ECLI:NL:GHAMS:2025:2169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
23-002904-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een complex van strafbare feiten waarbij de verdachte betrokken was bij een boekhoudkantoor dat valse facturen opmaakte en geld witwaste. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de criminele activiteiten van het boekhoudkantoor, waarbij hij niet ingreep ondanks zijn kennis van de strafbare feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000,00. Daarnaast werd hem een beroepsverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep voor bepaalde vrijspraken van de rechtbank, maar dat de overige tenlastegelegde feiten wel bewezen werden verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002904-21
Datum uitspraak: 24 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-845008-17 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
[adres 1]

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12, 13, 16 en 19 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 15 juli 2025 (sluiting) en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte (hierna ook: [verdachte]) is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 ten aanzien van het eerste gedachtestreepje (de aangiften van [bedrijf 1]) en onder feit 2 ten aanzien van de geschriften met nummers 9 en 10 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – samengevat en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd:
  • feit 1: feitelijk leidinggeven aan het door [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) samen met anderen onjuist doen van aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) en Reclame- en Adviesbureau [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]) in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 april 2013 en een aangifte vennootschapsbelasting voor [bedrijf 2] in de periode van 1 april 2013 tot en met 30 april 2013, en het niet doen van aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] en [bedrijf 3] in de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 januari 2014;
  • feit 2: (feitelijk leidinggeven aan het door [medeverdachte 1]) samen met anderen vals (laten) opmaken van facturen aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) en facturen van [bedrijf 2], [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]) en [bedrijf 3] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 en het voorhanden hebben van die valse stukken in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016;
  • feit 3: feitelijk leidinggeven aan het door [medeverdachte 1] samen met anderen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf (gewoonte)witwassen van ruim 2,6 miljoen euro in de periode van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016;
  • feit 4: deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016, waarbij de organisatie tot oogmerk had het plegen van de misdrijven valsheid in geschrift, (gewoonte)witwassen en het doen van onjuiste belastingaangiften.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de bij dit arrest gevoegde bijlage. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

5.Inleiding

Aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek
Naar aanleiding van een Tripartiete Overleg op 16 februari 2016 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld onder de naam Styx naar onder meer [medeverdachte 1], [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3], [getuige 1], [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]). [1] Bij de Belastingdienst was het vermoeden ontstaan dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] werden gebruikt voor het verstrekken van valse facturen om te frauderen met diverse belastingen. Er waren aanwijzingen dat de aandelen van de vennootschappen werden overgedragen aan katvangers, dat het vestigingsadres werd gewijzigd en dat de invordering van belasting niets opleverde. Ook zouden de vennootschappen niet meer actief zijn. De vennootschappen hadden als gemeenschappelijk kenmerk dat ze gerelateerd waren aan boekhoudkantoor [medeverdachte 1]. Voor [bedrijf 1] was de aanleiding voor het onderzoek een aangifte van de curator van faillissementsfraude. [medeverdachte 1] verzorgde ook de administratie en de belastingaangiften van deze vennootschap. [2]
[medeverdachte 1]
is op 12 maart 2008 opgericht en in het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat bij activiteiten vermeld: ‘Het voeren van administratie en boekhouding’. Het statutaire vestigingsadres van [medeverdachte 1] was van 12 maart 2008 tot 1 september 2015 [adres 2]. [3] Op het moment van de doorzoeking door de FIOD op 17 oktober 2016 was het kantoor van [medeverdachte 1] gevestigd in een bedrijfspand aan de [adres 3]. [4] De vennootschap is op 12 maart 2008 opgericht onder de naam [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). Op 30 december 2011 vond een statutenwijziging plaats waarbij de naam gewijzigd werd in [medeverdachte 1]. [5] Enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] is [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5]), met als vestigingsadres [adres 3]. [6] Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 5], ook een boekhoudkantoor volgens de inschrijving in het handelsregister, is sinds de oprichting op 21 juni 2004 [verdachte]. [7] Op het kantoor van [medeverdachte 1] werkten onder anderen [getuige 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. [verdachte] werkte op het kantoor van [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6]).
Voorafgaand strafrechtelijk onderzoek Lethe
Tegen onder meer [medeverdachte 1], [getuige 1] en [medeverdachte 2] liep in 2012 en 2013 een strafrechtelijk onderzoek onder de naam Lethe. [8] In het kader van dit onderzoek is [verdachte] op 9 juli 2012 gehoord door de FIOD. Aan hem is aan het begin van het verhoor meegedeeld dat [medeverdachte 1] en/of aan haar gelieerde ondernemingen worden verdacht van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting van derden. [9] [medeverdachte 2] is in dit onderzoek gehoord op 11 juli 2012 en ook aan hem is meegedeeld dat tegen onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] de verdenking bestaat dat opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan. [10] [getuige 1] is naar aanleiding van dit onderzoek op 19 februari 2018 onherroepelijk veroordeeld voor het als leidinggevende van een boekhoudkantoor opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van diverse vennootschappen en het witwassen van de door belastingontduiking verkregen gelden. Aan hem is een gevangenisstraf opgelegd van 21 maanden. [11] [medeverdachte 2] is als feitelijk leidinggever aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen door een rechtspersoon en voor witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk. [12]

6.Verzoek om aanhouding

6.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de toegewezen getuige, [getuige 1], alsnog op te roepen. Gewezen is op de lange duur tussen de beslissing van het hof op 9 februari 2023 om de getuige te horen en het versturen van het rechtshulpverzoek naar Tadzjikistan op 11 september 2023. In oktober 2024 is door de raadsheer-commissaris aangegeven dat de getuige niet kan worden gehoord. Nadere pogingen om de getuige te horen zijn niet ondernomen. Volgens de verdediging is na een te korte tijd geoordeeld dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een redelijke termijn kan worden gehoord. Verder is aangevoerd dat de procedure in zijn geheel lang heeft geduurd maar dat dat niet aan de verdediging is te wijten. [medeverdachte 3] hangt een zware straf boven het hoofd en veel wijst naar [getuige 1]. Het is, gelet op de bereidheid van de getuige om te verklaren, mogelijk om hem via een videoverbinding te horen waarvoor geen rechtshulpverzoek nodig is. Een schriftelijke verklaring van [verdachte] is op het laatste moment nog in het dossier gevoegd en die verklaring moet worden getoetst bij [getuige 1], die alle feiten heeft gepleegd.
6.2
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het hof terecht eerder heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaarbare termijn kan worden gehoord. Hij verzet zich tegen het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden.
6.3
Oordeel van het hof
Toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv kan onder meer aan de orde zijn als het gaat om een getuige die niet traceerbaar is of als te verwachten valt dat de getuige pas na verloop van lange tijd kan worden gehoord. De mogelijkheid om op grond van die bepaling af te zien van het oproepen van de getuige laat echter onverlet dat de rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw verzocht om [getuige 1] op te roepen voor een verhoor op zijn adres in Turkije. Het hof heeft op de regiezitting van 8 april 2025 overwogen dat in hoger beroep inspanningen zijn gedaan om de getuige in Tadzjikistan te horen. Deze inspanningen hebben niets opgeleverd. Mr. Weski heeft op 9 december 2024 bericht ontvangen van de raadsman van [getuige 1], dat de getuige inmiddels in Turkije verblijft. Het hof heeft hiervan via de afdeling Rechtshulpverzoek op 3 februari 2025 bericht ontvangen en vervolgens de hiervoor bedoelde regiezitting gepland. Het hof heeft het, op grond van de redenen zoals vermeld in het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, niet aannemelijk geacht dat de getuige binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Daarbij heeft meegewogen dat met het opstellen van een tweede rechtshulpverzoek, dit keer aan de Turkse autoriteiten, veel tijd gemoeid zal zijn en dat het onzeker is of de Turkse autoriteiten zullen meewerken aan de uitvoering van een rechtshulpverzoek. Anders dan de raadsman heeft gesteld, kan de getuige niet zonder een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten (via een videoverbinding) worden gehoord. Het hof heeft bij de beoordeling mede de voortvarende behandeling van de zaak in aanmerking genomen. Het hof is daarom van oordeel dat in hoger beroep voldoende inspanningen zijn verricht om [getuige 1] te horen en dat niet te verwachten valt dat nadere inspanningen binnen een aanvaardbare termijn wel tot resultaat zullen leiden.
Het hof beantwoordt de vraag of de procedure met inachtneming van voormelde beslissing in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, bevestigend. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 12, 13 en 16 juni 2025 zijn de overige getuigen, die tijdens de regiezitting van 9 februari 2023 zijn toegewezen, gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. [getuige 1] heeft een schriftelijke verklaring opgesteld met datum 9 mei 2022 waarvan het hof kennis heeft genomen en waarin hij heeft vermeld dat alle aangiftes door hem werden gecontroleerd en goedgekeurd en dat hij medewerkers van [medeverdachte 1] uitsluitend heeft opgedragen werkzaamheden uit te voeren. [getuige 1] heeft afspraken gemaakt met klanten. Medewerkers van [medeverdachte 1] waren niet op de hoogte van achterliggende afspraken. In het dossier bevindt zich een tweede verklaring van [getuige 1] met datum 15 april 2022. Hierin is onder meer vermeld dat hij feitelijk leidinggevende was van al het personeel in Amsterdam. [verdachte] had volgens hem geen rol in Amsterdam en werd niet op de hoogte gehouden van de dagelijkse gang van zaken in Amsterdam of van de beslissingen die werden genomen. [verdachte] had geen kennis van de vermeende valse facturen en aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting die bij [medeverdachte 1] zijn gemaakt. Geen enkele klant of directeur van genoemde bedrijven kent [verdachte] persoonlijk. Ook kent hij de zogenoemde katvangers niet. [verdachte] was niet betrokken bij pinopnames. De enige persoon die [verdachte] kende was [getuige 3].
Het hof heeft bij de hierna volgende beoordeling van de vraag of de tenlastegelegde feiten – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – bewezen kunnen worden verklaard, de (ontlastende) schriftelijke verklaring van [getuige 1], in aanmerking genomen.

7.Standpunten van partijen

7.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten conform de bewijsmiddelen, bewijsoverwegingen en conclusies uit het vonnis.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte was enkel op papier de bestuurder van [medeverdachte 1] en heeft zich niet beziggehouden met de activiteiten van [medeverdachte 1]. Er is geen sprake van feitelijk leidinggeven, omdat de verdachte weliswaar op papier maar in werkelijkheid niet gerechtigd was tot het nemen van maatregelen. Hij was ook niet gehouden om enige maatregelen te treffen, aangezien [getuige 1] aan alle touwtjes trok. Voorts is geen sprake van voorwaardelijk opzet, omdat het onderzoek Lethe jegens de verdachte is geseponeerd en het vonnis van [getuige 1] uit 2018 dateert, ruimschoots na de pleegperiode. De tenlastegelegde pleegperiode in dat onderzoek betreft 2010 tot en met 2016 en de verdachte is in dat onderzoek pas in juli 2012 gehoord, zodat alle gedragingen voor juli 2012 daar buiten vallen. Ook had het openbaar ministerie nader onderzoek moeten doen naar de alternatieve verklaring die de verdachte in hoger beroep heeft afgelegd.
Ten aanzien van feit 1 ([bedrijf 2]) heeft geen van de betrokkenen de verdachte genoemd in relatie tot hun bedrijven dan wel de ingediende aangiften. Met betrekking tot [bedrijf 3] heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij enige bedrijfsactiviteit, dus ook niet bij het opstellen of indienen van de aangiften. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat de verdachte op geen enkele wijze wordt genoemd en niet strafbaar kan worden geacht. Door [bedrijf 7] zijn bedragen van enkele facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 7] naar een bankrekening van [bedrijf 8] overgemaakt, maar deze overboekingen hebben plaatsgevonden toen de verdachte geen bestuurder meer was. Daarnaast weet de verdachte niet meer waarom door [getuige 1] gegevens van een factuur van [bedrijf 4] aan [bedrijf 8] zijn gestuurd. Niet kan worden gesteld dat de verdachte medepleger was van het opstellen van een valse factuur, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ervan op de hoogte was dat die op te stellen factuur naar aanleiding van de betaling vals zou zijn.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat het lijkt te gaan om een bedrijf van [medeverdachte 2] waarvoor met name aanwijzingen richting [medeverdachte 2] bestaan voor betrokkenheid bij het strafbare feit en niet richting de verdachte, ook niet onder de noemer van feitelijk leidinggevende. Daarnaast bevat het dossier geen aanknopingspunt dat de verdachte de tenlastegelegde bedragen heeft gepind en voorhanden heeft gehad. Ook ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft geen strafbare feiten gepleegd, er is geen sprake van het oogmerk op het plegen van enig feit en de verdachte heeft geen duurzame en/of gestructureerde rol vervuld.

8.Oordeel van het hof

8.1
Redengevende feiten en omstandigheden
8.1.1
[bedrijf 4]
Algemeen
is een in 2005 opgerichte vennootschap met als bedrijfsomschrijving onder meer de handel in beeld-, geluid- en lichtapparatuur. [getuige 3] is van 19 maart 2010 tot 2 november 2012 enig aandeelhouder van [bedrijf 4] geweest. Vanaf 2 november 2012 tot de ontbinding van de vennootschap in 2015 was [naam 2] als enig aandeelhouder van [bedrijf 4] bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. Van 19 maart 2010 tot 2 april 2012 was [getuige 3] tevens directeur van [bedrijf 4]. Van 2 april 2012 tot 3 november 2012 was [getuige 2] directeur van [bedrijf 4]. Vanaf 3 november 2012 was [naam 2] de algemeen directeur. In de periode van 1 april 2010 tot 20 mei 2011 was [bedrijf 4] – evenals [medeverdachte 1] – statutair gevestigd op het adres [adres 2]. [13]
Uit het opsporingsonderzoek is naar voren gekomen dat genoemde [naam 2] niet bestaat, dan wel dat gebruik is gemaakt van een valse identiteitskaart op naam van deze persoon. Een zekere [naam 3] is met ingang van 1 juli 2012 bestuurder van [bedrijf 3] geworden, als opvolger van [medeverdachte 2]. Op de identiteitskaarten van [naam 2] en [naam 3] staan foto’s van ogenschijnlijk dezelfde persoon. Naast de gelijkende namen zijn andere opvallende overeenkomsten dat beide personen even lang en op dezelfde datum geboren zouden zijn, alsmede dat beide identiteitskaarten in Fano zouden zijn afgegeven. [naam 2] en [naam 3] zijn niet bekend bij de Italiaanse autoriteiten. [14]
Betalingen en pinopnames
In de periode van 31 mei 2010 tot en met 19 november 2013 heeft [bedrijf 4] in totaal € 2.077.277,55 ontvangen op haar bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (ABN AMRO), door betalingen afkomstig van onder meer [bedrijf 9]. (hierna: [bedrijf 9]) (in totaal € 585.949,00), [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8]) (in totaal € 113.557,50), [bedrijf 10] en [bedrijf 1]. In de periode van 3 mei 2010 tot en met 21 augustus 2012 zijn van de bankrekening van [bedrijf 4] pinopnames gedaan voor een totaalbedrag van € 1.769.809,24. Op het moment dat een geldbedrag op de bankrekening van [bedrijf 4] binnenkwam, volgde er vrijwel direct een pinopname. [15] Op 23 februari, 3 augustus, 14 september en 9 oktober 2012 is bij dezelfde geldautomaat direct na elkaar geld opgenomen van de bankrekeningen van [bedrijf 4] en [bedrijf 3], [16] de vennootschap waarvan [medeverdachte 2] en daarna ‘[naam 3]’ zoals gezegd bestuurder zijn geweest en waarvan [medeverdachte 2] de houder van de bankpas was waarmee hij blijkens camerabeelden pinopnames heeft gedaan. [17]
Getuigen
[getuige 3] heeft op 24 november 2016 als getuige bij de FIOD verklaard dat hij bevriend was met [medeverdachte 2] en denkt via hem [bedrijf 4] te hebben gekocht. Hij weet niet meer voor welk bedrag hij de aandelen heeft gekocht. Hij had een ruimte in het kantoor van [medeverdachte 1] in Amsterdam. [medeverdachte 1] beschikte over de inlogcodes en deed de hele administratie en de belastingaangiften. [getuige 3] gaf zijn administratie aan [medeverdachte 1] in de persoon van [medeverdachte 2]. Ook als hij vragen had, ging hij naar [medeverdachte 2]. Gevraagd naar de klanten van [bedrijf 4] kan [getuige 3] de beweerdelijke nieuwswebsite [website] noemen. De bankpas van [bedrijf 4] lag altijd op kantoor. [medeverdachte 1] wist de pincode daarvan, in ieder geval [medeverdachte 2]. [getuige 3] had zelf geen zicht op de bankrekening van [bedrijf 4]. Twee aan hem getoonde facturen (DOC-296 en DOC-297) van [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] herkent hij niet, althans hij kent [bedrijf 1] niet en heeft de facturen dus niet opgemaakt. In 2012 heeft hij [bedrijf 4] verkocht aan [getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2]). Hij heeft haar één keer gezien, haar achternaam weet hij niet. [medeverdachte 1] heeft de overdracht geregeld. [medeverdachte 2] heeft ervoor gezorgd dat er een nieuwe directeur kwam. Dat was [getuige 2]. Hij hoort nu pas dat hij bij het aantreden van [getuige 2] nog wel enig aandeelhouder was gebleven. Hij heeft € 4.000,00 contant voor de verkoop van [bedrijf 4] ontvangen. Hij weet niet meer van wie hij dat ontvangen heeft. De prijs heeft hij niet zelf bedacht. [18]
[getuige 3] heeft op 27 maart 2017 als verdachte bij de FIOD verklaard dat hij geen facturen van [bedrijf 4] heeft opgemaakt. Hij weet niet waarmee [bedrijf 4] haar geld verdiende. Hij kan niet verklaren dat uit de bankafschriften van [bedrijf 4] niet blijkt dat [bedrijf 4] en [website] elkaar ooit iets hebben betaald. Evenmin kan hij verklaren dat [bedrijf 4] een abonnement voor twaalf mobiele telefoonnummers had afgesloten (DOC-324) en dat bij de Kamer van Koophandel was geregistreerd dat er bij [bedrijf 4] 21 personen werkzaam waren (DOC-326). [19]
Op 13 september 2011 is vanaf het e-mailadres ‘[mailadres 1]’ aan [getuige 1] het volgende bericht gestuurd:
“Beste [getuige 1], zoals je weet staat [bedrijf 4] nu al een klein jaartje op mijn naam, helemaal goed overigens. Ik heb echter geconstateerd dat de afspraak die we hebben gemaakt omtrent de maandelijkse vergoeding niet helemaal nagekomen is. Er is namelijk een afspraak gemaakt voor een maandelijks bedrag van 1500 euro. De eerste paar maanden is dat goed gegaan maar na de eerste 3 maanden kreeg ik te horen dat er geen geld was en dat ik dus niets kreeg. Ik vond dat nogal raar, want er was een afspraak gemaakt. Ach ja.. dat komt wel goed dacht ik. Er waren al 4 maanden verstreken zonder ook maar iets te hebben ontvangen. De laatste maanden heb ik maandelijks 500 euro ontvangen, dat is dus veel minder dan de helft, dit bedrag is dus ook niet volgens afspraak. Ik weet niet wat er wordt gedaan met [bedrijf 4] wil ik ook niet weten, maar als er iemand van moet profiteren dan zijn het beide partijen niet 1 en ik heb toch wel het vermoeden dat ik voor de gek wordt gehouden. Ik wilde dit al maanden terug aankaarten maar om een reden dat ik [medeverdachte 2] niet in een zwart daglicht wilde plaatsen heb ik het niet gedaan. Hij heeft er overigens niets mee te maken, hij bepaalt het beleid niet. Groet, [getuige 3]”. [20]
[getuige 3] heeft bevestigd dat het e-mailadres ‘[mailadres 1]’ zijn e-mailadres is. [21] [getuige 1] heeft dit e-mailbericht de volgende dag doorgestuurd naar [medeverdachte 2] (‘[mailadres 2]’) met de tekst:
“Wat is dit?” [22]
[getuige 3] heeft in de periode van 3 mei 2010 tot en met 4 mei 2012 vanaf de bankrekening van [bedrijf 4] 32 keer een betaling ontvangen, soms met de omschrijving ‘salaris’ en vaker met de omschrijving ‘overboeking’. Het gaat in totaal om € 25.450,00. Van juni tot en met oktober 2010 ontving [getuige 3] per maand € 1.500,00, in de periode daarna werden de betalingen onregelmatiger en (per maand) lager. [23]
[getuige 2] heeft op 7 november 2016 als getuige bij de FIOD onder meer verklaard dat de naam [bedrijf 4] haar niets zegt. Het klopt wel dat zij via een zekere [naam 4] directeur van een bv is geweest. Zij heeft daar eenmalig € 750,00 contant voor betaald gekregen. Zij weet niet wie er vóór haar directeur is geweest, wie de aandeelhouder was of wat voor bedrijf het was. [getuige 2] hoefde er niets mee te doen, alleen op haar naam zetten. Met de bankrekening van de vennootschap heeft zij niets van doen gehad en zij beschikte niet over een bankpas. Zij heeft geen werkzaamheden voor de vennootschap verricht en wist niet eens wat voor activiteiten die uitvoerde. Het klopt dat zij een katvanger was. [naam 4] heeft later geregeld dat zij werd uitgeschreven als directeur van de vennootschap. De namen [getuige 3] en [naam 2] zeggen haar niets. [24]
Facturen
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van [medeverdachte 1] op 17 oktober 2016 is op een bureau een USB-stick met facturen aangetroffen (hierna: de USB-stick). Volgens een medewerkster van [medeverdachte 1], [getuige 4], betrof dat de werkplek van [medeverdachte 2]. In de eigenschappen van de Excel-bestanden van facturen, staat vaak ‘[medeverdachte 2]’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) als auteur en degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. [25] Op veel facturen staan vage omschrijvingen van de werkzaamheden, zoals ‘afrekening’, ‘voor u verrichte werkzaamheden’ of ‘zoals met u overeengekomen’. Op de USB-stick zijn ook facturen aangetroffen in een map met de naam [bedrijf 4]. [26]
[bedrijf 8]
Sinds de oprichting van [bedrijf 8] in 2008 was [verdachte] bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap. Met ingang van 4 mei 2012 is een zekere [naam 5] (hierna: [naam 5]) enig aandeelhouder van [bedrijf 8] geworden en vanaf 5 mei 2012 ook de enige bestuurder. [naam 5] heeft na die datum ingeschreven gestaan op het adres [adres 4]. Op datzelfde adres was ook [bedrijf 11] gevestigd. Op het kantoor van [verdachte] is een vermoedelijk valse loonstrook van hem aangetroffen, waarbij [bedrijf 11] als werkgever is vermeld. [bedrijf 8] had vanaf de oprichting tot 25 januari 2013 als vestigingsadres [adres 5]. Dit was tevens het vestigingsadres van [bedrijf 6], een zustervennootschap van [medeverdachte 1]. [bedrijf 8] heeft dus na de overdracht van de vennootschap aan [naam 5] nog meer dan acht maanden ingeschreven gestaan op het adres waar [verdachte] werkzaam was. [bedrijf 8] maakte gebruik van twee bankrekeningen. [verdachte] was de enige beschikkingsbevoegde van de Rabobankrekening, tot de opheffing per 8 juni 2012. [verdachte] was ook de rekeninghouder van de ABN AMRO-bankrekening van [bedrijf 8], tot die werd opgeheven op 30 juli 2013. Op 26 maart 2013, dus ruim tien maanden na de overdracht van de vennootschap aan [naam 5], is het negatieve saldo op de bankrekening aangezuiverd vanaf bankrekeningen van [verdachte] en van zijn nieuwe vennootschap [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12]). Alle op de bankrekening van [bedrijf 4] ontvangen geldbedragen die van [bedrijf 8] afkomstig waren, werden vrijwel direct contant opgenomen of overgeschreven naar andere bankrekeningen. [27]
Van de tien betalingen die door [bedrijf 8] aan [bedrijf 4] per bank zijn gedaan, zijn de volgende drie gedaan toen [verdachte] nog ingeschreven stond als de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 8].
- Op 5 december 2011 is op de bankrekening van [bedrijf 4] bijgeschreven een bedrag van € 5.355,00 met als omschrijving op het bankafschrift ‘huur BMW [kenteken 1]’. Met deze betaling kan in verband worden gebracht een op de USB-stick aangetroffen factuur met nummer HE2011-9.08 van 30 september 2011, ten bedrage van eveneens € 5.355,00. De omschrijving van de werkzaamheden op de factuur luidt evenwel anders dan die op het bankafschrift, namelijk: ‘Reclame & Promotie op [website]’. In de eigenschappen van het document staat de naam ‘[medeverdachte 2]’ als degene die het bestand als laatste heeft gewijzigd. [28]
- Op 29 september 2011 heeft [bedrijf 4] een bedrag van € 17.850,00 van [bedrijf 8] ontvangen, welke betaling kan worden gekoppeld aan de op de USB-stick aangetroffen factuur voor hetzelfde bedrag met nummer ‘HE2011-9.05’ van 25 september 2011 met als beschrijving ‘Plaatsing van uw bedrijf op onze site [website]’. [29]
- Op 3 augustus 2010 heeft [bedrijf 4] een bedrag van € 15.172,50 van [bedrijf 8] ontvangen met de omschrijving ‘HEE2010-722’. Op 30 juli 2010 heeft [getuige 1] (‘[mailadres 3]’) een e-mailbericht naar [verdachte] (‘[mailadres 4]’) gestuurd met als onderwerp ‘Factuur [bedrijf 4]’ en met de volgende inhoud: “
Bedrag 15.172,50.
Banknr [rekeningnummer 1] te Amsterdam.
[bedrijf 4].
Omschr factr 2010-722.
Spoed. Met vriendelijke groet, [getuige 1].
[medeverdachte 1]. [30]
In de administratie van [bedrijf 12] is een factuur aangetroffen van 21 januari 2013 van [bedrijf 12] gericht aan [bedrijf 4]
“t.a.v. dhr. [medeverdachte 2], [adres 2]”. De factuur ad € 1.000,00 heeft volgens de omschrijving betrekking op vijf (vlieg)tickets naar Turkije voor onder meer [medeverdachte 2] en (katvangers) [getuige 3] en [getuige 5]. Op de factuurdatum was [naam 2] (en dus niet meer [getuige 3]) bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] en was [bedrijf 4] al meer dan anderhalf jaar niet meer op de [adres 2] gevestigd ([medeverdachte 1] wel). [31]
[bedrijf 1]
[naam 6] is vanaf de oprichting in 2006 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] geweest. In de administratie van [bedrijf 1] zijn twee aan haar gerichte facturen van [bedrijf 4] aangetroffen, waaronder een factuur van 29 september 2011 ten bedrage van € 14.875,00 met als omschrijving: ‘Het plaatsen van reclame op het net. [website]’ (factuurnummer ‘HT2011-09.06’). [32]
[naam 6] heeft op 30 januari 2017 als verdachte bij de FIOD onder meer verklaard dat zij de factuur van [bedrijf 4] van 29 september 2011 ten bedrage van € 14.875,00 niet kent. Deze factuur was niet voor haar. Zij heeft alleen eens € 1.000,00 of € 2.000,00 voor een reclamebord bij een voetbalwedstrijd betaald, maar of dat aan [bedrijf 4] was weet zij niet. [website] kent zij niet. [33]
[bedrijf 9]
Op de USB-stick is een factuur van [bedrijf 4] aan ‘[bedrijf 10]’ van 1 februari 2010 ten bedrage van € 59.500,00 aangetroffen, met nummer ‘AMN2010-201’ en met als omschrijving ‘voor u verrichte werkzaamheden in 2009’. In de eigenschappen van het document staat de naam ‘[medeverdachte 2]’ als degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. [bedrijf 9] heeft het gefactureerde bedrag op 2 juni 2010 voldaan, onder vermelding van het factuurnummer. [34]
Voertuigen
[bedrijf 4] heeft van 29 juli 2010 tot en met 27 november 2012 een BMW met kenteken [kenteken 1] op naam gehad. [getuige 3] heeft hierover verklaard dat hij als directeur van [bedrijf 4] over een leaseauto beschikte, een BMW (5-serie), die door [bedrijf 4] werd betaald. Daarna reed [medeverdachte 2] er volgens [getuige 3] in. Zowel in de administratie van [bedrijf 12] als in die van [medeverdachte 1] is een akte van overname van de desbetreffende leaseovereenkomst aangetroffen, gedateerd 17 oktober 2012. De akte van overname is ondertekend namens BMW, [bedrijf 4] en [bedrijf 12]. Namens [bedrijf 4] is een handtekening gezet die grote gelijkenis vertoont met die van [getuige 3], terwijl op de genoemde datum niet [getuige 3] maar [getuige 2] de bestuurder van [bedrijf 4] was. De BMW heeft van 27 november 2012 tot 11 april 2013 op naam van [bedrijf 12] gestaan en aansluitend tot 29 april 2015 op naam van [verdachte]. [bedrijf 4] heeft van 18 maart 2011 tot 2 oktober 2012 een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 2] op naam gehad. Aansluitend heeft [medeverdachte 2] dit voertuig op zijn naam gehad, tot 4 november 2015. [35]
8.1.2
[bedrijf 3]
Algemeen
was sinds 14 oktober 2011 in oprichting en is op 28 maart 2012 opgericht. [stichting] (hierna: de stichting) was vanaf 28 maart 2012 tot de ontbinding op 15 april 2016 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3]. [medeverdachte 2] was vanaf 14 oktober 2011 secretaris van de stichting en van 28 maart 2012 tot 1 juli 2012 middellijk bestuurder van [bedrijf 3]. Op 1 juli 2012 werd [naam 3] bestuurder van de stichting. [36] [medeverdachte 2] heeft op 11 juli 2012 tegenover de FIOD [37] verklaard dat hij voor zichzelf wilde beginnen met [bedrijf 3]. Hij verklaarde ook dat er nog geen activiteiten waren binnen dit bedrijf en dat hij nog geen klanten had. [38]
Bankrekening
[medeverdachte 2] heeft op 3 februari 2012 bij ABN AMRO ten name van [bedrijf 3] (in oprichting) een bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] geopend. [39] Hij heeft als bestuurder van [bedrijf 3] op 25 april 2012 een bekrachtigingsakte voor [bedrijf 3] getekend. [40] Uit gegevens van de bank komt naar voren dat [medeverdachte 2] gemachtigde is van de bankrekening en houder was van de enige bankpas van [bedrijf 3]. [41] Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 2] geldbedragen vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] heeft gepind. [42]
Factuur van [bedrijf 3]
heeft aan [bedrijf 5] een factuur met dagtekening 4 april 2012 (factuurnummer ‘2012-001’) gestuurd voor ‘Het plaatsen van reclame/advertentie in de krant van Haber’ met een bedrag van € 20.170,50. [43] Van het plaatsen van reclame of advertentie(s) is niet gebleken. De factuur is aangetroffen op de USB-stick. [44] [bedrijf 5] heeft vier overboekingen gedaan op de bankrekening van [bedrijf 3], waarvan het totaalbedrag gelijk is aan het bedrag van de factuur. De eerste overboeking is gedaan op 27 maart 2012 en heeft als omschrijving ‘voorschot reclame advertentie’. De andere drie overboekingen zijn in september 2012 gedaan onder vermelding van het factuurnummer. [45]
Aangiften omzetbelasting eerste en tweede kwartaal van 2012
De Belastingdienst heeft de aangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2012 ontvangen op 1 juni 2012 en die voor het tweede kwartaal van 2012 op 27 juli 2012. Op beide aangiften stond ‘[medeverdachte 1]’ en het telefoonnummer van [medeverdachte 1]. In beide aangiften is geen omzet en geen verschuldigde omzetbelasting vermeld. [46]
In het onderzoek zijn twee facturen uit naam van [bedrijf 3] aangetroffen met een dagtekening in het eerste kwartaal van 2012 waarop omzetbelasting is vermeld. Op de eerste factuur, met dagtekening 7 januari 2012, is vermeld dat [bedrijf 3] aan [bedrijf 10] (factuurnummer ‘2012-024’) voor de plaatsing van internetreclame een bedrag van € 15.125,00, inclusief 21 procent omzetbelasting van € 2.625,00, in rekening heeft gebracht. Deze factuur is aangetroffen op de USB-stick en in de bestandseigenschappen is vermeld dat de factuur is gemaakt en gewijzigd op 14 januari 2013 en het laatst is gewijzigd door ‘[medeverdachte 2]’. [47] Op de tweede factuur van [bedrijf 3], met datum 7 januari 2012, gericht aan [bedrijf 13] (factuurnummer ‘2012-025’), voor het plaatsen van een advertentie in de krant/internet voor een periode van twaalf maanden, is een bedrag vermeld van € 9.922,00 inclusief 21 procent omzetbelasting van € 1.722,00. [48] Die factuur is pas in januari 2013 betaald. [49]
Voor het tweede kwartaal is bij [medeverdachte 1] een factuur aangetroffen van [bedrijf 3], met datum 4 april 2012, aan [bedrijf 5] (factuurnummer ‘2012-001’) met daarop vermeld een factuurbedrag van € 20.170,00, inclusief 21 procent omzetbelasting van € 3.220,50. [50] Op de USB-stick is bij de bestandseigenschappen vermeld dat de factuur het laatst is gewijzigd op 4 april 2012 door ‘[medeverdachte 2]’. [51] Op de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012 [52] is geen omzet en verschuldigde omzetbelasting aangegeven terwijl er wel omzetbelasting op de factuur is vermeld. Deze factuur heeft een datum die ligt in het tweede kwartaal van 2012. Indien omzetbelasting op een factuur is vermeld dient deze te worden aangegeven in de aangiften omzetbelasting.
Het fiscale nadeel over het eerste kwartaal van 2012 bedraagt volgens de Belastingdienst € 4.347,00 en over het tweede kwartaal € 3.220,00, dat wil zeggen in totaal € 7.567,00. [53]
Niet doen van aangifte omzetbelasting derde en vierde kwartaal van 2012, en eerste kwartaal van 2013
Over het derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 zijn geen aangiften omzetbelasting ingediend ten name van [bedrijf 3]. [54] [bedrijf 3] was als belastingplichtige verplicht deze aangiften te doen. Uit onderzoek van de Belastingdienst volgt dat het fiscaal nadeel over het derde kwartaal van 2012 € 26.948, over het vierde kwartaal van 2012 € 50.740,00 en over het eerste kwartaal van 2013 € 88.359,00 bedraagt. Het totale nadeel over de drie kwartalen bedraagt € 166.047,00. [55]
Witwassen
In de periode van 27 maart 2012 tot en met 16 april 2013 is in totaal € 868.017,00 ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 3], afkomstig van zestien vennootschappen. [56] De betaling van [bedrijf 12] wordt, gelet op de vrijspraak door de rechtbank, buiten beschouwing gelaten. Van de vennootschappen die betalingen hebben gedaan, waren er acht klant bij [medeverdachte 1]. Onder de hiervoor bedoelde zestien vennootschappen valt ook [bedrijf 5], aandeelhouder van [medeverdachte 1], die betalingen aan [bedrijf 3] heeft gedaan. [57] In het ontvangen bedrag van € 868.017,00 is € 216.285,00 begrepen dat is ontvangen van [bedrijf 12] in verband met de transfer van [naam 7]. Het hof zal dit bedrag buiten beschouwing laten. Het resterende bedrag dat op bankrekening [rekeningnummer 2] van [bedrijf 3] is ontvangen bedraagt daardoor € 651.732,00. Er is geen verklaring gegeven waarom dit bedrag is ontvangen door [bedrijf 3], terwijl [bedrijf 3] geen (overige) activiteiten heeft verricht in de betreffende periode.
In de periode van 23 februari 2012 tot en met 22 april 2013 is in totaal € 670.700,00 via pinopnames opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 3]. In de periode van 11 september 2012 tot en met 13 februari 2013 is in totaal € 160.000,00 overgemaakt naar twee personen in Turkije. [58] Gelet op de vrijspraak door de rechtbank zal het hof het bedrag van € 216.285,00 in mindering brengen op het bedrag van de opnames. Het bedrag dat van de bankrekening van [bedrijf 3] is opgenomen komt daardoor uit op € 454.415,00.
8.1.3
[bedrijf 2]
Tot juni 2012
[getuige 6] (hierna: [getuige 6]) heeft in 2009 [bedrijf 2] opgericht met als doel een uitzendbureau te exploiteren. De Belastingdienst heeft in het kader van een (fiscaal) boekenonderzoek vastgesteld dat tot medio 2012 ook daadwerkelijk een uitzendbureau is geëxploiteerd. [59] [medeverdachte 1] is de boekhouder van [bedrijf 2] geweest en heeft belastingaangiften voorbereid en ingediend voor [bedrijf 2]. [60] Voor [getuige 6] waren [getuige 1] en [medeverdachte 3] de contactpersonen, alsmede [getuige 4]. [61] leende vooral personeel uit aan horecaondernemingen. [62] Op 2 december 2014 is [bedrijf 2] failliet verklaard. [63]
Vanaf 1 juni 2012: overdracht aan [getuige 7]
[getuige 6] wilde in 2012 vanwege psychische problemen haar belang in [bedrijf 2] verkopen, waarna via [medeverdachte 1] (hierna: [getuige 7]) als koper in beeld is gekomen. [64] is per 1 juni 2012 als bestuurder van [bedrijf 2] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, terwijl [getuige 6] per 1 juli 2012 als bestuurder is uitgeschreven. [65] Op 25 april 2013 heeft [getuige 6] alle aandelen in [bedrijf 2] overgedragen aan [getuige 7] voor een koopsom van € 10,00. [66] [medeverdachte 3] is volgens [getuige 6] meegegaan naar de notaris. [67]
[getuige 7] is pas op 6 juni 2013 algeheel bevoegd geworden voor de ABN AMRO-bankrekening van [bedrijf 2] (eindigend op 814); daarvoor was [getuige 6] algeheel bevoegd voor die bankrekening. [68] Vanaf 9 november 2012 heeft [bedrijf 2] tevens een bankrekening bij de ING-bank gehad (eindigend op 991), waarvoor [getuige 7] als eerste vertegenwoordiger is geregistreerd. [getuige 7] heeft getekend voor ontvangst van de bankpas, maar heeft die bankpas afgegeven aan een ander ([naam 8], die op 3 december 2013 is overleden [69] ). [70]
[getuige 7] heeft als bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 2] geen werkzaamheden verricht en wist niet wat de activiteiten van [bedrijf 2] inhielden. [71] Voor het zijn van bestuurder en enig aandeelhouder heeft [getuige 7] € 2.500,00 per maand bruto ontvangen. [72] Vanaf de bankrekening van [bedrijf 2] zijn vijf keer bedragen tussen € 150,00 en € 600,00 overgemaakt naar de bankrekening van [getuige 7]. Daarnaast heeft [getuige 7] twee keer € 250,00 overgeschreven gekregen op zijn privébankrekening vanaf de bankrekening van [medeverdachte 2], met als omschrijving ‘zakgeld’. [73]
Boekenonderzoek Belastingdienst
In 2014 heeft de Belastingdienst (de inspecteur) een boekenonderzoek aangekondigd bij [bedrijf 2]. [medeverdachte 3], die als contactpersoon voor de controleambtenaren is opgetreden, heeft verklaard dat [medeverdachte 1] nauwelijks meer administratie heeft ontvangen van [bedrijf 2] sinds [getuige 7] in 2012 bestuurder is geworden. Voorts heeft [medeverdachte 3] aan de controleambtenaren verklaard daarom niet te kunnen instaan voor de belastingaangiften die hij sinds juni 2012 heeft ingediend voor [bedrijf 2]. Het is de Belastingdienst niet gelukt om in contact te komen met [getuige 7]. Het door [medeverdachte 3] aan de controleambtenaren gegeven telefoonnummer dat van [getuige 7] zou zijn, bleek afgesloten. [74]
De Belastingdienst heeft in lijn met de verklaring van [medeverdachte 3] geconstateerd dat de administratie van [bedrijf 2] grotendeels ontbreekt. Die constatering geldt ook voor de administratie van voor het aantreden van [getuige 7] als bestuurder in juni 2012. Ondanks de verklaring van [medeverdachte 3] over het ontbreken van administratie na juni 2012, hebben de controleambtenaren in de van [medeverdachte 3] verkregen bescheiden toch een ordner met verkoopfacturen van [bedrijf 2] aangetroffen met daarin mede in het tweede halfjaar van 2012 gedagtekende facturen. [75] De slotsom van het boekenonderzoek is dat [bedrijf 2] in 2012 en 2013 honderdduizenden euro’s te weinig aan omzetbelasting, vennootschapsbelasting en loonheffingen heeft betaald. [76]
Nieuwe geldstromen en facturen per juni 2012 (algemeen)
[bedrijf 2] heeft vanaf juni 2012 per bank substantiële bedragen ontvangen van partijen die tot dan toe niet tot haar klantenkring behoorden. Het gaat in totaal om € 186.883,00 in 2012 (vanaf juni) en € 569.129,00 in 2013. Facturen die uit naam van [bedrijf 2] aan die partijen zijn uitgereikt, hebben een andere opmaak dan facturen die bestaande klanten hebben ontvangen van [bedrijf 2]. Zo zijn zij niet afgedrukt op briefpapier met een voorbedrukt briefhoofd met een logo van [bedrijf 2], bevatten zij geen contactgegevens van [bedrijf 2], bevatten zij in voorkomende gevallen een btw-identificatienummer van [bedrijf 2] met een onjuiste extensie (B01 in plaats van B02) en is de opbouw van de factuurnummers anders. Inhoudelijk ontbreken op de facturen met de nieuwe opmaak urenspecificaties en zijn daarbij geen urenbriefjes gevoegd, alles in tegenstelling tot de facturen die zijn uitgereikt aan de opdrachtgevers die [bedrijf 2] voor juni 2012 al had. [77]
De facturen met de nieuwe opmaak zijn (overwegend) ook aangetroffen op de USB-stick die bij de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 1] is gevonden op het bureau dat van [medeverdachte 2] zou zijn. In de eigenschappen van de Excel-bestanden van de facturen op die USB-stick is (vrijwel) steeds de naam ‘[medeverdachte 2]’ vermeld als auteur en als degene die het bestand als laatste heeft gewijzigd. [78] De bij [medeverdachte 1] aangetroffen kopieën van facturen uit de administratie van [bedrijf 2] die uit naam van [bedrijf 2] zijn uitgereikt, komen inhoudelijk niet steeds overeen met de bij de ontvangers aangetroffen facturen. Bijvoorbeeld factuurdata verschillen. Ook zijn uiteenlopende vestigingsadressen van [bedrijf 2] op de facturen ‘nieuwe stijl’ vermeld, zelfs bij op dezelfde dag uitgereikte facturen. [79]
Vaak op dezelfde dag als waarop [bedrijf 2] betalingen van partijen ontving die niet tot haar bestaande opdrachtgevers behoorden, zijn de ontvangen bedragen, of althans substantiële gedeelten daarvan, contant opgenomen en/of doorgestort naar andere bankrekeningen. Die andere bankrekeningen behoorden veelal toe aan rechtspersonen waarbij [medeverdachte 1] eveneens betrokken was, zoals [bedrijf 14] (hierna: [bedrijf 14]), [bedrijf 3] en [bedrijf 15]. [80] Vanaf juni 2012 zijn veel grotere bedragen contant opgenomen van de ABN AMRO-rekening van [bedrijf 2] dan daarvoor. In totaal tellen de contante opnames volgens de Belastingdienst op tot € 109.540,00 in 2012 en tot € 201.910,00 in 2013. [81] De FIOD heeft een optelling gemaakt tot een bedrag van € 206.290,00 voor de periode vanaf 6 juni 2012 tot en met 17 december 2013. [82]
Uitgesplitst per jaar en per bankrekening van [bedrijf 2] zijn de ontvangsten van ‘nieuwe opdrachtgevers’ vanaf 1 juni 2012 als volgt (de partijen waarbij [medeverdachte 1] eveneens betrokken is, zijn met een asterisk aangeduid, [83] terwijl van [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16]) en [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17]) [bedrijf 6] de boekhouder was [84] ): [85]
2012
2013
ABN AMRO
ING
ABN AMRO
ING
[bedrijf 7]*
€ 75.562,00
€ 83.150,00
€ 152.645,00
€ 192.615,00
[bedrijf 19]*
€ 2.700,00
[bedrijf 20]*
€ 55.660,00
[bedrijf 21]*
€ 10.000,00
[bedrijf 22]*
€ 9.996,00
€ 6.449,00
€ 20.147,00
[bedrijf 16]
€ 21.175,00
[bedrijf 17]
€ 10.000,00
[bedrijf 23]*
€ 15.186,00
[bedrijf 24]
€ 12.580,00
€ 14.581,00
[bedrijf 25]
€ 14.500,00
[bedrijf 26]
€ 3.993,00
[bedrijf 27]
€ 5.166,00
[bedrijf 28]
€ 8.200,00
De doorstortingen vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 2] naar bankrekeningen van andere (rechts)personen, laten zich verder als volgt uitsplitsen (per jaar en per bankrekening getotaliseerd; de partijen waarvoor uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] eveneens erbij betrokken is, zijn wederom met een asterisk aangeduid [86] ): [87]
2012
2013
ABN AMRO
ING
ABN AMRO
ING
[medeverdachte 1]
€ 2.736,00
€ 11.000,00
€ 3.025,00
[bedrijf 3]*
€ 32.522,00
€ 101.020,00
€ 9.400,00
€ 166.155,00
[bedrijf 14]*
€ 36.925,00
[bedrijf 15].*
€ 46.900,00 [88]
[getuige 8]*
€ 10.000,00
[bedrijf 29]
€ 3.000,00
[naam 9]
€ 20.000,00
[website]
€ 12.500,00
€ 32.972,00
[bedrijf 30]
€ 10.000,00
[bedrijf 31]*
€ 10.458,00
[bedrijf 7]
De grootste nieuwe inkomende geldstroom per 1 juni 2012 bij [bedrijf 2] komt van [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7]). [bedrijf 7] was klant van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] verzorgde mede de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 7]. [getuige 8] (hierna: [getuige 8]), de vennoot in [bedrijf 7] die belast was met administratieve taken voor [bedrijf 7], had [medeverdachte 3] als vaste contactpersoon bij [medeverdachte 1]. [89] [getuige 8] heeft als getuige verklaard dat [bedrijf 7] personeel heeft ingeleend bij [bedrijf 2] om als betonvlechter te werken bij bouwprojecten. [90] Het inlenen verliep vervolgens feitelijk alsnog via [bedrijf 32], bij wie [bedrijf 7] het personeel aanvankelijk inleende, aldus [getuige 8]. [medeverdachte 3] heeft in het kader van het boekenonderzoek van de Belastingdienst bij [bedrijf 2] verklaard dat [bedrijf 2] het aan [bedrijf 7] uitgeleende personeel op haar beurt inhuurde bij [bedrijf 32] Facturen van [bedrijf 32] zijn bij [bedrijf 2] echter niet aangetroffen. Evenmin zijn aanwijzingen voor betalingen door [bedrijf 2] aan [bedrijf 32] gevonden. [91]
Facturering [bedrijf 2] aan [bedrijf 7]
De bedragen die [bedrijf 2] (inclusief btw) aan [bedrijf 7] heeft gefactureerd, zijn hoger dan van [bedrijf 7] ontvangen betalingen, namelijk € 726.142,81 in 2012 en € 572.385,30 in 2013. [92] Bij ontvangst van de eerste factuur van [bedrijf 2] is het [getuige 8] opgevallen dat daarop omzetbelasting in rekening werd gebracht aan [bedrijf 7]. [bedrijf 32] paste die verleggingsregeling altijd toe, evenals de vennoten van [bedrijf 7] zelf. Bij navraag door [getuige 8] bij [medeverdachte 3] naar de juistheid van de vermelding van omzetbelasting op de factuur, heeft [medeverdachte 3] volgens [getuige 8] geantwoord dat de facturen van [bedrijf 2] met omzetbelasting goed waren. [93]
[bedrijf 2] heeft de omzetbelasting die is vermeld op aan [bedrijf 7] uitgereikte facturen niet aangegeven in door haar ingediende aangiften en evenmin op aangifte voldaan of anderszins aan de ontvanger betaald. [94] Het betreft een bedrag van € 219.387,00 in totaal over 2012 en 2013 (€ 83.834,00 respectievelijk € 135.553,00). [95] Verder ontbreekt elke aanwijzing dat loonheffingen zijn ingehouden en afgedragen voor het personeel dat voor [bedrijf 7] bij de opdrachtgever van [bedrijf 7] heeft gewerkt en van wie [bedrijf 2] de uren aan [bedrijf 7] heeft gefactureerd. De Belastingdienst heeft in het kader van het fiscale boekenonderzoek geconcludeerd dat in 2012 en 2013 loon ‘zwart’ is uitbetaald voor 24.638 respectievelijk 19.230 uren die [bedrijf 2] aan [bedrijf 7] heeft gefactureerd tegen € 24,60 per uur. [96]
Van [bedrijf 7] afkomstige geldstromen
De te betalen bedragen volgens de eerste drie uit naam van [bedrijf 2] aan [bedrijf 7] uitgereikte facturen, met dagtekeningen 24 januari 2012, 14 februari 2012 en 6 maart 2012, heeft [bedrijf 7] op 16 en 29 mei 2012 overgemaakt aan [bedrijf 8]. Het betreft in totaal € 54.851,28. [medeverdachte 3] heeft aan [getuige 8] bevestigd dat de betaling aan [bedrijf 8] in orde was. [97] [bedrijf 8] is een vennootschap van waaruit [verdachte], naar hij heeft verklaard, voetbalkampen heeft georganiseerd, maar waarin hij zijn honderd procentbelang kort voor de betalingen door [bedrijf 7], namelijk op 4 mei 2012, heeft overgedragen aan [naam 5] (zie nader onder 8.1.1 ([bedrijf 4]) hiervoor). [98] Van de bankrekening van [bedrijf 8] zijn de van [bedrijf 7] ontvangen bedragen voor het grootste deel vrijwel direct contant opgenomen of doorgestort naar de bankrekening van [bedrijf 4], waarna de bedragen van die bankrekening contant zijn opgenomen. [99]
Na 1 juni 2012, derhalve na het aantreden van [getuige 7] als bestuurder, heeft [bedrijf 7] voor het eerst op een bankrekening van [bedrijf 2] betaald. Vervolgens is [bedrijf 7] vanaf augustus 2012 door [bedrijf 2] aan haar in rekening gebrachte bedragen gaan overmaken naar de privérekening van [getuige 8] (€ 184.475,00), die het geld vervolgens contant heeft opgenomen. [100] Eind november 2012 heeft [bedrijf 7] weer een factuur betaald op de ABN AMRO-rekening van [bedrijf 2], waarna van december 2012 tot en met 10 mei 2013 is betaald op de ING-rekening van [bedrijf 2], en daarna vanaf 20 mei 2013, derhalve kort na de aandelenoverdracht van [getuige 6] aan [getuige 7], (enkel) weer op de ABN AMRO-rekening van [bedrijf 2]. [101]
Na ontvangst van een betaling van [bedrijf 7] op een van de bankrekeningen van [bedrijf 2], is doorgaans het grootste deel van het bedrag dezelfde dag of een dag later doorgestort of contant opgenomen. [102] [getuige 6] heeft verklaard dat zij, in de periode na 1 juni 2012 waarin zij nog over de bankpas van de ABN AMRO-rekening van [bedrijf 2] beschikte, niet over het geld mocht beschikken dat binnenkwam van ‘nieuwe klanten’ van [bedrijf 2], zoals [bedrijf 7]. Als dergelijk geld binnenkwam op bedoelde bankrekening, werd [getuige 6] gebeld door [medeverdachte 3] of een Engels sprekende heer. Zij is vervolgens diverse keren, steeds vergezeld door [medeverdachte 2], geld gaan opnemen. [getuige 6] moest het opgenomen geld aan [medeverdachte 2] afgeven. [103]
De FIOD heeft [medeverdachte 2] eveneens in verband gebracht met een geldopname van de ING-rekening van [bedrijf 2] op 4 april 2013 bij een ING-geldautomaat aan het [adres 6] in Amsterdam. Die opname heeft plaatsgevonden drie minuten nadat enkele geldopnames hadden plaatsgevonden van de ABN AMRO-rekening van [bedrijf 3] bij de zeer nabije ABN-AMRO-geldautomaat aan het [adres 7]. Op camerabeelden van de geldautomaat van ABN-AMRO is een man te zien die sterk lijkt op [medeverdachte 2] en waarvan [medeverdachte 2] heeft bevestigd dat hij het is. [104]
Doorstortingen hebben (in elk geval) plaatsgevonden naar bankrekeningen van [bedrijf 14], [bedrijf 3] en [bedrijf 15]. [105] De bankpassen van die vennootschappen waren in de macht van (medewerkers van) [medeverdachte 1], en de doorgestorte bedragen, of althans substantiële delen daarvan, zijn in voorkomende gevallen (vrijwel) direct contant opgenomen, op Schiphol, in Amsterdam-Noord of in Nieuw-Vennep. [106] Nieuw-Vennep was/is de woonplaats van de broer van [medeverdachte 2], bij wie [medeverdachte 2] naar de FIOD vermoedt ook een tijd heeft verbleven. [107] Die broer was enig aandeelhouder van [bedrijf 15]., maar heeft verklaard dat in feite sprake was van een
joint venturemet [medeverdachte 2] en heeft desgevraagd eigenlijk niets kunnen verklaren over enige activiteiten van die vennootschap. [108]
Ontvangsten van [bedrijf 21]
Tegenover de van [bedrijf 21] (hierna: [bedrijf 21]) ontvangen betaling van € 10.000,00 staat een factuur van [bedrijf 21] aan [bedrijf 2] van € 10.043,00 van 28 maart 2013. [109] is opgericht door [getuige 9], die als getuige heeft verklaard op initiatief van [medeverdachte 3] te hebben gehandeld, waarbij zij € 1.000,00 of € 750,00 per maand zou krijgen voor het louter op papier fungeren als directeur. Verder heeft zij verklaard dat [medeverdachte 3] haar heeft vergezeld naar de Kamer van Koophandel, dat [medeverdachte 3] de bankpas en bankgegevens van [bedrijf 21] heeft gehouden en dat [medeverdachte 3] dan wel [medeverdachte 1] de belastingaangiften en administratie voor [bedrijf 21] zou doen. [110] [bedrijf 2] heeft van het ontvangen bedrag van € 10.000,00 dezelfde dag nog € 9.400,00 overgemaakt aan [bedrijf 3] en er is € 500,00 contant opgenomen. [111]
Aangiften omzetbelasting
Voor [bedrijf 2] zijn digitaal aangiften omzetbelasting ingediend over de vier kwartalen van 2012 en over de maanden januari tot en met maart 2013 (maandaangiften). Dat is gebeurd via het e-mailadres ‘[mailadres 5]’ dat is gekoppeld aan het persoonlijk domein van [bedrijf 2]. In de kwartaalaangiften voor 2012 is telkens [medeverdachte 1] opgegeven als naam en tevens het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 1]. In de maandaangiften over de eerste drie maanden van 2013, allemaal ingediend op 23 april 2013, is als naam [getuige 7] vermeld en is geen telefoonnummer opgegeven. De drie maandaangiften voor januari tot en met maart 2013 zijn ook ingediend vanaf het IP-adres van [medeverdachte 1]. [112] Aangiften omzetbelasting over de maanden april tot en met december 2013 zijn niet ingediend, hoewel is uitgenodigd die aangiften in te dienen. [113]
Volgens de FIOD is de onjuistheid in de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 2] over het eerste kwartaal van 2012, waardoor € 9.503,00 te weinig belasting zou zijn betaald, terug te voeren op (valse) facturen aan [bedrijf 7] en aan [bedrijf 22] (hierna: [bedrijf 22]) met dagtekening in de maanden januari tot en met maart 2012 en waarop btw is vermeld. [114] Zowel [bedrijf 7] als [bedrijf 22] behoort tot de categorie ‘nieuwe klanten’ van [bedrijf 2]. Van hen heeft [bedrijf 2] pas vanaf juni 2012 betalingen ontvangen, na het aantreden van [getuige 7] als bestuurder van [bedrijf 2]. De facturen aan [bedrijf 22] zijn zelfs pas in januari en september 2013 betaald. [115] In de documenteigenschappen van de digitale bestanden van de facturen die zijn gevonden op de USB-stick, valt verder op dat die bestanden nooit vóór 1 juni 2012 voor het laatst zijn gewijzigd of voor het laatst zijn afgedrukt. [116]
De onjuistheid van de (nihil)aangifte omzetbelasting van [bedrijf 2] over het derde kwartaal van 2012, waardoor € 37.033,00 te weinig belasting zou zijn betaald, is volgens de FIOD terug te voeren op de in de administratie van [bedrijf 2] geboekte belaste omzet, op niet-geboekte belaste omzet die is behaald met dienstverlening aan voor 1 juni 2012 al bestaande klanten en op aan [bedrijf 7] uitgereikte facturen waarop omzetbelasting is vermeld. Verder is de onjuistheid van de (nihil)aangifte omzetbelasting van [bedrijf 2] over het vierde kwartaal van 2012, waardoor € 90.820,00 te weinig omzetbelasting zou zijn betaald, volgens de FIOD terug te voeren op de in de administratie van [bedrijf 2] geboekte belaste omzet, op niet-geboekte belaste omzet die is behaald met dienstverlening aan voor 1 juni 2012 al bestaande klanten, op aan [bedrijf 20] uitgereikte facturen waarop omzetbelasting is vermeld en op aan [bedrijf 16] uitgereikte facturen waarop omzetbelasting is vermeld. [117]
De onjuistheid in de ingediende aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] over januari en maart 2013, waardoor € 3.030,00 en € 9.322,00 te weinig belasting zou zijn betaald, is volgens de FIOD terug te voeren op een hoger bedrag aan omzetbelasting dat is vermeld op (valse) facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 7] en anderen. Over diverse tijdvakken in 2013 waarvoor geen aangifte omzetbelasting voor [bedrijf 2] is ingediend, had [bedrijf 2] volgens de FIOD omzetbelasting moeten voldoen vanwege in die tijdvakken uitgereikte valse facturen waarop omzetbelasting is vermeld. Het betreft de tijdvakken april (€ 24.398,00), juni (€ 2.236,00), juli (€ 21.143,00), september (€ 41.064,00), oktober (€ 18.241,00), november (€ 8.084,00) en december (€ 8.162,00) in dat jaar. [118]
Aangifte vennootschapsbelasting 2012
De aangifte vennootschapsbelasting 2012 voor [bedrijf 2] is op 22 april 2013 digitaal ingediend onder een persoonlijk domein waarvoor het e-mailadres ‘[mailadres 5]’ was opgegeven. [119] Als ondertekenaar van de digitale aangifte is vermeld ‘[medeverdachte 3]’ met als functie ‘Acc.Man [medeverdachte 1]’.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Belastingdienst geconstateerd dat in de aangifte vennootschapsbelasting van [bedrijf 2] over het jaar 2012 € 458.977,00 te weinig aan omzet en tevens belastbare winst is aangegeven. [120] De FIOD heeft in een berekening van het strafrechtelijke nadeel, dat uitkomt op € 25.200,00, slechts de niet-verantwoorde omzet van € 126.000,00 van voor 1 juni 2012 al bestaande klanten van [bedrijf 2] meegenomen. De ‘omzet’ van € 332.977,00 uit ontvangsten op volgens de FIOD valse facturen is buiten beschouwing gelaten. [121]
Facturen van [bedrijf 2] die in tenlasteleggingen zijn opgenomen
In een van [bedrijf 7] verkregen ordner en digitaal op de USB-stick is een op 2 september 2013 gedagtekende factuur met nummer ‘13-1022’ aangetroffen. Volgens de factuur brengt [bedrijf 2] € 96.259,80 aan [bedrijf 7] in rekening voor ‘voor u verrichte werkzaamheden aug-13’, te weten 3.913 uur à € 24,80, vermeerderd met € 20.214,55 omzetbelasting. ‘[medeverdachte 2]’ ([medeverdachte 2]) is de auteur van het digitale bestand en degene die dat bestand voor het laatst heeft gewijzigd. [122] [bedrijf 2] had zelf geen personeel in dienst dat 3.913 uren voor [bedrijf 7] kon werken en evenmin zijn facturen aangetroffen die erop wijzen dat [bedrijf 2] in de benodigde omvang personeel heeft ingehuurd. [123]
Zowel in fysieke vorm, bij de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 1], als in digitale vorm, op de USB-stick, is verder een op 18 maart 2013 gedagtekende factuur met nummer ‘26’ aangetroffen. Volgens die factuur brengt [bedrijf 2] € 3.120,00 aan [bedrijf 23] (hierna: [bedrijf 23]) in rekening voor een schrob-/zuigmachine, vermeerderd met € 655,20 omzetbelasting. ‘[medeverdachte 2]’ is de auteur van het digitale bestand en degene die dat bestand voor het laatst heeft gewijzigd. [124] De natuurlijke personen achter [bedrijf 23] hebben verklaard dat [bedrijf 23] slechts personeel zou hebben ingehuurd van [bedrijf 2] en dat in elk geval geen schoonmaakmachines zijn gekocht. [125] De factuur is niet betaald, althans niet per bank. [126]
Ten slotte is enkel op de USB-stick het bestand aangetroffen van een op 28 februari 2014 gedagtekende factuur met nummer ‘2014-008’. Volgens die factuur brengt [bedrijf 2] € 40.432,75 aan [bedrijf 17] in rekening voor divers steigermateriaal, vermeerderd met € 8.490,88 omzetbelasting. ‘[medeverdachte 2]’ is de auteur van het bestand en degene die het bestand voor het laatst heeft gewijzigd. [127] Directeur en enig aandeelhouder [naam 10] heeft aanvankelijk verklaard dat [bedrijf 17] alleen personeel van [bedrijf 2] zou hebben ingeleend. [128]
8.1.4
[bedrijf 1]
Facturen aan [bedrijf 1]
Vanaf de oprichting in 2006 was [naam 6] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1]. Van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2012 was [naam 11] mededirecteur. [129] De ondernemingsactiviteiten van [bedrijf 1] bestonden uit die van een schoonmaakbedrijf en van een uitzendbureau op het gebied van industriële reiniging. [130] De administrateur en verzorger van de belastingaangiften van [bedrijf 1] was [medeverdachte 1]. Volgens [naam 12], voormalig medewerkster van [bedrijf 1], verzorgde [medeverdachte 1] de aangiften omzetbelasting in de jaren 2010 tot aan het faillissement. [medeverdachte 1] had alle facturen, bonnen en bankafschriften. Alle administratie werd door [medeverdachte 1] gedaan. [medeverdachte 1] heeft tot ongeveer 2012 werkzaamheden voor [bedrijf 1] verricht. [131] [naam 13], voormalig medewerker van [medeverdachte 1], verklaarde over het doen van de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 1] dat hij van [getuige 1] de gegevens kreeg om de aangiften omzetbelasting in te dienen. Hij kreeg geen onderliggende stukken, alleen de gegevens op een kladpapiertje om de aangifte omzetbelasting zo te doen. Papiertjes met daarop de gegevens die hij moest invoeren, niette hij vast aan de aangifte die hij had gedaan en gaf hij aan [getuige 1]. [132] De volgende drie facturen zijn aangetroffen in de administratie van [bedrijf 1]. [133]
1. Een factuur van [bedrijf 14] aan [bedrijf 1] van 31 juli 2012
Het factuurbedrag is € 59.605,91 inclusief € 9.516,91 aan omzetbelasting. Op de factuur staan verschillende goederen, die geleverd zouden zijn door [bedrijf 14], vermeld. [134]
[getuige 9] was directeur van [bedrijf 14] in de periode van 14 december 2011 tot en met 28 september 2012 en [getuige 10] was enig aandeelhouder in de periode van 14 december 2011 tot en met 29 september 2012. De in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerde bedrijfsomschrijving luidde sinds 6 september 2007: het uitzenden, detacheren alsmede de werving en selectie van personeel. [135] De laatst gedeponeerde jaarrekening bij de Kamer van Koophandel was over het jaar 2005. [136] [bedrijf 14] heeft over de maanden mei tot en met december 2012 geen aangiften omzetbelasting gedaan en over het jaar 2012 geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. [137]
[getuige 10] heeft verklaard dat zij een jaar eigenaar van [bedrijf 14] is geweest. Zij heeft van [getuige 1] van [medeverdachte 1] gehoord dat [bedrijf 14] te koop was en heeft hem er € 1.000,00 contant voor betaald. Een jaar later heeft zij tegen [getuige 1] gezegd dat zij het bedrijf weer wilde verkopen. [getuige 1] heeft de verkoop toen voor haar geregeld. Zij heeft het bedrijf voor € 3.000,00 verkocht aan [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] was haar boekhouder en [getuige 1] haar contactpersoon. Als haar door de FIOD facturen van [bedrijf 14] en betalingen aan [bedrijf 14] worden getoond, herkent zij die niet. [138]
[getuige 9] heeft verklaard dat zij via [getuige 2] in contact kwam met [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1]. Hij vertelde haar dat zij directeur zou worden van [bedrijf 14]. Zij is met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich in te schrijven. Daarna zijn ze naar de notaris gegaan en hebben zij een bankrekening geopend. [medeverdachte 3] heeft het bankpasje gehouden. Zij kreeg hier € 1.000,00 per maand voor en hoefde verder niets te doen. [medeverdachte 3] zou de administratie en belastingaangiften doen. Zij kreeg in totaal vier maanden betaald, zowel per bank als contant via [medeverdachte 3]. Zij weet niet wie de aandeelhouders van [bedrijf 14] waren in de periode dat zij directeur was. Zij heeft nooit facturen gehad of gemaakt en weet niet wie de facturen van [bedrijf 14] heeft opgemaakt. Toen [medeverdachte 3] haar vertelde dat [bedrijf 14] zou worden stopgezet omdat er geen activiteiten werden opgezet, is zij met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich uit te schrijven. [getuige 2] heeft verklaard dat zij erbij was toen [getuige 9] met [medeverdachte 3] op het kantoor van [medeverdachte 1] sprak over [bedrijf 14]. [getuige 9] zou directeur worden van de bv voor een bedrag per maand. [getuige 2] was aanwezig bij de betalingen die [medeverdachte 3] contant aan [getuige 9] deed. [medeverdachte 3] zou alles doen qua administratie en [getuige 9] hoefde niets te doen. [139]
De tenlastegelegde factuur is aangetroffen op de USB-stick. [140] De naam van degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd is ‘[medeverdachte 2]’ (naar het hof begrijpt: [medeverdachte 2]). [141] [naam 6], aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] heeft verklaard dat zij niet voor zulke grote bedragen bij [bedrijf 14] heeft gekocht. [142] [getuige 9] van [bedrijf 14] kent zij niet. De machines die op de factuur van [bedrijf 14] staan, kent zij niet. [143]
2. Een factuur met nummer ‘62107124’ van [bedrijf 33] (hierna: [bedrijf 33]) aan [bedrijf 1] van 5 december 2011
Het factuurbedrag is € 94.790,54 inclusief € 15.134,54 aan omzetbelasting. [144] Op de factuur wordt verwezen naar de proforma factuur van 5 december 2011. [145] Deze proforma factuur is als pdf-bestand aangetroffen op de USB-stick. [146] Op de factuur staat
“Opmerkingen of bijzondere instructies: per bank door u aanbetaald d.d. 22/12/11 à € 24.000,00”. Met de hand is op de factuur geschreven
“€ 24.000,00 betaald. 22-12-2011”. Op de factuur staat bij bank ‘ABN-AMRO’ en daaronder staat een IBAN-nummer van de Rabobank. [147]
[naam 14] was algemeen directeur van [bedrijf 33] in de periode van 22 februari 2010 tot en met 13 november 2012 (datum faillissement van [bedrijf 33]). Enig aandeelhouder van genoemde vennootschap was [bedrijf 33] vanaf 14 oktober 2011. [naam 14] was sedert 22 oktober 2011 enig bestuurslid van genoemde stichting. [148] [naam 14] heeft aan de FIOD doorgegeven dat hij in Iran verbleef en niet naar Nederland kon terugkeren voor een getuigenverhoor. [149]
[naam 15], die directeur was van [bedrijf 33] in de periode van 1 september 2011 tot en met 1 december 2011, heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat [bedrijf 33] activiteiten had in de periode dat hij directeur was. Hij heeft nooit facturen gezien en er was volgens hem geen administratie in Zutphen. Naar aanleiding van de factuur van 5 december 2011 verklaarde hij dat hij de factuur niet kende, de machines die erop staan kent hij ook niet en ze hebben niet in het pand in Zutphen gestaan. Daar heeft nooit wat gestaan in de periode dat hij directeur was. [150]
[naam 6] van [bedrijf 1] verklaarde naar aanleiding van de factuur van 5 december 2011 dat de vermelde schoonmaakmachines niet zijn geleverd. Er zijn dingen geleverd, ze heeft € 24.000,00 betaald, maar er waren veel problemen met de machines die geleverd zijn. Die dingen werkten niet. Ze heeft de meneer van dat bedrijf nooit gezien, een Iraniër of Irakees. Ze heeft dat bedrijf via [medeverdachte 1] leren kennen. De omschrijving van de goederen op de factuur kent ze niet. [getuige 1] oefende druk op haar uit om die factuur te betalen. Het materiaal is teruggestuurd, maar ze heeft de € 24.000,00 niet terug gehad. Van [medeverdachte 1] moest ze betalen omdat ze anders problemen zou krijgen met die mensen. [getuige 1] zei dat ze de € 24.000,00 van de winst kon aftrekken. [151]
In het faillissementsverslag, gedateerd 6 december 2012, staat dat de omzet van [bedrijf 33] over het jaar 2011 circa € 75.000,00 was op basis van de verkregen bankafschriften met daarop vermelde stortingen. Op de factuur van [bedrijf 33] aan [bedrijf 1] staat een totaal factuurbedrag van € 94.790,54. [152] De curator van [bedrijf 33] heeft naar aanleiding van de proforma factuur van 5 december 2011 verklaard:
“Als ik deze factuur zie, denk ik ‘Sinterklaasfactuur’. Het gefactureerde valt niet onder de doelstelling van [bedrijf 33]. Ik ken de facturen in ieder geval niet. Op de factuur DOC-017 zie ik een ABN bankrekeningnummer en een RABO IBAN-nummer, dat is vreemd, ik weet dat er een ABN bankrekening is, maar ik ken het nummer niet. Ik heb ook nooit inkoopfacturen gezien.” [153]
In een door de Belastingdienst opgemaakt conceptrapport, naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek bij [bedrijf 33], staat onder meer dat:
  • de belastingadviseur vanaf 1 juli 2011 [medeverdachte 1] is en de contactpersoon de heer [medeverdachte 3];
  • de Belastingdienst telefonisch contact heeft gehad met directeur [naam 14], die aangaf dat alle door de Belastingdienst gevraagde stukken bij zijn adviseur [medeverdachte 1] lagen;
  • [medeverdachte 1] vanaf 1 juli 2011 geen stukken heeft verwerkt in de financiële administratie van 2011, geen grootboek heeft bijgehouden en geen onderbouwing heeft gegeven van de teruggaaf omzetbelasting van het derde kwartaal van 2011;
  • over het vierde kwartaal van 2011 geen aangifte omzetbelasting is gedaan;
  • een verkoopfactuur, gedateerd 5 december 2011, van [bedrijf 33] aan [bedrijf 1] wel in de administratie aanwezig was, maar niet was geboekt en verantwoord.
3. Een factuur van [bedrijf 9] aan [bedrijf 1] van 10 februari 2012 (factuurnummer ‘[bedrijf 1]-2012-89’)
Het factuurbedrag is € 28.502,28 inclusief € 4.550,88 aan omzetbelasting. Op de factuur is vermeld dat deze betrekking heeft ‘Lopende tekstvermelding onderin de website’ en ‘Betaald per kas 10 februari 2012’. [155] De factuur is aangetroffen op de USB-stick en als naam van degene die de factuur het laatst heeft gewijzigd is ‘[medeverdachte 2]’ vermeld. [156]
[getuige 5] was van 10 juli 2010 tot en met 10 augustus 2012 directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 9]. [157] [getuige 1] heeft aan [getuige 5] gevraagd om dit op zijn naam te zetten. [getuige 5] heeft hierover verklaard dat hij niet weet wat hij daar gedaan heeft, dat hij er zelfs niets van gezien heeft en dat hij niet weet waar die zat. Hij kreeg € 1.500,00 per maand op zijn rekening. Soms ging dit contant en dan kreeg hij het geld van [getuige 1]. [medeverdachte 3] is mee geweest naar de notaris. [158] Hij kent de factuur van 10 februari 2012 niet en heeft hierover verklaard:
“Was het maar waar dat ik dit geld contant had ontvangen. Ik zie de factuur voor het eerst.” [159] Ook [naam 6] heeft de factuur niet eerder gezien. Nadat aan haar de factuur is getoond, met de stempelafdruk ‘betaald per kas 10 februari 2012’, heeft zij verklaard dat zij zelf nooit een stempel gebruikt. [160]
8.2
Tussenconclusie
Uit hetgeen hiervoor in 8.1. Redengevende feiten en omstandigheden is opgenomen volgt dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van katvangers (onder anderen [getuige 3], [naam 5], [getuige 2], [naam 6], [getuige 7], [naam 3]) voor rechtspersonen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen. Dit gold onder meer voor [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4]. Uit de verklaringen van katvangers volgt in grote lijnen dat zij tegen betaling bereid waren om bestuurder en/of aandeelhouder te worden van een vennootschap. Zij wisten in de meeste gevallen niet welke activiteiten de rechtspersoon verrichtte, ze konden niet over de bankrekening(en) beschikken en ze hadden geen wetenschap over facturen die werden verzonden. Katvangers worden in de regel gebruikt om personen die in werkelijkheid de macht hebben over een rechtspersoon buiten beeld van de autoriteiten te houden.
Verder zijn door [bedrijf 14], [bedrijf 33], [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4] valse facturen verzonden aan andere rechtspersonen. Dat deze facturen vals zijn, leidt het hof af uit het feit dat niet is gebleken dat activiteiten zijn verricht waarvoor bedragen konden worden gefactureerd. Zo is bij de factuur van [bedrijf 3], met dagtekening 4 april 2012, vermeld dat het zou gaan om het plaatsen van een advertentie, terwijl hiervan in werkelijkheid geen sprake was. Voor de door [bedrijf 2] verzonden facturen aan [bedrijf 7] geldt dat deze geen betrekking konden hebben op het uitlenen van personeel, omdat [bedrijf 2] niet over personeel beschikte. Ook de facturen verzonden door [bedrijf 4] zijn vals. De valse facturen zijn opgemaakt op het kantoor van [medeverdachte 1] en ze zijn op een USB-stick opgeslagen. Bedragen die op basis van valse facturen werden betaald, werden (meestal vrijwel direct) contant opgenomen of overgemaakt naar andere rechtspersonen.
Het gebruik maken van katvangers en valse facturen, alsmede het overboeken van grote geldbedragen naar rechtspersonen zonder dat daar een prestatie tegenover staat en het opnemen van grote contante bedragen, brengt mee dat bij [medeverdachte 1] sprake was van het plegen van strafbare feiten. Op de bijdrage die de verdachte leverde aan deze strafbare feiten, wordt in de navolgende bewijsoverwegingen nader ingegaan.
8.3
Bewijsoverwegingen feiten 1, 2 en 3
Vrijspraak van feit 2 primair
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde (mede)plegen van valsheid in geschrift. Ook het hof komt tot het oordeel dat de verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken, nu uit voornoemde redengevende feiten en omstandigheden niet naar voren komt dat de verdachte de tenlastegelegde facturen, al dan niet in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, heeft opgemaakt of opzettelijk voorhanden heeft gehad. De advocaat-generaal en de raadsman hebben ter terechtzitting in hoger beroep geen andersluidend standpunt ter zake ingenomen, zodat dit oordeel van het hof geen nadere motivering behoeft.
De feiten 1, 2 subsidiair en 3
Onder de feiten 1, 2 subsidiair en 3 is de verdachte tenlastegelegd dat [medeverdachte 1] de daarin beschreven strafbare feiten heeft gepleegd, terwijl de verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven of dat hij daartoe opdracht heeft gegeven. Voor een bewezenverklaring is vereist dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte feitelijke leiding aan de gedragingen heeft gegeven of daartoe opdracht heeft gegeven, voor zover die gedragingen aan [medeverdachte 1] kunnen worden toegerekend en die de tenlastegelegde strafbare feiten opleveren.
Aan [medeverdachte 1] toe te rekenen strafbare gedragingen
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voortvloeit dat – kort gezegd – de onder 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten door personen die werkzaamheden verrichtten voor [medeverdachte 1] in de sfeer van die rechtspersoon zijn gepleegd en dat die gedragingen redelijkerwijs aan de vennootschap kunnen worden toegerekend. Dit oordeel van het hof, dat niet afwijkt van het oordeel van de rechtbank waartegen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging geen verweren zijn gevoerd, behoeft geen nadere motivering.
Toetsingskader feitelijke leidinggeven
De vraag is vervolgens of de verdachte opdracht heeft gegeven tot het plegen van de strafbare feiten of daar feitelijke leiding aan heeft gegeven als bedoeld in artikel 51 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De Hoge Raad heeft in een overzichtsarrest van 26 april 2016 het beslissingskader inzake feitelijke leidinggeven verduidelijkt en daarin onder meer overwogen (ECLI:NL:HR:2016:733):
“3.5.1. Pas nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijke leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Maar anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste, terwijl ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon feitelijke leidinggever kan zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen – al dan niet gezamenlijk – feitelijke leiding worden gegeven. Ook een rechtspersoon kan een feitelijke leidinggever zijn.
3.5.2.
Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
3.5.3.
In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Een ander voorbeeld van een geval waarin onder omstandigheden voldaan kan zijn aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste biedt een leidinggever die de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten.”
De Hoge Raad heeft met dit beslissingskader onderscheid gemaakt tussen leidinggeven in de vorm van actief gedrag en leidinggeven in de vorm van passief gedrag, welk onderscheid het hof bij de volgende overwegingen toepast.
Actief leidinggeven
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen is het hof van oordeel dat de verdachte als feitelijke leidinggever actief betrokken is geweest bij het witwassen door [medeverdachte 1] van € 113.557,50 door in de periode van 3 augustus 2010 tot en met 31 juli 2012 dat geldbedrag in gedeelten van de bankrekening van [bedrijf 8] naar die van [bedrijf 4] over te maken. Tegenover de overboekingen stond geen prestatie van [bedrijf 4] en de betaalde geldbedragen werden vrijwel direct contant opgenomen, dan wel overgeschreven naar andere bankrekeningen.
[bedrijf 8] heeft in de periode waarin de verdachte haar bestuurder en enig aandeelhouder was (tot 5 mei 2012) drie betalingen aan [bedrijf 4] gedaan (van respectievelijk € 15.172,50 op 3 augustus 2010, € 17.850,00 op 29 september 2011 en € 5.355,00 op 5 december 2011) en daarmee door [medeverdachte 1] uit naam van [bedrijf 4] opgestelde facturen voldaan. De verdachte heeft in ieder geval de factuur ten bedrage van € 15.172,50 in persoon ontvangen, omdat [getuige 1] deze op 30 juli 2010 namens [medeverdachte 1] per e-mailbericht naar hem heeft toegestuurd. De verdachte moet hebben geweten dat het om betalingen zonder tegenprestatie en om valse facturen ging, omdat nergens uit blijkt dat [bedrijf 4] daadwerkelijk werkzaamheden (voor [bedrijf 8]) heeft verricht. [getuige 3] – een katvanger – was destijds bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] en het bedrijf was tot medio 2011 gevestigd op het adres van [medeverdachte 1]. Het is bovendien opvallend dat de facturen door [medeverdachte 1] en niet door [bedrijf 4] werden opgemaakt, terwijl dit in de regel geen activiteit is die een boekhoudkantoor ten behoeve van zijn klanten voor zijn rekening neemt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte ook na de overdracht van [bedrijf 8] aan katvanger [naam 5] betrokken is gebleven bij [bedrijf 8]. Zo bleef de verdachte na 5 mei 2012 de beschikkingsbevoegde van de bankrekeningen van [bedrijf 8] en bleef ook het vestigingsadres van [bedrijf 8] na de overdracht ongewijzigd: het adres van [bedrijf 6], waar de verdachte werkzaam was. Er zijn ook geen aanwijzingen dat na de overdracht een andere werkwijze (modus operandi) is ingevoerd. De betalingen per bank door [bedrijf 8] aan [bedrijf 4] en de vrijwel direct daarop volgende pinopnames en overschrijvingen gingen na de overdracht van de vennootschap onverminderd door. Aan de kant van [bedrijf 4] werd [getuige 3] weliswaar als bestuurder vervangen door [getuige 2], maar ook zij was een katvanger. [getuige 3] bleef bovendien na die bestuursoverdracht enig aandeelhouder van [bedrijf 4]. De formele overdracht van [bedrijf 8] heeft dus niet geleid tot een andere gang van zaken met betrekking tot het betalingsverkeer tussen [bedrijf 8] en [bedrijf 4], terwijl een grondslag voor de betalingen bleef ontbreken. Tot slot levert het aanzuiveren van het negatieve saldo op de bankrekening van [bedrijf 8] door [bedrijf 12] en door de verdachte in persoon, nog een concrete aanwijzing op voor zijn blijvende betrokkenheid bij [bedrijf 8].
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte een zodanige, actieve bijdrage heeft geleverd aan het witwassen door [medeverdachte 1] van € 113.557,50, dat zijn handelen, in samenhang met het gegeven dat hij (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte 1] was, kan worden gekwalificeerd als feitelijk leidinggeven aan dat strafbare feit als bedoeld in artikel 51 lid 2 Sr.
Passief leidinggeven
Ter zake van het overige deel van het onder feit 3 en het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde ziet het hof in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen of onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte daarbij actief betrokken is geweest. Het hof is echter van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die strafbare feiten door [medeverdachte 1] zouden worden gepleegd, en dat de verdachte als (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte 1] bevoegd was maatregelen te nemen om de strafbare gedragingen te voorkomen of te beëindigen en dat hij dit heeft nagelaten. Het voorwaardelijk opzet kan worden afgeleid uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het witwassen door [medeverdachte 1] van € 113.557,50 is overwogen, in samenhang met de vergelijkbare wijze waarop de hier bedoelde soortgelijke strafbare feiten zijn gepleegd. In dat verband doet het hof de volgende vaststellingen.
[bedrijf 4] heeft in totaal € 2.077.277,55 op haar bankrekening ontvangen, waarvan € 1.769.809,24 vrijwel direct werd opgenomen, zonder dat is gebleken dat [bedrijf 4] daarvoor werkzaamheden of een andere tegenprestatie heeft verricht. De (legale) herkomst van dat geld kan niet worden vastgesteld en evenmin is gebleken aan wie het opgenomen geld ten goede is gekomen. [bedrijf 4] werd in de betreffende periode formeel bestuurd door drie elkaar opvolgende katvangers, waarvan de laatste niet eens een bestaand persoon was, althans een persoon die gebruikmaakte van een vals identiteitsbewijs. [medeverdachte 1] heeft facturen met vage omschrijvingen opgemaakt en in een digitale map op een USB-stick bewaard, om de betalingen een schijnbaar legale grondslag te verschaffen. Zoals hiervoor overwogen heeft de verdachte als feitelijke leidinggever van [medeverdachte 1] met betrekking tot [bedrijf 8] hier actief aan bijgedragen, door [bedrijf 8] betalingen te laten doen aan [bedrijf 4]. De verdachte wist daardoor dat [bedrijf 4] door [medeverdachte 1] werd gebruikt om grote geldbedragen wit te wassen. Hij heeft met zijn actieve bijdrage en de daarmee samenhangende wetenschap minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] ook buiten het hem bekende kader fungeerde als dekmantel om crimineel vermogen te verplaatsen en om te zetten door het op de bankrekening van [bedrijf 4] ontvangen geld op te nemen of over te boeken. De verdachte heeft er voor gekozen om bij [medeverdachte 1] geen maatregelen te nemen om dit te voorkomen, terwijl hij daartoe als bestuurder en enig aandeelhouder wel bevoegd was en ook redelijkerwijs gehouden was. Hij was niet alleen de enige aandeelhouder maar ook de enige bestuurder van [medeverdachte 1]. Hoewel hij verklaard heeft de dagelijkse gang van zaken binnen [medeverdachte 1] te hebben overgelaten aan zijn broer [getuige 1], volgt nergens uit dat de verdachte zijn zeggenschap als (formeel) bestuurder over [medeverdachte 1] in feite niet kon doen gelden.
Zoals eerder vastgesteld heeft [medeverdachte 1] ook een totaalbedrag van € 454.415,00 witgewassen door in de periode van 23 februari 2012 tot en met 22 april 2013 dit bedrag in delen van de bankrekening van [bedrijf 3] op te nemen of over te boeken. Er zijn geen aanwijzingen dat binnen [bedrijf 3] bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. [medeverdachte 2] is als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 3] opgevolgd door katvanger [naam 3], een niet bestaand persoon, althans iemand die gebruik heeft gemaakt van een vals identiteitsbewijs. Op de bij [medeverdachte 1] aangetroffen USB-stick zijn facturen van [bedrijf 3] aangetroffen die er kennelijk toe moesten dienen de betalingen een schijnbaar legale grondslag te verschaffen.
Getuige [getuige 6] heeft met [bedrijf 2] tot medio 2012 daadwerkelijk een uitzendbureau geëxploiteerd, maar per 1 juni 2012 is een katvanger, [getuige 7], als bestuurder van [bedrijf 2] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven. [medeverdachte 1] was en bleef de boekhouder van [bedrijf 2]. Vanaf de bestuurswissel bij [bedrijf 2] zou [medeverdachte 1] geen administratie meer door [bedrijf 2] aangeleverd hebben gekregen, maar op de bij [medeverdachte 1] aangetroffen USB-stick zijn wel valse facturen op naam van [bedrijf 2] aangetroffen die van latere datum zijn. De op de bankrekening van [bedrijf 2] ontvangen geldbedragen zijn telkens nog op dezelfde dag overgemaakt naar andere bankrekeningen, dan wel middels pinopnames opgenomen.
Er is ter zake van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] aldus sprake van een modus operandi die vergelijkbaar is met die ter zake van [bedrijf 4]. Nu hiervoor is vastgesteld dat [bedrijf 8] in de periode waarin de verdachte de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 8] was –
voorafgaandaan genoemde betalingen aan [bedrijf 3] en [bedrijf 2] – drie betalingen aan [bedrijf 4] heeft gedaan (van respectievelijk € 15.172,50 op 3 augustus 2010, € 17.850,00 op 29 september 2011 en € 5.355,00 op 5 december 2011) en daarmee door [medeverdachte 1] uit naam van [bedrijf 4] opgestelde valse facturen heeft voldaan, wist hij ten tijde van het witwassen van de door [bedrijf 3] en [bedrijf 2] ontvangen geldbedragen dat [medeverdachte 1] zich met witwassen bezighield op de omschreven wijze. Ook in zoverre heeft de verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] met gebruikmaking van andere rechtspersonen ([bedrijf 3] en [bedrijf 2]) geld zou witwassen. Bovendien is de verdachte op 9 juli 2012 door de FIOD als verdachte gehoord in het onderzoek Lethe met betrekking tot [medeverdachte 1] (later: [medeverdachte 1] Daarbij is aan hem meegedeeld dat [medeverdachte 1] en daaraan gelieerde ondernemingen werden verdacht van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting van derden en dat hij, als de (middellijk) bestuurder van deze vennootschappen, werd gezien als feitelijke leidinggever ten aanzien van die verboden gedragingen. Ondanks dit duidelijke signaal, heeft de verdachte er niet op toegezien dat [medeverdachte 1] en haar medewerkers geen strafbare feiten (meer) zouden plegen, en zelfs geen afstand genomen van [medeverdachte 1], bijvoorbeeld door zijn belang in [medeverdachte 1] en rol als bestuurder over te dragen aan [getuige 1].
Ten aanzien van de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde valse facturen komt het hof tot eenzelfde conclusie. De samenhang tussen de feiten 2 subsidiair en 3 is in het licht van het voorgaande onmiskenbaar. Blijkens voornoemd e-mailbericht van [getuige 1] aan de verdachte van 3 augustus 2010 met als onderwerp ‘Factuur [bedrijf 4]’, wist de verdachte al geruime tijd voordat [bedrijf 3] en [bedrijf 2] in beeld kwamen dat bij het witwassen gebruik werd gemaakt van valse facturen. Het ligt bovendien zonder meer voor de hand dat bij het op deze schaal en met deze regelmaat witwassen van crimineel vermogen door middel van betalingsverkeer tussen verschillende vennootschappen, gebruik werd gemaakt van valse facturen om daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen.
Er is aldus sprake van een
rechtstreeks verbandtussen de bij de verdachte zonder meer bekende strafbare gedragingen ([bedrijf 8]) en hetgeen voor het overige onder de feiten 2 subsidiair en 3 ten laste is gelegd. Hij kwam met enige regelmaat op het kantoor van [medeverdachte 1] en was als (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder bevoegd maatregelen te nemen om die strafbare feiten te voorkomen of te beëindigen, maar heeft dat nagelaten, terwijl hij daartoe wel redelijkerwijs was gehouden. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte op de voet van artikel 51 lid 2 Sr als feitelijke leidinggever van [medeverdachte 1] strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door [medeverdachte 1] gepleegde strafbare feiten die kwalificeren als gewoontewitwassen en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Pleegperiode feit 2 subsidiair
Uit de stukken in het dossier valt niet af te leiden wanneer de periode van het valselijk opmaken van de facturen exact is aangevangen of geëindigd. Gelet op de datum die is vermeld op de oudste tenlastegelegde factuur (factuur ‘AMN-2010-201’ van [bedrijf 4] aan [bedrijf 10]), 1 februari 2010, en bij gebreke van enig ander aanknopingspunt, zal het hof uitgaan van de datum van 1 januari 2010 zoals is ten laste gelegd als begin van de periode waarin de valse facturen zijn opgemaakt. De periode eindigt voor het valselijk opmaken op 1 april 2014, de datum waarop de jongste factuur (factuur ‘13-1022’ van [bedrijf 2] aan [bedrijf 7] van 2 september 2013) voor het laatst is gewijzigd. [161] Het voorhanden hebben van de valse facturen begint op 1 januari 2010 en eindigt op 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [medeverdachte 1].
Vrijspraak van feit 1
Het hof is van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van opdracht geven tot of feitelijke leidinggeven aan het onder feit 1 tenlastegelegde, – kort gezegd – het niet of onjuist doen van belastingaangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting door [medeverdachte 1]. Deze strafbare gedragingen kunnen weliswaar aan [medeverdachte 1] worden toegerekend, maar naar het oordeel van het hof niet aan de verdachte als feitelijke leidinggever van [medeverdachte 1]. Het hof stelt in dit verband voorop dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de verdachte
opdrachtheeft gegeven tot het plegen van die strafbare feiten of dat de verdachte (als leidinggever)
actiefbetrokken is geweest bij het plegen daarvan. Het hof kan evenmin vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de belastingfraude of dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 1] dat feit zou begaan. De beoordeling van feit 1 onderscheidt zich in die zin van de beoordeling van de feiten 2 subsidiair en 3, dat het hof wel heeft kunnen vaststellen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het witwassen en het daartoe gebruik maken van valse facturen door [medeverdachte 1], waarna soortgelijke feiten door de rechtspersoon gepleegd bleven worden, terwijl niet is gebleken dat de verdachte enige actieve betrokkenheid heeft gehad bij de door [medeverdachte 1] ingediende of juist niet ingediende belastingaangiften. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het indienen van belastingaangiften een voor de hand liggende activiteit van een boekhoudkantoor is en dat het, gezien de strafbare feiten die [medeverdachte 1] pleegde, geen verbazing wekt dat die belastingaangiften niet juist of onvolledig waren. De verdachte had er bovendien alert op moeten zijn naar aanleiding van zijn verhoor in het onderzoek Lethe. Het hof is evenwel van oordeel dat een en ander onvoldoende is om de onder feit 1 tenlastegelegde handelingen aan te merken als verboden gedragingen die zodanig
rechtstreeks verbandhielden met de hem bekende – niet soortgelijke – strafbare feiten (witwassen en valsheid in geschrift), dat voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde daaruit zonder meer kan worden afgeleid.
8.4
Bewijsoverwegingen feit 4
Het hof ziet zich in het kader van het bewijs ten slotte voor de vraag geplaatst of [verdachte], [getuige 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift, (gewoonte)witwassen en het doen van onjuiste belastingaangiften.
Organisatie
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Deelneming
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene. Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Oogmerk
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, waaraan in ieder geval [verdachte], [getuige 1] [162] , [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben deelgenomen. [verdachte] was (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte 1], waar zijn broer [getuige 1] de dagelijkse leiding had en waar ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] werkzaam waren. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] als boekhoudkantoor een vehikel was om geld met een criminele herkomst over te boeken naar vennootschappen die daarvoor geen tegenprestatie leverden, waarna een groot deel van het geld door pinopnames in het legale verkeer kon worden gebracht. Daarbij is niet duidelijk geworden aan wie dat geld ten goede is gekomen. [medeverdachte 1], althans [medeverdachte 2] die werkzaamheden verrichtte voor [medeverdachte 1], maakte valse facturen op om een schijnbaar legale herkomst aan het geld te kunnen verschaffen. Deze werkwijze binnen dit samenwerkingsverband heeft zonder meer een duurzaam karakter gehad, nu deze door de betrokkenen jarenlang en stelselmatig is toegepast. Uit de zaaksdossiers [bedrijf 4], [bedrijf 3] en [bedrijf 2] komt telkens een grotendeels vergelijkbare werkwijze naar voren, uitgevoerd door (een deel van) de in de tenlastelegging genoemde deelnemers.
[verdachte]
was niet alleen (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte 1], maar heeft ook actief bijgedragen aan het witwassen van € 113.557,50, doordat [bedrijf 8] dat bedrag in gedeelten heeft overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4], zonder dat er een legale grondslag voor de betalingen bestond, waarna het geld vrijwel direct werd doorgeboekt of opgenomen. Tot 5 mei 2012 was [verdachte] de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 8], waarna een katvanger ([naam 5]) voor hem in de plaats kwam, zonder dat dit wezenlijke veranderingen tot gevolg had. Zo is [verdachte] als enige beschikkingsbevoegd gebleven over de bankrekeningen van [bedrijf 8]. [verdachte] was blijkens het door [getuige 1] aan hem gerichte e-mailbericht van 30 juli 2010 (met als onderwerp “factuur [bedrijf 4]”) bekend met het opmaken van valse facturen om aan het overgeboekte geld een schijnbaar legale herkomst te verschaffen. Hij kwam met enige regelmaat (voor overleg) bij [medeverdachte 1] op kantoor.
[getuige 1]
De verdachten hebben allen ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [getuige 1] de dagelijkse leiding had binnen [medeverdachte 1]. Dit wordt niet weerlegd door de inhoud van het dossier en heeft [getuige 1] erkend in een schriftelijke verklaring die de verdediging in hoger beroep heeft ingebracht. In het door [getuige 3] aan [getuige 1] gestuurde e-mailbericht van 13 september 2011 wordt bevestigd dat [getuige 1] het beleid bepaalt. Ook de gehoorde getuigen hebben veelal naar [getuige 1] gewezen als een verantwoordelijke dan wel betrokkene bij [medeverdachte 1]. Het hof heeft geen reden anders te oordelen over de rol van [getuige 1].
[medeverdachte 3]
De betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij de strafbare feiten komt vooral naar voren in het zaaksdossier [bedrijf 2]. Daarnaast is [medeverdachte 3] betrokken geweest bij de aanstelling en betaling van katvanger [getuige 9] als bestuurder van [bedrijf 14] en [bedrijf 21], zo blijkt uit de verklaringen van [getuige 9] en [getuige 2]. [getuige 9] hoorde van [medeverdachte 3] dat zij directeur van [bedrijf 14] zou worden. Zij zijn samen naar de Kamer van Koophandel gegaan om haar als bestuurder in te schrijven. [medeverdachte 3] betaalde haar contant voor het zijn van bestuurder. Ook van [bedrijf 21] is zij tegen betaling en op initiatief van [medeverdachte 3] directeur geworden. [medeverdachte 3] heeft de bankpas van [bedrijf 21] gehouden. Daarnaast heeft hij [bedrijf 2] gebruikt om fraude te plegen door haar valse facturen te laten versturen en aan de hand daarvan betalingen aan [bedrijf 2] te laten doen. Ook heeft hij meegewerkt aan het opzettelijk indienen door [bedrijf 2] van onjuiste (of geen) aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
[medeverdachte 2]
is betrokken geweest bij de valse facturen die ten grondslag lagen aan betalingen aan zowel [bedrijf 4], [bedrijf 2] als [bedrijf 3]. Uit camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige 6] blijkt verder dat [medeverdachte 2] diverse pinopnames heeft gedaan met de bankpassen van respectievelijk [bedrijf 3] en [bedrijf 2]. De pinopnames vonden plaats kort nadat een geldbedrag op de betreffende bankrekening was gestort, zonder dat [bedrijf 3] en [bedrijf 2] daar werkzaamheden voor hadden verricht. Op diverse data hebben kort na elkaar op dezelfde locatie pinopnames plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] – waarvan [medeverdachte 2] de bankpashouder was – en [bedrijf 4] dan wel [bedrijf 2]. [getuige 6] heeft van [medeverdachte 2] het bedrag dat maximaal per keer van de bankrekening van [bedrijf 2] kon worden opgenomen, moeten verhogen. [163] Van [bedrijf 3] was [medeverdachte 2] middellijk bestuurder, tot het bestuur werd overgedragen aan katvanger [naam 3]. [medeverdachte 2] weet niets van bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 3]. Hij heeft als medepleger een onjuiste aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 3] gedaan en vervolgens als medepleger meermalen geen aangifte omzetbelasting, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven. Verder worden de valse facturen die zijn gebruikt om de betalingen een legale grondslag te verschaffen, in verband gebracht met [medeverdachte 2]. Op een bureau bij [medeverdachte 1] dat door hem werd gebruikt, is een USB-stick aangetroffen met daarop bestanden met valse facturen van onder meer [bedrijf 4], [bedrijf 2] en [bedrijf 3], die merendeels door hem waren aangemaakt of laatstelijk waren gewijzigd. [medeverdachte 2] is derhalve bij iedere fase van het witwastraject betrokken geweest.
[medeverdachte 1]
Alle hiervoor beschreven handelingen waarmee de betrokkenen hebben bijgedragen aan het samenwerkingsverband, hebben zij verricht als bestuurder dan wel als persoon die werkzaamheden verrichtte voor [medeverdachte 1]. Voor [medeverdachte 1] werden katvangers geregeld voor de verschillende vennootschappen die als dekmantel moesten dienen. [medeverdachte 1] deed als boekhoudkantoor de (onjuiste) belastingaangiften voor die vennootschappen, die werden gebruikt om het crimineel vermogen te verplaatsen en om te zetten door pinopnames of overboekingen. De valse facturen die daarbij ondersteunend waren, zijn aangetroffen op een USB-stick op het kantoor van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vervulde aldus een centrale rol, als de rechtspersoon waarbinnen iedere andere betrokkene zijn bijdrage aan het samenwerkingsverband leverde.
Conclusie
De slotsom is dat in de tenlastegelegde periode sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en de andere genoemde personen, met een zekere duurzaamheid en structuur, dat kan worden gekwalificeerd als criminele organisatie. De structuur komt uit al het voorgaande duidelijk naar voren. Iedere betrokkene had eigen taken binnen het samenwerkingsverband, handelend uit naam van [medeverdachte 1], om gezamenlijk te komen tot het hoofddoel van de organisatie: gewoontewitwassen. Het oogmerk van de organisatie zag daarnaast op valsheid in geschrift en het doen van onjuiste belastingaangiften uit naam van diverse rechtspersonen (belastingfraude). Dat met name de valsheid in geschrift (facturen) dienstbaar was aan het grotere doel van de organisatie, neemt het oogmerk daarop niet weg. Evenmin doet aan een bewezenverklaring afbreuk dat niet iedere betrokkene bij alle binnen de organisatie gepleegde strafbare feiten betrokken is geweest of heeft bijgedragen aan alle fases van het proces dat uiteindelijk moest leiden tot het in het legale betalingsverkeer brengen van crimineel vermogen. Zoals hiervoor is weergegeven, is voor ‘deelneming’ slechts vereist dat de betrokkene een aandeel heeft gehad in gedragingen, dan wel gedragingen heeft ondersteund, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, en dat het oogmerk van de organisatie bij hem in algemene zin bekend is. Dat daarvan sprake is, volgt uit de hiervoor beschreven rol en gedragingen van de afzonderlijke betrokkenen. De structuur en de taakverdeling binnen [medeverdachte 1] was zodanig ingericht, dat het oogmerk van de organisatie hen niet kan zijn ontgaan.
Het hof komt tot bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit.

9.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 2 subsidiair[medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 april 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
1. DOC-017, 36/65) de factuur van [bedrijf 14] aan [bedrijf 1] gedateerd 31 juli 2012, en
2. ( DOC-017, 27/65) de factuur "62107124" van [bedrijf 33] aan [bedrijf 1] gedateerd 5 december 2011, met verwijzing naar de "Proforma Invoice" gedateerd 05-12-2011 (DOC-049), en
3. ( DOC-024, 37/48) de factuur "[bedrijf 1]-2012-89" van [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9]) aan [bedrijf 1], gedateerd 10-02-2012, en
4. ( DOC-007-06) de factuur "13-1022" van [bedrijf 2] aan [bedrijf 7], gedateerd 02-09-2013, en
5. ( DOC-292-5) de factuur "26" van [bedrijf 2] aan [bedrijf 23], gedateerd 18-03-2013, en
6. ( DOC-356, 1A) de factuur "AMN2010-201" van [bedrijf 4] aan [bedrijf 10], gedateerd 01-02-2010, en
7. ( DOC-356-5A) de factuur "HE2011-9.05" van [bedrijf 4] aan [bedrijf 8], gedateerd 25-09-2011, en
8. ( DOC-258) de factuur "2012-001" van Reclame en Adviesbureau [bedrijf 3] aan [bedrijf 5], gedateerd 04-04-2012,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
valse geschriften, te weten de hiervoor genoemde onder 1 tot en met 8, opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat op de facturen genoemde artikelen voor genoemde geldbedragen in genoemde perioden zijn geleverd en dat genoemde werkzaamheden of diensten in genoemde perioden zijn verricht,
aan welk bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 3
[medeverdachte 1] in de periode van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
van voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaalbedrag van € 2.430.514,00, te weten:
- inzake [bedrijf 2] € 206.290,00, en
- inzake Reclame en Adviesbureau [bedrijf 3] € 454.415,00, en
- inzake [bedrijf 4] € 1.769.809,00,
de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en die geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl zij en haar mededader(s) telkens wisten dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl zij daarvan een gewoonte heeft gemaakt, aan welk bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 4
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en een rechtspersoon, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [getuige 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- valsheid in geschrifte en
- ( gewoonte)witwassen en
- het doen van onjuiste belastingaangifte.
Hetgeen onder 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

10.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon
en
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
begaan door een rechtspersoon
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

11.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

12.Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, een geldboete van € 10.000,00 subsidiair 85 dagen hechtenis, en ontzetting van de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van administrateur, boekhouder en bestuurder – middellijk of onmiddellijk – van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren en acht maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, een geldboete van € 10.000,00 subsidiair 85 dagen hechtenis, en ontzetting van de verdachte uit het recht tot de uitoefening van het beroep van boekhouder, administrateur en bestuurder – formeel of feitelijk, middellijk of onmiddellijk – van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaar. Hij heeft daarbij gelet op het berekende totale fiscale nadeel van € 647.278,00, de hoogte van het bedrag dat is witgewassen en de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf en een geldboete. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een groot aantal verdachten een zeer marginale straf heeft gekregen en dat in sommige gevallen sprake is van een sepot dan wel überhaupt geen sprake is geweest van vervolging. De rollen van deze personen verschillen niet wezenlijk met die van de verdachte. Daarnaast is de strafbaarheid van de verdachte volgens het openbaar ministerie meer te labelen als een culpoos delict, waar een lagere straf bij hoort. Voorts is de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep overschreden. Ook heeft de verdachte lichamelijke klachten, waardoor hij disproportioneel zal worden gestraft omdat de zorg in detentie meer dan ondermaats is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het boekhoudkantoor waar zijn broer de dagelijkse leiding had. De verdachte heeft actief een bijdrage geleverd aan het witwassen van een bedrag van ruim € 113.000,00 en hij heeft niet ingegrepen terwijl hij wist dat bij [medeverdachte 1] sprake was van het plegen van strafbare feiten. De verdachte heeft, na zijn verhoor in het onderzoek Lethe, evenmin enige actie ondernomen. Naar aanleiding van dit verhoor had de verdachte, mede in aanmerking genomen zijn overige wetenschap, in het bijzonder ten aanzien van de betalingen door [bedrijf 8] aan [bedrijf 4], minst genomen om opheldering moeten vragen over de gang van zaken bij [medeverdachte 1] en hij had als (middellijk) bestuurder en aandeelhouder maatregelen moeten treffen om te verhinderen dat (al dan niet nadere) strafbare feiten zouden worden gepleegd. De verdachte heeft opgemerkt dat hij zijn broer vertrouwde, zich alleen bezighield met trainingskampen, en van niets wist. Het hof gaat hieraan voorbij omdat de verdachte wel degelijk wist dat bij [medeverdachte 1] zaken speelden die het daglicht niet konden verdragen. De verdachte was in zijn hoedanigheid van (middellijk) bestuurder en aandeelhouder zelf verantwoordelijk. Deze verantwoordelijkheid heeft hij niet genomen en daarmee strafbare gedragingen mede mogelijk gemaakt.
Hierdoor heeft de verdachte jarenlang deelgenomen aan een criminele organisatie die zich binnen het boekhoudkantoor [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, belastingfraude en witwassen. Geld met een criminele herkomst werd overgeboekt naar vennootschappen – waarbij gebruik is gemaakt van katvangers – die daarvoor geen tegenprestatie leverden, waarna een groot deel van het geld door pinopnames werd omgezet in contanten. Door het opmaken van valse facturen, om een schijnbare legale herkomst aan het geld te kunnen verschaffen, hebben de verdachten misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Daarnaast is door de belastingfraude aanzienlijk te weinig belasting geheven, waardoor de Staat en de maatschappij ernstig zijn benadeeld. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is gebaseerd op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet. Daar hebben de verdachten misbruik van gemaakt. Ook hebben de verdachten veel geld witgewassen. Witwassen vormt een inbreuk op de integriteit van het financiële en economische verkeer. De verdachte was (middellijk) bestuurder van [medeverdachte 1] en heeft het boekhoudkantoor ingezet voor de hiervoor genoemde constructie.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met de gezondheidssituatie van de verdachte, een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van € 10.000,00 passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het hof neemt daarbij het eerste politieverhoor van de verdachte van 6 maart 2017 als aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 15 oktober 2021 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 31 maanden overschreden. Op 28 oktober 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Omdat het hof op 24 juli 2025 arrest wijst, is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna 21 maanden overschreden. Het hof zal vanwege deze termijnoverschrijdingen drie maanden gevangenisstraf in mindering brengen.
Bijkomende straf
Gezien de rol die de verdachte heeft gespeeld in de bewezenverklaarde feiten, vindt het hof het risico groot dat hij, nadat hij vrijkomt, opnieuw vergelijkbare constructies optuigt of daaraan een bijdrage levert. Het hof ziet in dat risico aanleiding aan de verdachte een beroepsverbod op te leggen. Dit beroepsverbod ziet op het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon. Voor ontzetting van het recht om het beroep van boekhouder of administrateur uit te oefenen ziet het hof geen reden. Het hof acht een beroepsverbod om bestuurder van een rechtspersoon te zijn voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat – gelet op de werkwijze en duur van de organisatie en de omstandigheid dat bij de verdachte geen sprake is van inzicht – sprake is van recidivegevaar. Daarnaast reist de verdachte vaak naar Turkije omdat hij daar onroerend goed heeft.
Het hof zal de vordering tot gevangenneming afwijzen, omdat het hof geen gronden voor de gevangenneming aanwezig acht.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 28, 31, 47, 51, 57, 60, 140, 225, 235, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht.

14.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder feit 1 ten aanzien van het eerste gedachtestreepje (de aangiften van [bedrijf 1]) en onder feit 2 ten aanzien van de geschriften met nummers 9 en 10 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Ontzetde verdachte van het recht tot uitoefening van het
beroep van bestuurder - middellijk of onmiddellijk - van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. W.J. Blokland en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2025.

Voetnoten

1.0-OPV-1, p. 7-16.
2.0-OPV-1, p. 18.
3.AMB-001, p. 449.
4.IBN-007-02, p. 1329-1332.
5.0-OPV-1, p. 28.
6.DOC-062, p. 2760.
7.DOC-064, p. 2764.
8.0-OPV-1, p. 21.
9.DOC-182, p. 3416.
10.DOC-183, p. 3428.
11.Hof Amsterdam 19 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:754.
12.Hof Amsterdam 19 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:741.
13.DOC-277, p. 3923-3926.
14.4-OPV-1, p. 263, en AMB-080, p. 960-961.
15.AMB-046, p. 647-648, en DOC-295, p. 3974-4033.
16.AMB-046, p. 648.
17.Voor de bewijsmiddelen wordt verwezen naar de redengevende feiten en omstandigheden inzake [bedrijf 3].
18.G-012-01, p. 2041-2047.
19.V-021-01, p. 1922-1929.
20.DOC-192, p. 3516-3517.
21.G-012-01, p. 2046.
22.DOC-192, p. 3516-3517.
23.DOC-304, p. 4042.
24.G-013-01, p. 2048-2055.
25.AMB-066, p. 862-0872.
26.AMB-063, p. 841-0842.
27.AMB-073, p. 938-943.
28.DOC-356-6A, p. 4575, en AMB-063, p. 848-849.
29.DOC-356-5A, p. 4572, en AMB-063, p. 848-849.
30.AMB-046, p. 645, en DOC-193, p. 3518.
31.AMB-046, p. 646-647, en DOC-287, p. 3956.
32.DOC-297, p. 4035, en DOC-359A-7A, p. 4725.
33.V-008-02, p. 1785-1786.
34.AMB-063, p. 841-845, en DOC-356-1A, p. 4560-4561.
35.AMB-046, p. 649, G-012-01, p. 2043, en DOC-288, DOC-289 en DOC-290, p. 3957-3964.
36.3-OPV-1, p. 222.
37.DOC-183, p. 520.
38.DOC-183, p. 3429.
39.DOC-073, p. 2781 en 2782.
40.DOC-074, p. 2785.
41.AMB-019, p. 554 en DOC-140, p. 3054.
42.AMB-052, p. 688 en de verklaring van [medeverdachte 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 13 en 16 juni 2025.
43.DOC-258, p. 3740.
44.AMB-066 p. 862 en 869, DOC-357-1A tot en met 1C, p. 4602-4604.
45.DOC-076, p. 2788-2790.
46.DOC-078, p. 2802, 2806, 2810 en 2811 en DOC-062, p. 2760.
47.DOC-357-10A en DOC-357-10B, p. 4653-4654.
48.DOC-131, p. 3036.
49.DOC-130, p. 3032.
50.AMB-043, p. 627 en DOC-258, p. 3740.
51.DOC-357-1B, p. 4603.
52.DOC-078 7/7, p. 2811.
53.DOC-388, p. 4888-4889.
54.DOC-078, p. 2805.
55.DOC-388, p. 4893.
56.AMB-009, p. 499.
57.AMB-009, p. 499-500.
58.AMB-009, p. 507.
59.DOC-001, p. 2286.
60.G-010-01, p. 2034.
61.De verklaring van getuige [getuige 6], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2025.
62.V-020-01, p. 1914, en G-002-01, p. 2636.
63.DOC-093, p. 2872.
64.G-010-01, p. 2034.
65.DOC-093, p. 2872-2874.
66.DOC-336, p. 4151.
67.G-010-01, p. 2034.
68.BOB-015-03, p. 1101.
69.2-OPV-1, p. 127.
70.DOC-408, p. 4997-4999, en V-010-01, p. 1818.
71.V-010-01, p. 1818.
72.V-010-01, p. 1816.
73.AMB-093, p. 997, en DOC-402, p. 4970.
74.DOC-001, p. 2283 en 2286.
75.DOC-001, p. 2283, 2286 en 2287.
76.DOC-001, p. 2299-2300.
77.AMB-017, p. 536, DOC-001, p. 2287-2288, en DOC-006 tot en met 008, p. 2332-2359.
78.AMB-066, p. 862-867.
79.AMB-017, p. 536-539.
80.AMB-033, p. 609, en DOC-210, p. 3592-3596, alsmede voor de ING-rekening AMB-029, bijlage G, p. 600-601.
81.DOC-001, p. 2891.
82.5-OPV-1, p. 330.
83.AMB-009, p. 499 ([bedrijf 20] en [bedrijf 23]), AMB-099, p. 1014 ([bedrijf 21]), G-030-01, p. 2101 ([bedrijf 22]), DOC-001, p. 2288 ([bedrijf 19]), en DOC-010, p. 2373 ([bedrijf 7]).
84.G-037-01, p. 2113.
85.DOC-001, p. 2289-2290, en AMB-029, Bijlage I, p. 603.
86.G-056-01, p. 2219 ([bedrijf 15].), en AMB-009 in combinatie met AMB-063, p. 854 ([bedrijf 31]).
87.DOC-001, p. 2890-2891.
88.AMB-035, p. 614.
89.G-046-01, p. 2155, en DOC-010, p. 2373.
90.G-046-01, p. 2155-2156.
91.DOC-001, p. 2292.
92.2-OPV-1, p. 128.
93.V-012-01, p. 1826, G-046-01, p. 2156 en 2159, en DOC-010, p. 2374.
94.DOC-001, p. 2894.
95.DOC-010, p. 2380. € 219.387,00 is ongeveer 20,3 procent van de als kosten geboekte bedragen, hetgeen te verklaren is doordat het algemene omzetbelastingtarief per 1 oktober 2012 is verhoogd van 19 procent naar 21 procent. Voor een ondernemer die recht heeft op aftrek van aan haar gefactureerde omzetbelasting, is de omzetbelasting op inkomende facturen verder geen kostenpost, zodat die omzetbelasting ook niet in de kosten wordt geboekt.
96.DOC-001, p. 2298-2299.
97.V-012-01, p. 1826.
98.DOC-010, p. 2376 en p. 2388.
99.AMB-073, p. 940-941. Op 16 mei 2012 heeft [bedrijf 7] € 37.851,28 overgemaakt naar de ABN AMRO-bankrekening [bedrijf 8], waarover [verdachte] de enige beschikkingsbevoegde was (zie hiervoor in het onderdeel over [bedrijf 4]). Op dezelfde dag wordt van de bankrekening van [bedrijf 8] € 11.900,00 overgemaakt aan [bedrijf 4], waarvan dezelfde dag in enkele tranches in totaal € 11.680,00 contant wordt opgenomen op dezelfde locatie in Amsterdam-West. Twee dagen later, op 18 mei 2012, wordt € 14.280,00 overgemaakt aan [bedrijf 4], welk bedrag in zijn geheel op dezelfde dag en een dag later contant wordt opgenomen, ditmaal bij geldautomaten in Amsterdam-Noord en in Nieuw-Vennep. Eveneens op 18 mei 2012 wordt in drie tranches van de bankrekening van [bedrijf 8] € 10.000,00 contant opgenomen, in Arnhem. Op 29 mei heeft [bedrijf 7] vervolgens € 17.000,00 overgemaakt aan [bedrijf 8]. Op dezelfde dag wordt van de bankrekening van [bedrijf 8] € 10.000,00 overgemaakt naar [bedrijf 4] en op 1 juni 2012 nog eens € 6.000,00, welke bedragen op 30 mei 2012 en 1 juni 2012 op € 10,00 na contant worden opgenomen bij geldautomaten in Zaandam en in Amsterdam-Noord.
100.DOC-010, p. 2376.
101.DOC-010, p. 2388-2389.
102.DOC-210, p. 3592-3596.
103.V-020-01, p. 1916, en DOC-105.
104.AMB-052, p. 683-684, DOC-150, p. 3132-3135, en de verklaring van [medeverdachte 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2025.
105.AMB-033, p. 609, DOC-210, p. 3592-3596, en AMB-029, bijlage G, p. 600-601.
106.2-OPV-1, p. 135-136, G-005-01, p. 1998, AMB-019, p. 554, DOC-140, p. 3054, AMB-035, p. 614-615, en G-056-01, p. 2219.
107.0-OPV-1, p. 13, en G-056-01, p. 2218.
108.G-056-01, p. 2218-2223.
109.DOC-291, p. 3965.
110.G-005-01, p. 1999.
111.DOC-210, p. 3593.
112.G-004-01, p. 1992.
113.DOC-165. p. 3245-3255.
114.AMB-018, p. 549, 545 en p. 551.
115.2-OPV-1, p. 178.
116.2-OPV-1, p. 174, en DOC-348-1A tot en met 2E, p. 4368-4379.
117.AMB-018, p. 549, 545 en 551.
118.AMB-018, p. 550-551 en 546-548.
119.DOC-166, p. 3256-3257.
120.DOC-349-7A tot en met 7C, p. 4461-4463.
121.AMB-018, p. 550.
122.2-OPV-1, p. 174-175, AMB-016, p. 532, AMB-066, p. 862-864, DOC-007-06, p. 2349, DOC-010, p. 2369, DOC-163-6, p. 3239, en DOC-344-48, p. 4314-4316.
123.2-OPV-1, p. 175, en DOC-001, p. 2292 en p. 2296-2298.
124.AMB-042, p. 628, AMB-066, p. 867, DOC-292-5, p. 3970, en DOC-352-5, p. 4500-4505.
125.G-048-01, p. 2162-2163, en G-061-01, p. 2250.
126.2-OPV-1, p. 180, AMB-029, p. 591, en DOC-191, p. 3514-3515.
127.DOC-349-7A tot en met 7E, p. 4455-4465.
128.G-037-01, p. 2113-2115.
129.DOC-19A, p. 2468, en DOC-19B, p. 2470.
130.1-OPV-2, p. 90.
131.G-002-01, p. 1949-1950.
132.G-057-01, p. 2228.
133.AMB-005, p. 462 en 467.
134.DOC-017 35/65, p. 2437.
135.DOC-053, p. 2730-2733.
136.DOC-055, p. 2744.
137.DOC-051, p. 2727-2729
138.G-026-01, p. 2087-2090.
139.G-013-01, p. 2048, 2049 en 2051.
140.AMB-066, p. 870, AMB-098, p. 1013, DOC-359A-13A en 13B, p. 4746 en 4747.
141.DOC-359A-13B, p. 4747.
142.V-008-02, p. 1769.
143.V-008-02, p. 1787 en 1788.
144.DOC-017 27/65, p. 2428.
145.DOC-049, p. 2725.
146.AMB-066, p. 862 en 871.
147.DOC-017 27/65, p. 2428.
148.DOC-241, p. 3694, en DOC-242, p. 3695.
149.AMB-058, p. 832.
150.G-040-01, p. 2124 en 2125.
151.V-008-02, p. 1782 en 1783.
152.DOC-046, p. 2712.
153.G-034, p. 2106 en 2107.
154.AMB-036, p. 616.
155.DOC-024, 37/48, p. 2644.
156.DOC-359A-11B, p. 4741.
157.DOC-033, p. 2691.
158.G-007, p. 2013 en 2014.
159.G-007, p. 2014.
160.V-008-01, p. 1771.
161.DOC-344-48A en 48B, p. 4314-4315.
162.Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5928.
163.V-020-01, p. 1917.