ECLI:NL:GHAMS:2018:741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
23-004768-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale fraudezaak met onjuiste aangifte omzetbelasting en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. fungeerde, werd beschuldigd van fiscale fraude door het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het witwassen van geldbedragen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting tussen 26 april 2007 en 11 maart 2009, en het witwassen van in totaal € 326.312 in de periode van 17 mei 2007 tot en met 24 november 2009. Het hof oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon en dat hij wist dat de gelden afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de duur van de gedraging en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had eerder geen onherroepelijke veroordelingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004768-15
datum uitspraak: 19 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-993078-14 tegen
[verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 februari en 27 februari 2017, 18, 19 en 22 januari en 5 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
[bedrijf 1] , op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode tussen 26 april 2007 tot en met 11 maart 2009, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) of meer (rechts)perso(o)n(en), opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), te weten 13, althans een of meerdere (kwartaal en/of maand) aangifte(n) omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] ., te weten D-008, p. 5 t/m p. 15 en p. 20 t/m 21, over enig(e) tijdvak(ken) (maand en/of kwartaal) in de periode van januari 2007 tot en met januari 2009,(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (digitale) aangiftebiljet omzetbelasting over het/de daarin genoemde tijdvak(ken), (een) onjuist(e) bedrag(en) aan omzetbelasting en/of voorbelasting en/of aan te betalen belasting opgegeven/doen (laten) opgeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekt(en) dat te weinig belasting werd geheven, aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 2:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 mei 2007 tot en met 12 december 2012, te Nijmegen en/of Utrecht en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Zandvoort en/of Nieuw-Vennep en/of Wildervank en/of Den Haag en/of Schiphol, in elk geval in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) of meer (rechts)perso(o)n(en), (van) een of meer voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldgedrag(en) tot een totaal bedrag van circa 326.862 euro, bestaande uit:
-241.940 euro, en/of
-62.450,00 euro, en/of
-5.500 euro, en/of
-16.422 euro, althans enig geldbedrag
-voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of omgezet en/of overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, en/of
-de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Het ten laste gelegde feit onder 1

Redengevende feiten en omstandigheden
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep is het volgende naar voren gekomen.
De verdachte was van 24 oktober 2006 tot 27 maart 2009 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . (hierna: [bedrijf 1] B.V.). [1] Het bedrijf was toen al klant bij [bedrijf 2] ., een door de medeverdachte [medeverdachte 1] opgericht boekhoudkantoor (hierna: [bedrijf 2] ). [2] [bedrijf 1] B.V. hield steeds kantoor op hetzelfde adres als [bedrijf 2] . [3]
Het doen van de aangiften Omzetbelasting
Op naam van [bedrijf 1] B.V. zijn over de kwartalen 2007, de maanden januari 2008 tot en met juli 2008 en de maanden december 2008 tot en met januari 2009 digitaal aangiften voor de omzetbelasting gedaan. [4]
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze aangiften een totaalbedrag van € 49.724 op de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. gestort. [5]
Valse facturen
Op facturen en ontvangstbewijzen is te lezen dat [bedrijf 1] B.V. contante betalingen heeft gedaan voor geleverde goederen en/of diensten in de periode van 10 maart 2007 tot en met 30 juni 2008, voor een bedrag van € 666.890,50. In totaal is van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. tussen 15 mei 2007 en 21 november 2008 een bedrag van ongeveer € 241.940,00 contant opgenomen. De Belastingdienst heeft geen directe relatie kunnen leggen tussen de contant opgenomen bedragen en de contante betalingen door [bedrijf 1] . Bovendien is er ongeveer € 536.700,50 minder contant opgenomen dan er contant door [bedrijf 1] B.V. betaald zou zijn. [6]
In het licht van deze bevindingen heeft de Belastingdienst vastgesteld dat de ingediende aangiften omzetbelasting telkens een te hoog (fictief) bedrag aan voorbelasting vermeldden. Aangezien deze voorbelasting per saldo steeds hoger was dan de verschuldigde omzetbelasting, heeft [bedrijf 1] B.V. telkens het verschil van de Belastingdienst terug ontvangen, dan wel is dit verschil verrekend met openstaande aanslagen. De Belastingdienst heeft berekend dat in totaal sprake is van een fiscaal nadeel omzetbelasting van ongeveer € 99.929. [7]
Gevraagd naar de facturen van [bedrijf 3] B.V. aan [bedrijf 1] B.V. (D-35) heeft de verdachte verklaard:
‘deze facturen ken ik niet…ik heb zeker niet voor zulke grote bedragen gekocht als op deze facturen staat. Ik heb ook zeker niet voor zulke bedragen contant goederen ingekocht’. Over getoonde facturen van de firma [bedrijf 4] (D-37) zegt de verdachte: ‘dit kan niet. Ik heb deze facturen niet eerder gezien. Ik weet zeker dat ik niet voor deze bedragen spullen heb gekocht bij [bedrijf 4] . Ik weet niet eens of ik daar ooit iets gekocht heb’. Over twee getoonde kwitanties van [bedrijf 4] International (D-39), waaruit blijkt dat in maart 2008 een bedrag van € 40.000 en een bedrag van € 16.576,50 contant is betaald door [bedrijf 1] , heeft de verdachte verklaard: ‘dit klopt niet. Ik weet zeker dat ik deze bedragen niet contant heb betaald aan [getuige 1] ’. Desgevraagd kan de verdachte het verschil tussen de contante betalingen door [bedrijf 1] tot 30 juni 2008 voor geleverde goederen en diensten van in totaal € 666.890,50 (zoals blijkt uit facturen en ontvangstbewijzen) en contante opnames/betalingen voor afgenomen goederen en diensten in dezelfde periode van in totaal € 130.190 niet verklaren: ‘met [bedrijf 1] heb ik niet voor zo’n groot bedrag contante inkopen gedaan’. [8]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft als getuige en als verdachte tegenover de FIOD verklaard dat zijn onderneming [bedrijf 5] . in 2008 geen werkzaamheden voor [bedrijf 1] B.V. heeft verricht en dat daarom de datum op de facturen van [bedrijf 5] . van mei en juni 2008, niet kan kloppen. [9]
[getuige 2] , middellijk bestuurder van [bedrijf 3] B.V. van 16 juli 2007 tot en met 1 september 2008 (D-78), is als getuige gehoord door de FIOD over acht facturen van [bedrijf 3] B.V. gericht aan [bedrijf 1] B.V. van april, mei en juni 2008 (D-35). Hij heeft verklaard dat hij deze facturen nog nooit gezien heeft en dat de naam [bedrijf 1] B.V. hem niets zegt. Hij herkent wel het logo van [bedrijf 3] B.V. op de facturen. [10]
Overwegingen en oordeel van het hof
Opzettelijk onjuiste aangiften Omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V.
Het hof leidt uit de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden af dat de namens [bedrijf 1] B.V. ingediende aangiften omzetbelasting onjuist zijn. De activiteiten van de vennootschap, die aanvankelijk zouden hebben bestaan uit het leveren van producten die via een webshop werden besteld, zijn in 2008 beëindigd. Verder zijn bedragen overgemaakt naar vennootschappen die eveneens klant waren van [bedrijf 2] en waarvan onduidelijk is welke activiteiten ten grondslag lagen aan deze betalingen. Dat [bedrijf 5] . werkzaamheden zou hebben verricht voor aanpassing van de website acht het hof niet aannemelijk. [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat [bedrijf 5] in 2008 geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] . [11] De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de website ook na de beweerde aanpassingen niet functioneerde en dat hij daarom zijn belangstelling voor de vennootschap is verloren en wilde verkopen. Ook [getuige 2] , middellijk bestuurder van [bedrijf 3] B.V. heeft als getuige bij de FIOD verklaard dat hij acht facturen van [bedrijf 3] B.V. gericht aan [bedrijf 1] B.V. nog nooit heeft gezien en dat de naam [bedrijf 1] B.V. hem niets zegt. Van de bedrijven [bedrijf 4] International B.V. en [bedrijf 3] B.V. is in het pand waar [bedrijf 2] werkzaamheden verrichtte blanco briefpapier aangetroffen. [12]
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat contante opnamen van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. zijn geïnvesteerd in een project in Turkije, dat geflopt is, acht het hof zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet geloofwaardig. Evenmin blijkt uit het dossier waar de bedragen, die door [bedrijf 6] . aan [bedrijf 1] B.V. zijn overgemaakt onder vermelding van ‘terugbetaling lening’, betrekking op hebben. [13] Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de administratie van [bedrijf 1] B.V. onjuistheden bevat waarvoor geen afdoende verklaring kan worden gegeven. Ook de door de verdediging, vlak voor de zitting in hoger beroep overgelegde uitdraaien van de boekhouding van [bedrijf 1] , zijn niet toereikend om de geconstateerde onjuistheden weg te nemen. Niet gebleken is van een aansluiting tussen deze uitdraaien en de daaraan ten grondslag liggende stukken zoals facturen, overeenkomsten, overboekingen naar Turkije, kwitanties voor contante betalingen en bankafschriften.
Het doen van aangiften omzetbelasting past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van [bedrijf 1] B.V. en is dienstig geweest aan het door [bedrijf 1] B.V. uitgeoefende bedrijf of diens taakuitoefening. Verder vermocht de rechtspersoon er over beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. De gedraging is daarom verricht in de sfeer van de rechtspersoon en kan redelijkerwijs aan [bedrijf 1] B.V. worden toegerekend.
Feitelijk leidinggeven
De verdachte was in de tenlastegelegde periode directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij de stukken van de administratie, inclusief door hem zelf opgestelde facturen, steeds overdroeg aan [bedrijf 2] voor het doen van aangifte omzetbelasting en dat hij inzicht had in de bankafschriften en daarmee in de financiële positie van zijn onderneming. Nu de verdachte heeft verklaard dat hij de facturen van [bedrijf 1] B.V. zelf opstelde en het hof hiervoor reeds heeft geoordeeld dat facturen vals zijn opgemaakt, wist de verdachte dat de in de aangiften omzetbelasting geclaimde voorbelasting werd onderbouwd met valse facturen. De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de aangiften geldbedragen op de rekening van [bedrijf 1] B.V. gestort waarvan de verdachte door zijn feitelijke positie wist dat de vennootschap er geen recht op had. De verdachte was als enig bestuurder van [bedrijf 1] B.V. formeel en feitelijk bevoegd en redelijkerwijs gehouden het indienen van een onjuiste fiscale aangifte te voorkomen of te beëindigen. Dat heeft hij niet gedaan, in tegendeel. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijk leiding geven aan de door de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. verrichte verboden gedraging.

Het ten laste gelegde feit onder 2

Een bedrag van € 241.930
Met de pas van [bedrijf 1] is in de periode 21 mei 2007 tot en met 21 november 2008 in totaal een bedrag van € 241.940 opgenomen, [14] door kasopnames en opnames bij geldautomaten. De verdachte had de beschikking over de pinpas van de bankrekeningen van [bedrijf 1] . [15] De verklaring ter zitting in hoger beroep van de verdachte, dat hij deze bedragen heeft gebruikt voor de aankoop van goederen die contant zijn betaald, acht het hof niet aannemelijk. Aan de hand van de administratie van [bedrijf 1] kan de besteding van deze contante opnames niet worden verklaard door uitgaven voor de aankoop van goederen/diensten.De verdachte wist dat de bedragen op de bankrekening van [bedrijf 1] afkomstig waren van misdrijf omdat hij zelf feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste aangiften. Nu de gelden niet meer voorhanden zijn en de verklaring van de verdachte over de besteding van de gelden niet aannemelijk of verifieerbaar is, acht het hof bewezen dat de verdachte de gelden heeft gebruikt dan wel heeft overgedragen.
Een bedrag van € 62.450
De verdachte heeft op verschillende data in de periode van 15 januari 2009 tot en met 24 november 2009 met de bankpas van [bedrijf 6] . voor een totaalbedrag van € 62.450 aan contant geld opgenomen bij vestigingen van Holland Casino, alleen dan wel in gezelschap van medeverdachte [medeverdachte 1] . De verdachte heeft hierover in hoger beroep verklaard, dat [medeverdachte 3] , de bestuurder van [bedrijf 6] , hem vroeg geld op te nemen bij Holland Casino als de daglimiet om geld op te nemen met de bankpas van [bedrijf 6] was bereikt. Dat bij Holland Casino dan nog geld kon worden opgenomen en de verdachte dit geld nagenoeg geheel aan [medeverdachte 3] heeft overgedragen, is niet aannemelijk. Enige onderbouwing dat hij het geld aan [medeverdachte 3] heeft overhandigd, ontbreekt en de verklaring die [medeverdachte 3] hierover heeft afgelegd in hoger beroep, acht het hof ongeloofwaardig.
[medeverdachte 3] heeft ten overstaan van de FIOD verklaard dat hij aan de verdachte, die volgens hem bij [bedrijf 2] werkte, doorgaf wat op de facturen van [bedrijf 6] moest staan. [16] De verdachte heeft bevestigd dat hij [medeverdachte 3] hielp met het maken van facturen [17] en ook voor [bedrijf 6] zijn onjuiste aangifte omzetbelasting gedaan om omzetbelasting te ontvangen. [18] Mede gelet op de vergelijkbare handelwijze bij [bedrijf 1] , wist de verdachte dat het bedrag van € 62.450 van misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft dit bedrag opgenomen in het Holland Casino en gelet op de verklaring van [medeverdachte 3] dat de verdachte een gokker is, acht het hof aannemelijk dat de verdachte dit gehele bedrag heeft gebruikt om te gokken.
Een bedrag van € 5.500
Uit onderzoek van opnames van de bankrekening van [bedrijf 1] blijkt dat in de periode van 15 mei 2007 tot en met 22 september 2008 in totaal een bedrag van € 5.500 is opgenomen. [19] De verdachte had de beschikking over de pinpas van de bankrekening van [bedrijf 1] [20] en heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dit geldbedrag in het Holland Casino heeft opgenomen om te gokken.
Een bedrag van € 16.422
De verdachte heeft in de periode van 29 mei 2007 tot en met 30 juni 2008 in totaal een bedrag van € 16.422 ontvangen van de bankrekening van [bedrijf 1] onder vermelding van salaris. [21] Deze bedragen zijn afkomstig uit gelden die [bedrijf 1] heeft verkregen uit misdrijf. De verdachte heeft deze gelden ter beschikking gekregen met als omschrijving salaris en heeft deze gelden besteed.
Het hof komt tot het oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van in totaal € 326.312.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
[bedrijf 1] . in de periode tussen 26 april 2007 tot en met 11 maart 2009, te Amsterdam of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften,
te weten 13 kwartaal- of maandaangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] ., te weten D-008, p. 5 t/m p. 15 en p. 20 t/m 21, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingezonden digitale aangiftebiljet omzetbelasting over de daarin genoemde tijdvakken, onjuiste bedragen aan omzetbelasting en/of voorbelasting en/of aan te betalen belasting opgegeven, terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 2:
hij in de periode van 17 mei 2007 tot en met 24 november 2009, te Nijmegen of Utrecht of Amsterdam of Rotterdam of Zandvoort, in elk geval in Nederland, geldbedragen tot een totaalbedrag van 326.312 euro, bestaande uit: 241.940 euro, 62.450 euro, 5.500 euro, en 16.422 euro, heeft omgezet en/of overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Wat onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Alle weergegeven processen-verbaal zijn afkomstig uit het dossier van de FIOD-ECD met nummer 49500 en zijn (op ambtsbelofte dan wel ambtseed) opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Voor zover het geschriften betreft als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, zijn zij telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon,
meermalen gepleegd
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan voorwaardelijk 4 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot de straf(maat) gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft het hof verzocht hem een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan wel een taakstraf. De raadsman heeft bepleit dat de verdachte als getuige door de FIOD is gehoord, terwijl hij op dat moment al als verdachte was aangemerkt, hetgeen tot strafvermindering zou moeten leiden. De medeverdachten hebben een taakstraf opgelegd gekregen en de raadsman ziet geen reden waarom de verdachte een hogere straf opgelegd zou moeten krijgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. heeft zich gedurende een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting en de verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging. De verdachte heeft - in georganiseerd verband - telkens een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting opgegeven, als gevolg waarvan de Nederlandse samenleving een totaal aan nadeel is berokkend van bijna € 100.000. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het witwassen van de door fiscale fraude verkregen gelden, door deze contant op te nemen, over te dragen dan wel te vergokken in verschillende casino’s.
Gelet op het totale benadelingsbedrag, de duur van de gedraging, het niet beëindigen daarvan uit eigen beweging, de wijze waarop doelbewust is samengewerkt voor gemakkelijk eigen financieel gewin, het doortrapte misbruik van het vertrouwen dat ten grondslag ligt aan het systeem van de Belastingdienst inzake de omzetbelasting, is het hof van oordeel, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vak-inhoud Strafrecht (LOVS), dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank in dit geval zonder meer passend is. Een straf zoals voorgesteld door de raadsman doet in dit geval geen recht aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Anders dan de raadsman heeft het hof bij de straf(maat) in overweging genomen, dat de feiten zoals bewezenverklaard in de onderliggende zaak niet gelijk zijn aan de feiten zoals bewezenverklaard in de zaken van de medeverdachten. Ook overigens is er geen aanleiding voor strafvermindering, nu de verdachte, toen hij als getuige in juli 2012 door de FIOD is gehoord, is gewezen op zijn zwijgrecht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 januari 2018 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, nu de verdachte op 9 oktober 2012 als verdachte is gehoord en de rechtbank eerst op 16 november 2015 vonnis heeft gewezen. Het hof wijst thans op 19 februari 2018 arrest, bijna 5 en een half jaar na aanvang van de criminal charge. Als uitgangspunt heeft te gelden 2 jaren per rechterlijke instantie, zodat een overschrijding van de periode als geheel plaatsvindt van bijna anderhalf jaar. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof in beginsel een gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank passend en geboden acht, maar deze, gelet op het tijdsverloop, zal matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een vrijheidsstraf - waarvan een deel voorwaardelijk - van na te melden duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Jurgens en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2018.
Mr. Jurgens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een overzichtsproces-verbaal ( [bedrijf 1] .) van 12 december 2012 met nummer 1-OPV-01, p. 11 en geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel, D-034, p. 3 en 4.
2.Een overzichtsproces-verbaal met nummer 0-OPV-01 van 12 december 2012, p. 5, een proces-verbaal van ambtshandeling van 5 juli 2012 met nummer AH-039, p. 1 en 2 en geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel, D-149 en D-150 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] van 11 juli 2012, G-04-01, p. 4.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en proces-verbaal verhoor van getuige [verdachte] van 11 juli 2012, G04-01, p. 3.
4.Geschriften, te weten 13 uitdraaien digitale aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] . met betrekking tot het eerste tot en met het vierde kwartaal 2007 en januari tot en met juli 2008 (p. 5 tot en met 15), december 2008 en januari 2009 (p. 20 en 21), D-008, een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften D-022 en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op aangiften D-023.
5.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek bankrekening [bedrijf 1] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] met nummer AH-011 van 23 mei 2012, p. 2 en een proces-verbaal van ambtshandeling inzake ingediende aangiften met nummer AH-004 van 11 april 2012, p. 6 en een geschrift, te weten een overzicht Financiële verwerking aangiften omzetbelasting D-32 en een geschrift, te weten een overzicht met totaalbedragen D-033.
6.Een proces-verbaal inzake onderzoek bankrekening [bedrijf 1] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] met nummer AH-011 van 23 mei 2012, p. 6 e.v., 9.
7.1-OPV-1, p. 42.
8.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] van 11 juli 2012 met nummer G4-001, p. 7, 9, 12, 13.
9.G05-001, p. 10 en V15-001, p. 4.
10.G18-001, p. 7.
11.Verklaringen van [medeverdachte 2] als getuige en verdachte, G-05-001, p. 10 en V15-001, p. 4.
12.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake mogelijk gebruik blanco briefpapier met nummer AH-082 van 14 november 2012, p. 1 tot en met 7.
13.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] van 11 juli 2012 met nummer G4-001, p. 15.
14.AH-011, p. 9.
15.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 11 juli 2012, G04-01, p. 3.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige A. [medeverdachte 3] van 9 juli 2012, G7-001, p. 4.
17.Proces-verbaal van [verdachte] van 11 juli 2012, G04-01, p. 12.
18.4-OPV-1, p. 9.
19.AH-011, p. 5.
20.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 11 juli 2012, G04-01, p. 3.
21.AH-011, p. 3.