 60%-regel een investeringsruimte van € 51.200,- bestaat. Dat bedrag is in beginsel voldoende om het niet goed functionerende riool te herstellen. Volgens de heffingsambtenaar geeft het riool daarom geen aanleiding om de WOZ-waarde te verlagen. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar ook toegelicht dat de stankoverlast door de rook van blowende buren geen waardedrukkend effect heeft. Eiseres heeft hier inhoudelijk op kunnen reageren. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat eiseres door schending van het motiveringsbeginsel is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank dit gebrek.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De eerste volzin van artikel 7:12, lid 1, Awb houdt in dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
5.2.
Het Hof stelt vast dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar de klachten van belanghebbende heeft weergegeven (inclusief die aangaande het riool en de blowende buren) en, met verwijzing naar de waardeverhouding met de daarin opgenomen vergelijkingsverkopen, heeft onderbouwd waarom de bedoelde situatie niet tot een lagere waarde noopt (zie 2.2). Daarmee heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof voldoende invulling gegeven aan de op hem rustende motiveringsverplichting. Het gaat er immers om dat uit de uitspraak op bezwaar duidelijk volgt op welke motivering deze is gestoeld en dat deze motivering de beslissing kan dragen, en aan die maatstaf voldoet deze uitspraak.
5.3.
Anders dan de rechtbank (en belanghebbende) acht het Hof het voor een deugdelijke motivering van de uitspraak op bezwaar niet noodzakelijk dat de heffingsambtenaar uitgebreider dan dat hij heeft gedaan of meer expliciet ingaat op alle afzonderlijke door belanghebbende aangevoerde klachten (inclusief die omtrent het riool en de blowende buren). Het Hof verwijst in dit verband naar r.o. 4.5 van het arrest van de Hoge Raad van 14 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4444 (zie ook Hof Amsterdam 8 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:926, r.o. 5.1).
5.4.
Nu geen motiveringsgebrek bestaat, heeft de rechtbank terecht (zij het op andere grond) geen proceskostenvergoeding aan belanghebbende toegekend.
Slotsom
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, N. Djebali en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 14 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: