ECLI:NL:RBAMS:2021:5928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
13/845191-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor deelname aan criminele organisatie en belastingfraude door leidinggevende van boekhoudkantoor

Op 15 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, belastingfraude, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1965, was de feitelijk leidinggevende van een boekhoudkantoor dat betrokken was bij een omvangrijke fraudeconstructie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten jarenlang valse facturen hebben opgemaakt en belastingaangiften onjuist hebben ingediend, wat heeft geleid tot een aanzienlijk belastingnadeel voor de Belastingdienst. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van deze misdrijven en dat hij een actieve rol heeft gespeeld in de organisatie die deze misdrijven heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en een geldboete van € 10.000,-. Daarnaast is hem een beroepsverbod opgelegd voor de duur van zes jaar, gezien de ernst van de feiten en het risico dat hij opnieuw vergelijkbare delicten zou plegen. De rechtbank heeft de zaak als ernstig beschouwd, gezien de systematische en geraffineerde wijze waarop de fraude is gepleegd, waarbij het vertrouwen in het economisch verkeer ernstig is geschaad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845191-16 (Promis)
Datum uitspraak: 15 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1965,
laatst opgegeven adres in Nederland: [adres 1] , volgens de Basisregistratie Personen vertrokken naar het adres [adres 2] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22, 24, 28 en 30 juni 2021 (inhoudelijke behandeling) en 15 oktober 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. de Leeuw en M. van Ling (hierna gezamenlijk: de officier van justitie). Verdachte was bij de behandeling van de zaak niet aanwezig.

2.Inleiding

2.1.
Achtergrond van het onderzoek [1]
Bij de Belastingdienst rezen in 2014 vermoedens dat vennootschappen gebruikt werden om te frauderen met belastingen. Bij verschillende bedrijven is (strafrechtelijk) onderzoek gedaan, onder andere bij [naam bedrijf BV 1] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 1] ) en [naam bedrijf BV 2] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 2] ). De onderzochte bedrijven hadden gemeen dat [naam bedrijf BV 3] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 3] ) hun boekhoudkantoor was of dat zij op een andere manier gerelateerd waren aan [naam bedrijf BV 3] . De Belastingdienst heeft bij de bedrijven facturen van of aan andere onderzochte bedrijven aangetroffen. De Belastingdienst heeft de gegevens van de bankrekeningen opgevraagd en de geldstromen in kaart gebracht. De conclusie van de Belastingdienst was dat in de bedrijven geen bedrijfsactiviteiten (meer) plaatsvonden en dat de bedrijven vermoedelijk gebruikt werden voor het verstrekken van valse facturen om te frauderen met verschillende belastingen en om geld bij andere bedrijven weg te sluizen.
[naam bedrijf BV 3] heette eerst [naam bedrijf BV 3] . en [naam bedrijf BV 3] B.V. (hierna beide: [naam bedrijf BV 3] ) en was in die hoedanigheid al eerder onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek, genaamd Lethe. De vervolging naar aanleiding van dat onderzoek heeft geleid tot veroordelingen van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en anderen. Verdachte werd veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften voor klanten van [naam bedrijf BV 3] (in de periode 2007 t/m 2010) met behulp van valse aangiften en valse facturen en met gebruikmaking van katvangers, en voor witwassen (in 2009). [2] [medeverdachte 1] werd als feitelijk leidinggevende van een van de klanten van [naam bedrijf BV 3] veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften. Ook werd hij veroordeeld voor witwassen. [3]
Op 16 februari 2016 is het onderhavige strafrechtelijk onderzoek gestart dat de naam Styx kreeg. De onderzoeken van de Belastingdienst bij verschillende bedrijven, waaronder [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] , zijn in dit onderzoek gevoegd. Door een melding van een curator van mogelijke faillissementsfraude kwam [naam bedrijf BV 4] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 4] ) bij de Belastingdienst in beeld. Er werd een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarbij de FIOD stuitte op mogelijk valse facturen van twee bedrijven. [naam bedrijf BV 3] was zowel de boekhouder van deze twee bedrijven als van [naam bedrijf BV 4] . Ook dit onderzoek is gevoegd in het onderzoek Styx.
Op 17 oktober 2016 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij [naam Groep BV] B.V. (hierna: [naam Groep BV] ), de bestuurder van [naam bedrijf BV 3] . Daarbij zijn diverse stukken en digitale gegevens van [naam bedrijf BV 3] in beslag genomen en onderzocht, waaronder een USB-stick met facturen van en/of aan bedrijven die aan [naam bedrijf BV 3] kunnen worden gelinkt. Volgens de FIOD werd door [naam bedrijf BV 3] en haar medewerkers met behulp van deze, volgens de FIOD valse, facturen fraude gepleegd, waarbij gebruik werd gemaakt van 19 bedrijven en 24 katvangers. Deze fraude heeft volgens de FIOD geresulteerd in (onderlinge) geldstromen en daarop volgende contante opnames van tenminste 2,6 miljoen euro en in belastingnadeel.
Uiteindelijk zijn in het onderzoek Styx zes verdachten gedagvaard. Naast verdachte zijn dat
  • [naam bedrijf BV 3] ,
  • [medeverdachte 4] ,
  • [medeverdachte 2] ,
  • [medeverdachte 1]
  • [medeverdachte 3] .
De zaken tegen deze zes verdachten zijn tegelijk op de zitting behandeld. De rechtbank doet vandaag uitspraak in alle zaken. Met uitzondering van [medeverdachte 3] worden alle verdachten beschuldigd van het plegen van misdrijven in georganiseerd verband. Waar de rechtbank hierna over (mede)verdachten spreekt, worden alle verdachten behalve [medeverdachte 3] bedoeld.
2.2.
Leeswijzer
De rechtbank bespreekt hierna de volgende onderwerpen met verwijzing naar de betreffende paragraaf:
  • Beschuldiging (3)
  • Waardering van het bewijs (4)
o Organisatie en werkwijze van [naam bedrijf BV 3] (4.1)
o Valsheid in geschrift (4.2)
o Onjuist of niet doen van belastingaangiften (4.3)
o (Gewoonte)witwassen (4.4)
o Criminele organisatie (4.5)
  • Bewezenverklaring (5)
  • Strafoplegging (6)
  • Toepasselijke wettelijke voorschriften (7)
  • Beslissingen (8)
Voor de leesbaarheid van het vonnis en om verwarring te voorkomen, worden de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] aangeduid met hun voornaam. De overige verdachten worden aangeduid met hun achternaam.

3.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van:
feitelijk leidinggeven aan het door [naam bedrijf BV 3] samen met anderen onjuist of niet doen van aangiften omzet- en/of vennootschapsbelasting voor [naam bedrijf BV 4] , [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] van [geboortedag] 2010 tot en met 31 januari 2014;
(feitelijk leidinggeven aan het door [naam bedrijf BV 3] ) samen met anderen vals (laten) opmaken van facturen aan [naam bedrijf BV 4] , facturen van [naam bedrijf BV 1] , [naam bedrijf BV 5] B.V. en [naam bedrijf BV 2] en een transferovereenkomst tussen [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 6] B.V. en het voorhanden hebben van die valse stukken, van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016;
feitelijk leidinggeven aan het door [naam bedrijf BV 3] samen met anderen in de uitoefening van het bedrijf (gewoonte)witwassen van ruim 2,6 miljoen euro, van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016;
deelname aan een criminele organisatie van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016, waarbij de organisatie tot oogmerk had de misdrijven van de feiten 1, 2 en 3 te plegen.
De tenlastelegging staat in bijlage 1.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [naam bedrijf BV 3] plegen van valsheid in geschrift, het niet en onjuist doen van belastingaangiften en gewoontewitwassen. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het doel genoemde feiten te plegen. [4] In de bespreking van de feiten worden de standpunten van de officier van justitie, die vindt dat alle feiten kunnen worden bewezen, meegenomen.
4.1.
Organisatie en werkwijze van [naam bedrijf BV 3]
is op 12 maart 2008 opgericht en heeft als bedrijfsomschrijving: “Het voeren van administratie en boekhouding”. Enig aandeelhouder en bestuurder is [naam Groep BV] . [5] De statutaire naam van [naam bedrijf BV 3] was tot 30 december 2011 [naam bedrijf BV 3] B.V. [6] [naam Groep BV] is ook een boekhoudkantoor en heeft als enig aandeelhouder en bestuurder [medeverdachte 4] , de broer van [verdachte] . [7] Het bedrijf is tot 1 september 2015 gevestigd op [adres 3] . [8]
4.1.1.
Positie van de verdachten binnen [naam bedrijf BV 3]
[verdachte]
heeft verklaard dat hij voor de dagelijkse gang van zaken de leidinggevende was bij [naam bedrijf BV 3] . Hij bepaalde welke klanten er werden aangenomen. Hij adviseerde klanten. [9] Volgens R. [persoon 2] , medewerkster van [naam bedrijf BV 3] , deelde [verdachte] de werkzaamheden uit. [10] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] de leiding had. [verdachte] stelde de jaarrekeningen samen en maakte fiscale aangiften voor klanten. Ook onderhield [verdachte] contact met de klanten. [11]
[medeverdachte 4]
is middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 3] . [12] Volgens [medeverdachte 2] was [medeverdachte 4] de directeur van [naam bedrijf BV 3] . [medeverdachte 4] kwam ongeveer één keer in de twee à drie maanden op het kantoor van [naam bedrijf BV 3] en liet de dagelijkse gang van zaken over aan [verdachte] . [13] is oprichter van [naam bedrijf BV 7] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 7] ), waarvan hij tot 5 mei 2012 algemeen directeur was, en enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf BV 6] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 6] ). [14]
[medeverdachte 2]
heeft verklaard dat hij accountmanager was bij [naam bedrijf BV 3] . Hij maakte belastingaangiften op en was aanspreekpunt voor klanten. [15] Medewerker van [naam bedrijf BV 3]
I. [persoon 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting verzorgde. [medeverdachte 2] kreeg de opdrachten van en werd aangestuurd door [verdachte] . [16] Volgens [persoon 2] was [medeverdachte 2] samen met [verdachte] bedrijfsleider. Hij was het contact voor de Belastingdienst en was bij controles van de Belastingdienst aanwezig. [17]
[medeverdachte 1]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] klantmanager was bij [naam bedrijf BV 3] . [18] Volgens [medeverdachte 2] voerde [medeverdachte 1] administratie in voor [naam bedrijf BV 3] en onderhield hij contacten met klanten. Hij bracht ook regelmatig nieuwe klanten aan. [19] is ook oprichter van [naam bedrijf BV 2] .
4.1.2.
Klanten van [naam bedrijf BV 3]
[naam bedrijf BV 8] B.V.
De bedrijfsomschrijving van [naam bedrijf BV 8] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 8] ) is: “Het uitzenden, detacheren alsmede de werving en selectie van personeel.” [persoon 3] was van 14 december 2011 tot en met 28 september 2012 enig aandeelhouder. Van 14 december 2011 tot 1 april 2012 was zij ook directeur. [20]
[persoon 3] heeft verklaard dat zij een jaar eigenaar van [naam bedrijf BV 8] is geweest. Zij heeft van [verdachte] van [naam bedrijf BV 3] gehoord dat [naam bedrijf BV 8] te koop was en heeft hem er € 1.000,- contant voor betaald. Een jaar later heeft zij tegen [verdachte] gezegd dat zij het bedrijf weer wilde verkopen. [verdachte] heeft de verkoop toen voor haar geregeld. Zij heeft het bedrijf voor € 3.000,- verkocht aan [medeverdachte 2] . [naam bedrijf BV 3] was haar boekhouder en [verdachte] haar contactpersoon. Als haar door de FIOD facturen van [naam bedrijf BV 8] en betalingen aan [naam bedrijf BV 8] worden getoond, herkent zij die niet. [21]
[persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) was van 1 april 2012 tot 17 oktober 2012 directeur van [naam bedrijf BV 8] . [22]
[persoon 4] heeft verklaard dat zij via [persoon 5] in contact kwam met [medeverdachte 2] van [naam bedrijf BV 3] . Hij vertelde haar dat zij directeur zou worden van [naam bedrijf BV 8] . Zij is met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich in te schrijven. Daarna zijn ze naar de notaris gegaan en hebben zij een bankrekening geopend. [medeverdachte 2] heeft het bankpasje gehouden. Zij kreeg hier € 1.000,- per maand voor en hoefde verder niets te doen. [medeverdachte 2] zou de administratie en belastingaangiften doen. Zij kreeg in totaal vier maanden betaald, zowel per bank als contant via [medeverdachte 2] . Zij weet niet wie de aandeelhouders van [naam bedrijf BV 8] waren in de periode dat zij directeur was. Zij heeft nooit facturen gehad of gemaakt en weet niet wie de facturen van [naam bedrijf BV 8] heeft opgemaakt. Toen [medeverdachte 2] haar vertelde dat [naam bedrijf BV 8] zou worden stopgezet omdat er geen activiteiten werden opgezet, is zij met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich uit te schrijven. [23] [persoon 5] heeft verklaard dat zij erbij was toen [persoon 4] met [medeverdachte 2] op het kantoor van [naam bedrijf BV 3] sprak over [naam bedrijf BV 8] . [persoon 4] zou directeur worden van de B.V. voor een bedrag per maand. [persoon 5] was aanwezig bij de betalingen die [medeverdachte 2] contant aan [persoon 4] deed. [medeverdachte 2] zou alles doen qua administratie en [persoon 4] hoefde niets te doen. [24]
[naam bedrijf BV 9] B.V.
[naam bedrijf BV 9] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 9] ) is op 7 februari 2013 opgericht door [persoon 4] . [25] [persoon 4] heeft verklaard dat zij op initiatief van [medeverdachte 2] ook van [naam bedrijf BV 9] op papier directeur is geworden. Zij is met [medeverdachte 2] naar de Kamer van Koophandel gegaan om de onderneming op haar naam te zetten. [persoon 4] zou hiervoor € 1.000,- of € 750,- per maand krijgen. [medeverdachte 2] heeft de bankpas en gegevens van de geopende bankrekening gehouden. [medeverdachte 2] vertelde haar dat hij de belastingaangiften en administratie voor [naam bedrijf BV 9] zou doen via [naam bedrijf BV 3] . Ze heeft zelf nooit activiteiten voor [naam bedrijf BV 9] ontplooid. [26]
[naam bedrijf BV 10] B.V.
[naam bedrijf BV 10] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 10] ) was vanaf 1 september 2010 gevestigd op [adres 3] . [persoon 6] was van 10 juli 2010 tot 10 augustus 2012 enig aandeelhouder en directeur. [27]
[persoon 6] heeft verklaard dat hij [naam bedrijf BV 10] op verzoek van [verdachte] op zijn naam heeft gezet. Hij kreeg daarvoor € 1.500,- per maand op zijn rekening of soms contant van [verdachte] . Hij is met [medeverdachte 2] naar de notaris geweest. Hij weet niets van wat er in [naam bedrijf BV 10] gebeurde. De administratie en belastingaangiften werden verzorgd door [verdachte] . [persoon 6] gaf alle correspondentie ongeopend aan [verdachte] . Hij weet niet wie facturen maakte op naam van [naam bedrijf BV 10] . Het bankpasje van de bankrekening van [naam bedrijf BV 10] en alles voor internetbankieren heeft hij afgegeven aan [verdachte] . [persoon 6] had geen zicht op wat er op de rekening gebeurde. [28]
[naam bedrijf BV 11] B.V.
[naam bedrijf BV 11] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 11] ) is opgericht op 13 maart 2012. De activiteiten zijn gestaakt per 8 juli 2013. [persoon 6] was directeur en enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 11] . [29]
[persoon 6] heeft verklaard dat voor [naam bedrijf BV 11] hetzelfde gold als voor [naam bedrijf BV 10] . Hij moest [naam bedrijf BV 11] van [verdachte] oprichten. Hij zou hier geld voor krijgen. Het was een slapende B.V. [persoon 6] kreeg nooit post voor de B.V. Hij heeft een bankrekening geopend voor [naam bedrijf BV 11] en het bankpasje afgegeven aan [verdachte] . Het kantoor van [verdachte] zorgde voor de administratie en deed de belastingaangiften. [30]
[naam bedrijf BV 1] B.V.
[naam bedrijf BV 1] is opgericht op 2 april 2009 en op 2 december 2014 failliet verklaard. [persoon 7] was directeur van 2009 tot 1 juli 2012, en tot 25 april 2013 was zij enig aandeelhouder. Vanaf 1 juni 2012 was [persoon 8] directeur van [naam bedrijf BV 1] . [31] [naam bedrijf BV 3] was de boekhouder van [naam bedrijf BV 1] en verzorgde onder andere in 2012 en eind 2013 de belastingaangiften, zo heeft [medeverdachte 2] verklaard tijdens het boekenonderzoek door de Belastingdienst bij [naam bedrijf BV 1] . [32]
[persoon 7] heeft verklaard dat zij [naam bedrijf BV 1] in 2006 is gestart en in 2009 op advies van [verdachte] heeft omgezet naar een besloten vennootschap. Haar boekhouder was [verdachte] . [naam bedrijf BV 1] was een uitzendbureau. [naam bedrijf BV 3] verzorgde de administratie, waaronder de loonheffing, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Haar contactpersoon was meestal [medeverdachte 2] of [persoon 9] , een medewerkster van [naam bedrijf BV 3] . [persoon 7] had het meest te maken met [medeverdachte 2] of [verdachte] . De aandelen heeft ze verkocht aan [persoon 8] voor een symbolisch bedrag. Ze is aan hem voorgesteld door [verdachte] en heeft [persoon 8] ontmoet bij [naam bedrijf BV 3] . [medeverdachte 2] is meegegaan naar de notaris voor de aandelenoverdracht. Ook het bestuur van de onderneming heeft zij overgedragen. [medeverdachte 1] vergezelde, als werknemer van [naam bedrijf BV 3] , [persoon 8] bij de ABN-AMRO-bank voor de overdracht van de bankpasjes. [persoon 7] heeft nooit contact gelegd met [persoon 8] . Zij sprak hem bij [naam bedrijf BV 3] , bij de notaris en bij de bank. De overdracht van de bankpasjes gebeurde pas enige tijd na de bestuurswissel. Er kwam nog geld binnen van haar klanten. Er kwam ook geld op de rekening dat ze niet mocht gebruiken. Tegen haar werd gezegd dat [naam bedrijf 1] (de rechtbank begrijpt dat hiermee het hierna te bespreken bedrijf [naam bedrijf 1] wordt bedoeld) een klant was van de nieuwe eigenaar van [naam bedrijf BV 1] . Tot aan de overdracht werd ze gebeld door onder meer [verdachte] als er geld van [naam bedrijf 1] op de rekening van [naam bedrijf BV 1] was binnengekomen en dan kwam [medeverdachte 1] om het geld te pinnen en mee te nemen. [33]
[persoon 8] heeft verklaard dat zijn vriend [persoon 10] hem heeft laten inschrijven als directeur van [naam bedrijf BV 1] . [persoon 8] kreeg daarvoor een bruto salaris van € 2.500,-. [persoon 10] liet hem steeds dingen tekenen. [persoon 8] weet niet wat hij tekende, want hij kan dat niet goed lezen. [persoon 8] is een aantal keer op het kantoor van [naam bedrijf BV 3] geweest met [persoon 10] . Hij kent [verdachte] en [medeverdachte 1] . [persoon 8] weet niet wat de activiteiten van [naam bedrijf BV 1] waren. Hij was manusje van alles en kreeg daar geld voor. Hij kreeg van [persoon 10] een paar keer de bankpassen van [naam bedrijf BV 1] om geld op te nemen. Hij nam geld op en gaf dat aan [persoon 10] . Hij weet niet welke bedrijven klant waren van [naam bedrijf BV 1] . Hij kent [persoon 7] niet. [34] Uit de bankgegevens van [persoon 8] blijkt dat in de periode van
24 juli 2012 tot en met 19 februari 2014 vijf bijschrijvingen zijn gedaan door [naam bedrijf BV 1] en twee door [medeverdachte 1] . De overboekingen van [medeverdachte 1] hebben als omschrijving ‘zakgeld’. De bedragen variëren tussen € 150,- en € 600,-. [35]
De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek ingesteld bij [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). [persoon 11] was mede-eigenaar en verzorgde de dagelijkse administratie. Bij dit onderzoek was [medeverdachte 2] aanwezig namens [naam bedrijf BV 3] , de boekhouder van [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf BV 1] had in 2012 € 606.092,- en in 2013 € 473.046,- aan [naam bedrijf 1] gefactureerd. Tijdens het boekenonderzoek kwam naar voren dat deze facturen betrekking zouden hebben op het inhuren van personeel van [naam bedrijf BV 12] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 12] ) waarbij [naam bedrijf BV 1] als tussenpersoon optrad. Uit het onderzoek bleek dat een aanzienlijk deel van de facturen contant was betaald. Ook waren facturen van [naam bedrijf BV 1] betaald op de bankrekening van [naam bedrijf BV 7] en werden factuurbedragen overgemaakt op de privérekening van [persoon 11] . [36] [persoon 11] heeft verklaard dat hij dit had afgestemd met [medeverdachte 2] . [37] [persoon 12] , bestuurder van [naam bedrijf BV 12] , heeft verklaard dat [naam bedrijf 1] personeel bij hem heeft ingehuurd, maar dat hij [naam bedrijf BV 1] niet kent. [verdachte] is zijn boekhouder geweest. [38]
[naam bedrijf BV 5] B.V.
[persoon 13] was van 19 maart 2010 tot 2 november 2012 enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 5] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 5] ). Van 19 maart 2010 tot 2 april 2012 was hij ook directeur van [naam bedrijf BV 5] . In de periode van 1 april 2010 tot 20 mei 2011 was [naam bedrijf BV 5] gevestigd op [adres 3] . [39]
[persoon 13] heeft verklaard dat hij [naam bedrijf BV 5] via [medeverdachte 1] heeft gekocht. [persoon 13] had een ruimte in het kantoor van [naam bedrijf BV 3] . [naam bedrijf BV 3] deed de administratie en de belastingaangiften. [naam bedrijf BV 3] had de inlogcodes. [persoon 13] kreeg
€ 1.500,- per maand van [naam bedrijf BV 3] via de bankrekening van [naam bedrijf BV 5] . De bankpas van de bankrekening van [naam bedrijf BV 5] lag op kantoor. [naam bedrijf BV 3] , in ieder geval [medeverdachte 1] , wist de pincode van de bankpas van [naam bedrijf BV 5] . [persoon 13] hield zich niet bezig met de financiële kant van [naam bedrijf BV 5] en had geen zicht op de bankrekening. [40] Hij maakte geen facturen van [naam bedrijf BV 5] op. [41]
Het dossier bevat de volgende e-mail van 13 september 2011 afkomstig van
[e-mailadres 1]aan [verdachte] : [42]
(...) Nou, zoals je weet staat [naam bedrijf BV 5] nu al een klein jaartje op mijn naam, helemaal goed overigens.
lk heb echter geconstateerd dat de afspraak die we hebben gemaakt omtrent de maandelijkse
vergoeding niet helemaal nagekomen is. Er is namelijk een afspraak gemaakt voor een maandelijks
bedrag van 1500 euro.(…) De laatste maanden heb ik maandelijks 500 euro ontvangen, dat is dus veel minder dan de helft, dit bedrag is dus ook niet volgens afspraak. Als ik wat extra's vraag om bijvoorbeeld op vakantie te gaan dan wordt dat geregeld, maar pas als ik erom vraag en erom zeur heel jammer. lk weet niet wat er wordt gedaan met [naam bedrijf BV 5] wil ik ook niet weten, maar als er iemand van moet profiteren dan zijn het beide partijen niet 1 en ik heb toch wel het vermoeden dat ik voor de gek wordt gehouden.(…) lk wilde dit al maanden terug aankaarten maar om een reden dat ik [medeverdachte 1] niet in een zwart daglicht wilde plaatsen heb ik het niet gedaan. Hij heeft er overigens niets mee te maken, hij bepaalt het beleid niet.
[verdachte] heeft deze e-mail doorgestuurd naar
[e-mailadres 2]. [43]
Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat [persoon 13] in de periode van 3 mei 2010 tot en met 4 mei 2012 aan het einde van de maand werd betaald vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 5] . Bij de eerste zeven overboekingen in deze periode stond in de omschrijving steeds “salaris”. In totaal is € 25.450,- aan hem overgemaakt. [44]
[persoon 5] was van 2 april 2012 tot 3 november 2012 directeur van [naam bedrijf BV 5] . Daarna en tot de ontbinding was [persoon 14] enig aandeelhouder en directeur. [45] [persoon 5] heeft verklaard dat de naam [naam bedrijf BV 5] B.V. haar niets zegt. Zij heeft zich laten inschrijven als directeur, maar weet niet voor welke B.V. dat was. Zij heeft hiervoor één keer € 750,- ontvangen. [medeverdachte 2] was de boekhouder van de B.V. Zij hoefde niets te doen, behalve de vennootschap op haar naam zetten. Zij heeft niets van doen gehad met een bankrekening of bankpassen. [medeverdachte 2] werkte voor [naam bedrijf BV 3] . Zij weet niet wie de aandeelhouder van [naam bedrijf BV 5] was en wat de bedrijfsactiviteiten waren. Zij weet niet wie de opdrachtgevers of leveranciers van [naam bedrijf BV 5] waren. Zij beschikte niet over een bankpas van [naam bedrijf BV 5] en weet niet waar [naam bedrijf BV 5] was gevestigd. De namen [persoon 13] en [persoon 14] zeggen haar niets. [46] De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de identiteit van [persoon 14] . Uit onderzoek is gebleken dat het legitimatiebewijs van [persoon 14] grote gelijkenissen vertoont met die van [persoon 15] , de bestuurder van de hierna te bespreken onderneming [naam bedrijf BV 2] .
[naam bedrijf BV 2] B.V.
[naam bedrijf BV 2] is opgericht op 28 maart 2012 en op 15 april 2016 ontbonden. Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf BV 2] was [naam stichting] . [47] Van 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 was [medeverdachte 1] bestuurder van die stichting. [48] [medeverdachte 1] verklaarde in het onderzoek Lethe op 11 juli 2012 dat hij [naam bedrijf BV 2] ongeveer in mei van dat jaar had opgericht, dat er binnen het bedrijf nog geen activiteiten waren en dat hij nog geen klanten had. [49] [naam bedrijf BV 3] heeft aangiften omzetbelasting voor [naam bedrijf BV 2] gedaan over het vierde kwartaal 2011 en het eerste en tweede kwartaal van 2012. [50]
Vanaf 1 juli 2012 is [persoon 15] enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf BV 2] . [51] Het legitimatiebewijs van [persoon 15] dat door de Kamer van Koophandel is verstrekt vertoont grote gelijkenissen met die van [persoon 14] . Op beide identiteitskaarten zit een foto van dezelfde persoon. Beide identiteitskaarten zijn in [plaats] afgegeven en op beide identiteitskaarten staat dezelfde geboortedatum en lengte. [52] De Italiaanse autoriteiten hebben bericht dat [persoon 15] en [persoon 14] niet voorkomen in het belastingregister, de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] en het strafregister. [53]
Op 3 februari 2012 heeft [medeverdachte 1] namens [naam bedrijf BV 2] een bankrekening geopend bij de ABN AMRO, waarbij hij als enige gebruiker, als tekeningsbevoegde en als pashouder is vermeld. [54] De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar deze bankrekening. Hieruit blijkt dat vanaf 27 maart 2012 tot en met 16 april 2013 in totaal € 868.017,- is ontvangen en dat dit geld afkomstig is van zestien bedrijven, waarvan er tenminste tien gelieerd waren aan [naam bedrijf BV 3] . Zo heeft [naam bedrijf BV 1] , nadat [persoon 7] haar aandelen had overgedragen, in totaal meer dan € 309.000,- aan [naam bedrijf BV 2] betaald, vaak zonder specifieke omschrijving. [55] Ook is er geld vanaf onder meer de rekeningen van [naam bedrijf BV 4] , [naam bedrijf BV 11] en [naam bedrijf BV 8] overgemaakt op de rekening van [naam bedrijf BV 2] , terwijl de toenmalige bestuurders van die bedrijven hebben verklaard niets te weten van [naam bedrijf BV 2] , van door [naam bedrijf BV 2] geleverde diensten en/of van betalingen aan [naam bedrijf BV 2] . [56] Van de niet aan [naam bedrijf BV 3] gelieerde bedrijven hebben vertegenwoordigers van vier bedrijven verklaard nooit goederen of diensten van [naam bedrijf BV 2] te hebben afgenomen. Ze verklaren telefonisch onder druk te zijn gezet en daarom geld naar [naam bedrijf BV 2] te hebben overgemaakt. [57]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van deze bewijsmiddelen vast dat de genoemde bedrijven op initiatief en met hulp van medewerkers van [naam bedrijf BV 3] op naam zijn gezet van zogeheten katvangers die daarvoor betaald zouden krijgen en verder niets met het bedrijf deden. De rechtbank stelt vast dat [persoon 15] een valse identiteit is en deze niet bestaande [persoon 15] dus feitelijk geen bestuurder van [naam bedrijf BV 2] kan zijn geweest. In de bedrijven vonden in de periode waar het onderzoek op ziet geen bedrijfsactiviteiten plaats. De rechtbank begrijpt, gezien de context van de verklaringen en de betrokkenen, dat waar de getuigen over [naam bedrijf BV 3] spreken, [naam bedrijf BV 3] wordt bedoeld. Medewerkers van [naam bedrijf BV 3] ( [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) waren contactpersoon, deden de administratie en/of de boekhouding en konden beschikken over de bankrekeningen van de ondernemingen. Een aantal van de ondernemingen had het vestigingsadres op de [adres 3] , hetzelfde adres als [naam bedrijf BV 3] .
4.1.3.
Doorzoeking bij [naam bedrijf BV 3]
Op 17 oktober 2016 is het bedrijfspand van [naam Groep BV] en [naam bedrijf 1 BV] B.V. (hierna: [naam bedrijf 1 BV] ) op de [adres 4] doorzocht. [58] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de klanten die eerder bij [naam bedrijf BV 3] zaten bij [naam bedrijf 1 BV] waren ondergebracht. [59]
[persoon 2] heeft bij de doorzoeking verklaard dat zij gedetacheerd was bij [naam bedrijf 1 BV] en de bedrijfsleiding van [naam Groep BV] in handen was van [verdachte] en [medeverdachte 2] . De klantenadministraties werden niet gescand maar in dossiermappen opgeslagen. Er werd daarvoor geen gebruik gemaakt van USB-sticks. Alle data werden opgeslagen op de server in een klantendossiermap. Iedere medewerker had een eigen account met een eigen gebruikersdirectory. [persoon 2] heeft de werkplek van [medeverdachte 1] aangewezen. Op die werkplek is een USB-stick aangetroffen. [60] Bij de doorzoeking werd administratie van diverse al genoemde en nog te bespreken bedrijven in beslag genomen. [61]
Aantreffen USB-stick met facturen
Op de hiervoor genoemde USB-stick stonden facturen. Een deel van de facturen was in het onderzoek van de Belastingdienst al naar voren gekomen. Op de USB-stick stond een map met de naam ‘[naam bedrijf BV 1]’. Hierin zaten facturen van [naam bedrijf BV 1] aan diverse bedrijven, onder andere aan [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf BV 9] en [naam bedrijf BV 13] B.V. Een deel van de facturen op de USB-stick is ook in de administratie van die bedrijven aangetroffen; bij die bedrijven zelf en/of op het kantoor van [naam bedrijf BV 3] . Sommige factuurnummers van de facturen op de USB-stick komen terug op bankafschriften van de betrokken bedrijven. Bij de facturen van [naam bedrijf BV 1] op de USB-stick stond bij de bestandseigenschappen steeds “ [medeverdachte 1] ” als auteur en soms ook als degene die het bestand als laatst heeft gewijzigd. Op de USB-stick stonden ook facturen en kwitanties van andere bedrijven zoals [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 5] en facturen gericht aan [naam bedrijf BV 4] . In de eigenschappen van de Excel-bestanden waar facturen in stonden, stond vaak “ [medeverdachte 1] ” als auteur en degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. Een enkele keer stond [namen] vermeld als auteur en/of als degene die het bestand voor het laatst heeft gewijzigd. [62] Waar hierna in dit vonnis wordt gesproken over de USB-stick wordt steeds deze USB-stick bedoeld.
Overweging rechtbank
De rechtbank schrijft de naam “ [medeverdachte 1] ” in de bestandsgegevens op de USB-stick toe aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is zijn voornaam en de USB-stick is op zijn werkplek aangetroffen.
Zoals hiervoor onder 4.1.2 overwogen hebben de katvangers verklaard dat zij zelf geen facturen hebben opgemaakt. Vertegenwoordigers van bedrijven waar facturen aan zijn gericht, hebben verklaard nooit opdracht te hebben gegeven tot de levering van de goederen of diensten die op de facturen staan. Dit leidt tot de algemene conclusie van de rechtbank dat valse facturen zijn opgemaakt. Toch werd op facturen betaald. [63] De rechtbank gaat bij de bespreking van feit 2 nader in op de specifiek tenlastegelegde facturen en de betrokkenheid van verdachte daarbij.
4.1.4.
Pinopnames
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar pinopnames en stortingen van diverse aan [naam bedrijf BV 3] gelieerde bedrijven.
Van de rekeningen van [naam bedrijf BV 1] werd in de periode van 6 april 2010 tot en met 26 december 2013 € 330.132,53 contant opgenomen.
Van de rekening van [naam bedrijf BV 5] werd in de periode van 3 mei 2010 tot en met 21 augustus 2012 € 1.769.809,24 contant opgenomen.
Van de rekening van [naam bedrijf BV 2] werd in de periode van 23 februari 2012 tot en met 22 april 2013 € 670.700,- contant opgenomen.
Van de rekening van [naam bedrijf BV 8] werd in de periode van 31 december 2011 tot en met 29 januari 2013
€ 167.080,- contant opgenomen. [64]
De FIOD beschrijft 39 momenten waarop kort na elkaar bij dezelfde locatie of in de directe omgeving daarvan geld wordt opgenomen van bankrekeningen van verschillende ondernemingen. Op 4 april 2013 worden drie pinopnames gedaan van de rekening van [naam bedrijf BV 2] bij de ABN AMRO Bank aan het [adres 5] . Op de camerabeelden van deze pinopnames is een man te zien die volgens de FIOD erg op [medeverdachte 1] lijkt. Drie minuten later wordt bij een geldautomaat van een ING vestiging aan het [adres 6] een pinopname gedaan vanaf de zakelijke ING-rekening van [naam bedrijf BV 1] . Genoemde pinlocaties liggen op loopafstand van elkaar. [65] [persoon 7] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] met haar meeging om geld van de rekening van [naam bedrijf BV 1] te pinnen en dat [medeverdachte 1] het geld altijd meenam. [66]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de opnames van de rekeningen van de aan [naam bedrijf BV 3] gelieerde bedrijven door een of meer medewerkers van [naam bedrijf BV 3] zijn gedaan. Uit de verklaring van [persoon 7] , ondersteund door de camerabeelden, blijkt dat in ieder geval [medeverdachte 1] pinopnames heeft gedaan. Uit de verklaringen van katvangers blijkt daarnaast dat [naam bedrijf BV 3] de beschikking had over de bankpassen van die rekeningen. [medeverdachte 2] had de bankpas van [naam bedrijf BV 8] en [medeverdachte 1] die van [naam bedrijf BV 5] . [medeverdachte 1] opende de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] en had alle bankgegevens en de bankpas. [naam bedrijf BV 2] is feitelijk niet overgegaan op een andere persoon. Uit de verklaring van [persoon 7] blijkt dat [naam bedrijf BV 3] na 1 juli 2012 over de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] beschikte. [medeverdachte 1] ging met [persoon 8] mee naar de bank bij de overdracht van de bankrekening. [persoon 8] was een katvanger die niets op eigen initiatief met de bankrekening deed en ook zelf niet over de bankpas beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] op 4 april 2013 met de bankpas van [naam bedrijf BV 1] heeft gepind. Dit alles leidt tot de conclusie dat [naam bedrijf BV 3] ook over de bankpas van [naam bedrijf BV 1] beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames blijkt dat de opnames van de bankrekeningen van verschillende aan [naam bedrijf BV 3] gelieerde bedrijven vaak samenvallen in de tijd. De rechtbank gaat voor die momenten uit van het scenario dat steeds één medewerker van [naam bedrijf BV 3] met bankpassen van verschillende aan haar gelieerde bedrijven ging pinnen.
4.2.
Feit 2: valsheid in geschrift
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [naam bedrijf BV 3] valselijk opmaken van 8 facturen die op de tenlastelegging staan. Dat geldt niet voor de tenlastegelegde factuur aan [naam bedrijf BV 6] en de overeenkomst, daarvan wordt verdachte vrijgesproken.
De rechtbank bespreekt hierna de valsheid van de tenlastegelegde facturen per onderneming, in de volgorde en met de nummering van de tenlastelegging, de toerekening van het valselijk opmaken van de facturen aan [naam bedrijf BV 3] en het feitelijk leiding geven daaraan door verdachte en de pleegperiode. De rechtbank legt daarna kort de vrijspraak van één factuur en de overeenkomst uit.
4.2.1.
Facturen aan [naam bedrijf BV 4]
Op de tenlastelegging staan drie facturen gericht aan [naam bedrijf BV 4] . [naam bedrijf BV 4] is op 13 oktober 2006 opgericht. [medeverdachte 3] was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf BV 4] . Van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2012 was [persoon 16] mededirecteur. [67]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de administratie tot in 2013 werd gedaan door [naam bedrijf BV 3] Account (de rechtbank begrijpt: [naam bedrijf BV 3] , de opvolger van [naam bedrijf BV 3] .) [verdachte] verzorgde de boekhouding. De administratie lag bij hem. [68] De drie tenlastegelegde facturen zijn aangetroffen in de administratie van [naam bedrijf BV 4] . [69]
1.
Factuur ‘invoice 1240712’ van [naam bedrijf BV 8] aan [naam bedrijf BV 4] gedateerd 31 juli 2012 (DOC-017 36/65)
De factuur betreft een levering van goederen voor € 59.605,91. [70] Deze factuur staat ook op de USB-stick. [71] Zoals hiervoor onder 4.1.2. overwogen waren er ten tijde van deze factuur geen bedrijfsactiviteiten in [naam bedrijf BV 8] . Bestuurder [persoon 4] was een katvanger en de eerdere bestuurder en enig aandeelhouder [persoon 3] herkent (onder andere) deze factuur niet. [72]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij niet voor zulke grote bedragen bij [naam bedrijf BV 8] heeft gekocht. [73] [persoon 4] kent zij niet. De machines die op de factuur van [naam bedrijf BV 8] staan kent zij niet. [74]
Overweging rechtbank
Uit de verklaringen van de vertegenwoordigers van de betrokken bedrijven blijkt dat geen van hen bekend is met de factuur of de onderliggende bestelling. De rechtbank vindt de factuur daarom vals.
2.
Factuur ‘62107124’ van [naam bedrijf bv 10 international] aan [naam bedrijf BV 4] gedateerd 5 december 2011 (DOC-017 27/65)
De factuur betreft € 94.790,64 met als beschrijving: “Volgens uw opdracht zie proforma factuur nr. 62107124, d.d. 05/12/2011”. Op de factuur staat in print “per bank door u aanbetaald d.d. 22/12/11 à € 24.000,00.” en met de hand geschreven “€ 24.000 betaald. 22-12-2011”. Ook staat er (in print) “Bank: ABNAMRO”, met daaronder een IBAN van de Rabobank. [75] In de administratie van [naam bedrijf BV 4] zat een kopie van een ‘ProformaInvoice’ van 5 december 2011 van [naam bedrijf bv 10 international] aan [naam bedrijf BV 4] . De pro forma factuur heeft nummer 62107124, is ook voor een bedrag van € 94.790,64 en daarop staat met de hand geschreven: “22-12-11 betaald € 24.000.” [76] De ProformaInvoice is aangetroffen op de USB-stick. [77]
Toen [medeverdachte 3] de ProformaInvoice werd getoond verklaarde zij dat ze het bedrijf via [naam bedrijf BV 3] had leren kennen. Ze heeft de meneer van [naam bedrijf bv 10 international] nooit gezien, ze herkent de omschrijving van de goederen op de factuur niet en de machines op de factuur zijn niet geleverd. [verdachte] heeft druk op haar uitgeoefend om de factuur te betalen. Zij moest van [naam bedrijf BV 3] betalen, waarbij haar werd verteld dat ze anders problemen zou krijgen. Haar werd verteld dat ze € 24.000,- van de winst kon aftrekken. [78]
[persoon 17] was op de datum van de factuur bestuurder en via een stichting enig aandeelhouder van [naam bedrijf bv 10 international] . [79] Van 1 september 2011 tot 1 december 2011 was [persoon 18] ook directeur van [naam bedrijf bv 10 international] . [80] In een controlerapport van de Belastingdienst staat dat [naam bedrijf BV 3] vanaf 1 juli 2011 de belastingadviseur van [naam bedrijf bv 10 international] is, met [medeverdachte 2] als contactpersoon. [81] [naam bedrijf bv 10 international] is op 13 november 2012 failliet gegaan. De curator heeft verklaard dat hij nooit inkoopfacturen heeft gezien. Hij kent de factuur en de ProformaInvoice niet. De gefactureerde goederen vallen niet onder de doelstelling van [naam bedrijf bv 10 international] . De curator spreekt van een “Sinterklaasfactuur”. De factuur is meer dan de hele omzet van 2011. [82] [persoon 18] heeft verklaard dat hij mededirecteur is geweest van [naam bedrijf bv 10 international] . [naam bedrijf BV 3] . in Amsterdam was volgens hem de boekhouder. [persoon 18] heeft geen goederen gezien die ingekocht waren door [naam bedrijf bv 10 international] . Hij heeft niet gezien dat [naam bedrijf bv 10 international] activiteiten had. Hij heeft ook nooit facturen gezien. Na twee maanden heeft hij zich weer uitgeschreven. Het bedrijf [naam bedrijf BV 4] kent hij niet. De tenlastegelegde factuur en ProformaInvoice kent hij niet en de machines die erop staan ook niet. [83]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de goederen op de factuur niet door [naam bedrijf BV 4] zijn besteld en ook niet zijn geleverd. De factuurdatum van 5 december 2011 klopt duidelijk niet, omdat er op die datum nog niet bekend kan zijn geweest dat er later, op 22 december 2011, een aanbetaling zou zijn gedaan, zoals in print op de factuur staat. Omdat daarnaast de curator en oud-bestuurder [persoon 18] verklaren de factuur niet te kennen, stelt de rechtbank vast dat de factuur vals is. Dit wordt bevestigd door het feit dat de goederen en prijzen op de ProformaInvoice van [naam bedrijf bv 10 international] , die kennelijk als basis voor de daadwerkelijke factuur heeft gediend, (vrijwel) identiek zijn aan de goederen vermeld op de hiervoor onder 1. besproken factuur van [naam bedrijf BV 8] .
Omdat de tenlastegelegde factuur is aangetroffen in de administratie van [naam bedrijf BV 4] , deze administratie bij [naam bedrijf BV 3] lag en omdat de onderliggende ProformaInvoice is aangetroffen op de USB-stick vindt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat ook de factuur valselijk is opgemaakt door een medewerker van [naam bedrijf BV 3] .
3.
Factuur ‘ [naam bedrijf BV 4] -2012-89’ van [naam bedrijf BV 10] aan [naam bedrijf BV 4] gedateerd 10 februari 2012 (DOC-024 37/48)
Deze factuur betreft een lopende tekstvermelding op een website voor € 28.502,88. [84] De factuur staat op de USB-stick. [85]
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.1.2. vastgesteld dat [persoon 6] op deze factuurdatum bestuurder en enig aandeelhouder was van [naam bedrijf BV 10] en dat hij katvanger was. [persoon 6] heeft verklaard dat hij [naam bedrijf BV 4] en de factuur niet kent. [86]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij wel eens zaken met [naam bedrijf BV 10] heeft gedaan, maar dat zij toen hooguit € 8.000,- heeft betaald, contant en in gedeelten. Deze factuur heeft zij niet eerder gezien. Zij weet niet wie de stempel op de factuur heeft gezet. Zij heeft nooit een stempel gebruikt. [87]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat [naam bedrijf BV 10] de diensten op de factuur niet aan [naam bedrijf BV 4] heeft geleverd. De factuur is dus vals.
4.2.2.
Facturen van [naam bedrijf BV 1]
Op de tenlastelegging staan twee facturen van [naam bedrijf BV 1] . De rechtbank heeft hiervoor onder 4.1.2. vastgesteld dat [persoon 8] op initiatief van [naam bedrijf BV 3] vanaf 1 juni 2012 katvanger voor [naam bedrijf BV 1] was.
De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan bij [naam bedrijf BV 1] naar de aangiften omzetbelasting en loonheffingen van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. Hierover werd op het kantoor van de boekhouder [naam bedrijf BV 3] gesproken met [medeverdachte 2] . De administratie was voor het grootste gedeelte niet aanwezig bij [naam bedrijf BV 3] . Wel was er een ordner met verkoopfacturen inclusief facturen van het tweede halfjaar 2012. Daarin zaten facturen van [naam bedrijf BV 1] gericht aan [naam bedrijf 1] . [88]
4.
Factuur ‘13-1022’ van [naam bedrijf BV 1] aan [naam bedrijf 1] , gedateerd 2 september 2013 (DOC-007-06)
[persoon 8] heeft over de facturen van [naam bedrijf BV 1] aan [naam bedrijf 1] uit 2013, waaronder deze factuur, verklaard dat hij [naam bedrijf 1] niet kent en niets wist van deze facturen. [89] De factuur is aangetroffen in de administratie van [naam bedrijf 1] . [90] Dezelfde factuur is aangetroffen op de USB-stick. [91] Het bestand van de factuur is op 1 april 2014 voor het laatst gewijzigd en afgedrukt. [92]
De rechtbank constateert dat dit bijna 7 maanden na de factuurdatum en één dag vóór het aangekondigde boekenonderzoek bij [naam bedrijf 1] was.
Overweging rechtbank
De rechtbank verwijst naar wat onder 4.1.2. over [naam bedrijf BV 1] is overwogen. De rechtbank stelt op grond van de boekenonderzoeken bij [naam bedrijf 1] en bij [naam bedrijf BV 1] , de verklaringen van katvanger [persoon 8] en de directie van [naam bedrijf BV 12] en het aantreffen van een grote hoeveelheid facturen van [naam bedrijf BV 1] op de USB-stick en in een ordner op het kantoor van [naam bedrijf BV 3] vast dat [naam bedrijf BV 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf 1] en dat de facturen van [naam bedrijf BV 1] aan [naam bedrijf 1] , waaronder de tenlastegelegde factuur, valselijk zijn opgemaakt.
5.
Factuur ‘26’ van [naam bedrijf BV 1] B.V. aan [naam bedrijf BV 14] B.V., gedateerd 18 maart 2013 (DOC-292-5) [93]
Deze factuur betreft een schoonmaakmachine van € 3.775,20. De factuur is, samen met vier andere facturen aan [naam bedrijf BV 14] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 14] ), aangetroffen in de administratie van [naam bedrijf BV 1] bij de doorzoeking bij [naam Groep BV] . Van deze factuur is geen betaling op de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] gevonden, van de overige facturen wel. [94] De facturen staan op de USB-stick. [95] [persoon 8] , bestuurder van [naam bedrijf BV 1] op de factuurdatum en katvanger, heeft verklaard dat hij [naam bedrijf BV 14] niet kent. [96]
[naam bedrijf BV 14] is een schoonmaakbedrijf en uitzendbureau waarvan [persoon 19] ten tijde van de factuurdatum enig aandeelhouder en bestuurder was. [97] [persoon 19] heeft verklaard dat [naam bedrijf BV 3] in Amsterdam de administratie en belastingaangiften verzorgde. De contactpersoon was [verdachte] . [persoon 19] kent [persoon 8] niet. [98] Haar echtgenoot [persoon 20] heeft verklaard dat hij [naam bedrijf BV 14] tot de laatste maanden van 2013 feitelijk runde. [naam bedrijf BV 14] heeft nooit schoonmaakmachines besteld. [99]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan en wat onder 4.1.2 over [naam bedrijf BV 1] is overwogen vast dat de tenlastegelegde factuur vals is.
4.2.3.
Facturen van [naam bedrijf BV 5]
Op de tenlastelegging staan twee facturen van [naam bedrijf BV 5] . De rechtbank verwijst naar haar overweging hiervoor onder 4.1.2. over [naam bedrijf BV 5] en de katvanger constructie. De twee tenlastegelegde facturen zijn op de USB-stick aangetroffen. [100]
6.
Factuur ‘AMN2010-201’ van [naam bedrijf BV 5] B.V. aan [naam bedrijf 2] , gedateerd [geboortedag] 2010 (DOC-356-1A)
De factuur is gedateerd [geboortedag] 2010 en betreft € 59.500,- voor verrichte werkzaamheden in 2009. [101] Het gefactureerde bedrag is op 2 juni 2010 op de rekening van [naam bedrijf BV 5] gestort vanaf een bankrekening die op naam staat van [naam bedrijf BV 10] . [102] [naam bedrijf BV 10] staat op dat moment op naam van een katvanger, zoals hiervoor onder 4.1.2. is vastgesteld.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de factuur, uitgeschreven en betaald door een onderneming waar op dat moment een katvanger directeur en enig aandeelhouder was, vals is omdat daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. In [naam bedrijf BV 5] waren geen bedrijfsactiviteiten.
7.
Factuur ‘HE2011-9.05’ van [naam bedrijf BV 5] aan [naam bedrijf BV 7] gedateerd 25 september 2011 (DOC-356-5A)
In totaal is door [naam bedrijf BV 7] in twee jaar tijd een bedrag van € 113.557,50 overgemaakt op de rekening van [naam bedrijf BV 5] . De eerste storting vond plaats op 3 augustus 2010. Meestal stond er als betalingskenmerk “deel betaling”. Eén keer correspondeerde het in de bankoverschrijving vermelde factuurnummer met het factuurnummer dat [verdachte] in een e-mail met als omschrijving “factuur [naam bedrijf BV 5] ” aan [medeverdachte 4] stuurde. Twee keer correspondeerde het overgemaakte bedrag en/of het vermelde factuurnummer met facturen die op de USB-stick zijn aangetroffen. [103]
De tenlastegelegde factuur is gedateerd 25 september 2011. Op de factuur staat: “plaatsing van uw bedrijf op onze site
[site]”. Het factuurbedrag is € 17.850,-. [104] Het bedrag is op 29 september 2011 gestort door [naam bedrijf BV 7] op de bankrekening van [naam bedrijf BV 5] . [105]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de tenlastegelegde factuur vals is, omdat daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. Onder verwijzing naar wat hierover werd vastgesteld onder 4.1.2 waren er geen bedrijfsactiviteiten in [naam bedrijf BV 5] .
4.2.4.
Factuur van [naam bedrijf BV 2]
8.
Factuur ‘2012-001’ van [naam bedrijf BV 2] aan [naam Groep BV] , gedateerd 4 april 2012 (DOC-258)
De factuur betreft € 20.170,50 voor “Het plaatsen van reclame/advertentie in de krant van [naam 1] ”. [106] Deze factuur is aangetroffen bij de doorzoeking bij [naam Groep BV] in een map met daarop “reclameadviesbureau [naam bedrijf BV 2] ”. [107] De factuur staat op de USB-stick. [108] Op het overzicht van de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] is te zien dat [naam Groep BV] vier overboekingen heeft gedaan. Het totaalbedrag van de overboekingen is gelijk aan het bedrag van de factuur. De eerste overboeking is gedaan op 27 maart 2012 en heeft als omschrijving: “voorschot reclame advertentie”. De andere drie overboekingen zijn in september 2012 gedaan onder vermelding van het factuurnummer. [109]
Overweging rechtbank
De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 4.1.2 over [naam bedrijf BV 2] is overwogen. [medeverdachte 1] heeft in het onderzoek Lethe op 11 juli 2012 verklaard dat hij [naam bedrijf BV 2] ongeveer in mei van dat jaar had opgericht, dat er binnen het bedrijf nog geen activiteiten waren en dat hij nog geen klanten had. Deze factuur dateert van vóór die datum. Van een daadwerkelijke reclame of advertentie is niet gebleken. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de op de factuur vermelde werkzaamheden niet door [naam bedrijf BV 2] zijn verricht en dat de factuur dus vals is.
4.2.5.
Daderschap [naam bedrijf BV 3] en feitelijk leidinggeven door verdachte
De rechtbank heeft vastgesteld dat de facturen vals zijn. De rechtbank stelt vast dat de facturen valselijk zijn opgemaakt door medewerkers van [naam bedrijf BV 3] en dat die gedragingen aan [naam bedrijf BV 3] kunnen worden toegerekend. Het valselijk opmaken van de facturen is gebeurd in de sfeer van de rechtspersoon. De USB-stick lag op het kantoor, de bestanden zijn vaak gemaakt en/of laatst gewijzigd door medewerker [medeverdachte 1] en het bijhouden van de administratie van klanten is een van de kerntaken van [naam bedrijf BV 3] . Daarbij hielden meerdere mensen bij [naam bedrijf BV 3] zich bezig met het opstellen en/of het gebruik en/of de betaling van de valse facturen. De facturen stonden op namen van bedrijven waarvoor, door medewerkers van [naam bedrijf BV 3] , onder wie [verdachte] , katvangers waren aangezocht en betaald. [verdachte] had, blijkens de verklaring van onder meer [medeverdachte 3] en de hiervoor aangehaalde e-mail aan [medeverdachte 4] , ook een actieve betrokkenheid bij het gebruik van de facturen.
Uit het feitencomplex, waarop hierna nog nader zal worden ingegaan, leidt de rechtbank af dat de medewerkers, waaronder de leidinggevenden, van [naam bedrijf BV 3] , gezamenlijk opzet hadden op een fraudeconstructie waarvan het opmaken en gebruiken van valse facturen een essentieel onderdeel was. De rechtbank rekent dit opzet toe aan [naam bedrijf BV 3] . Feitelijk hadden [naam bedrijf BV 3] en haar medewerkers de volledige zeggenschap over wat er binnen [naam bedrijf BV 1] , [naam bedrijf BV 5] en [naam bedrijf BV 2] gebeurde. De rechtbank beschouwt [naam bedrijf BV 3] dan ook als medepleger van deze feiten.
Omdat [verdachte] de dagelijkse leiding had over [naam bedrijf BV 3] , vindt de rechtbank bewezen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [naam bedrijf BV 3] vals opmaken en voorhanden hebben van de facturen. [verdachte] was als feitelijk leidinggevende niet alleen bevoegd en gehouden maatregelen te nemen om de valsheid in geschrift te voorkomen, kennelijk was het opstellen van valse facturen onder zijn toeziend oog een wezenlijk onderdeel van de dagelijkse bedrijfsvoering van [naam bedrijf BV 3] .
4.2.6.
Pleegperiode
Uit de stukken in het dossier valt niet af te leiden wanneer de periode van het valselijk opmaken van de facturen exact is aangevangen of geëindigd. In de verschillende bestandseigenschappen van de facturen is te zien dat er ook facturen zijn aangemaakt op een datum (ver) vóór de periode van de tenlastelegging. Of op die data de tenlastegelegde valsheden al in de facturen stonden kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank stelt vast dat het valselijk opmaken van de tenlastegelegde facturen is begonnen op 17 mei 2010. Dat is de datum waarop de oudste factuur op de tenlastelegging, factuur ‘AMN2010-201’ van [naam bedrijf BV 5] B.V. aan [naam bedrijf 2] , gedateerd [geboortedag] 2010, voor het laatst is gewijzigd. [110] Het laatste moment dat de tenlastegelegde facturen valselijk zijn opgemaakt stelt de rechtbank vast op 1 april 2014, de datum waarop de jongste factuur, factuur ‘13-1022’ van [naam bedrijf BV 1] aan [naam bedrijf 1] , gedateerd 2 september 2013, voor het laatst is gewijzigd. De rechtbank vindt het valselijk opmaken van de facturen dus bewezen op deze data en in de periode daartussen. Het voorhanden hebben van de valse facturen begint op 17 mei 2010, zie hiervoor, en eindigt op 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [naam bedrijf BV 3] . Tot die datum hebben [naam bedrijf BV 3] en medewerkers van [naam bedrijf BV 3] de valse facturen immers voorhanden gehad.
4.2.7.
Vrijspraken
9.
Vrijspraak van de Factuur ‘2013-007’ van [naam bedrijf BV 2] aan [naam bedrijf BV 6] , gedateerd 4 februari 2013 (DOC-145 5/5)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van (feitelijk leidinggeven aan) valsheid in geschrift met betrekking tot deze factuur. Het gaat om een factuur voor bemiddelingswerkzaamheden voor de transfer van [voetballer] naar voetbalclub [voetbalclub] . De beschuldiging is dat de factuur vals is omdat de bemiddelingswerkzaamheden niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan dat niet vaststellen. [voetballer] is daadwerkelijk in die periode naar [voetbalclub] gegaan. [medeverdachte 4] heeft daar volgens getuigen bij bemiddeld. Hoewel die getuigen zeggen [medeverdachte 1] niet te kennen, sluiten zij niet uit dat er aan de zijde van [medeverdachte 4] meer mensen bij betrokken waren. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat ook [medeverdachte 1] bij die bemiddeling betrokken was en dat [naam bedrijf BV 2] daarvoor heeft gefactureerd aan [naam bedrijf BV 6] . Dat er, zoals eerder overwogen, in [naam bedrijf BV 2] geen bedrijfsactiviteiten waren en gebruik is gemaakt van een niet-bestaande bestuurder, is weliswaar verdacht, maar biedt tegen de achtergrond van deze verklaringen geen bewijs dat [medeverdachte 1] niet heeft bemiddeld. De rechtbank kan de valsheid van de factuur op dat punt dan ook niet vaststellen.
10.
Vrijspraak van de overeenkomst betreffende de transfer van [voetballer] naar [voetbalclub] tussen [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 6] , gedateerd 30 mei 2012 (DOC-261)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van (feitelijk leidinggeven aan) valsheid in geschrift met betrekking tot deze overeenkomst. De overeenkomst bevat afspraken tussen [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 6] over de onderhandelingen en betaling daarvoor in het kader van de transfer van [voetballer] naar voetbalclub [voetbalclub] . De overeenkomst is niet ondertekend. De officier van justitie is op de zitting ingegaan op de inhoud van het stuk en op de bewijsmiddelen die de conclusie zouden rechtvaardigen dat de inhoud van het stuk niet op waarheid berust en dus vals is.
Voor een veroordeling voor valsheid in geschrift moet de overeenkomst niet alleen vals zijn, maar ook bestemd zijn om tot bewijs te dienen. Daarvan is naar vaste rechtspraak sprake als het gaat om een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer zo’n betekenis wordt toegekend. De overeenkomst is niet ondertekend en uit het dossier blijkt niet dat partijen zich op de inhoud van dit stuk hebben beroepen. Daarbij komt dat [medeverdachte 4] tegen de Belastingdienst heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en hij alleen mondelinge afspraken hebben gemaakt. De status van de niet ondertekende overeenkomst is dan ook onbekend. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank niet bewezen dat de overeenkomst bestemd was om als bewijs te dienen en dus ook niet dat daarmee valsheid in geschrift is gepleegd.
4.3.
Feit 1: onjuist of niet doen van belastingaangiften
De verdenking is dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [naam bedrijf BV 3] samen met anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting voor [naam bedrijf BV 4] , [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] , een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting voor [naam bedrijf BV 1] en het opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting voor [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] , waardoor (steeds) te weinig belasting is geheven.
De rechtbank vindt de belastingfeiten bewezen voor de aangiften van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Van de aangiften van [naam bedrijf BV 4] wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank bespreekt hierna de vrijspraak van de aangiften van [naam bedrijf BV 4] , de aangiften van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] , de toerekening van de belastingfraude aan [naam bedrijf BV 3] , het feitelijk leiding geven daaraan door verdachte en de pleegperiode.
4.3.1.
Vrijspraak aangiften van [naam bedrijf BV 4]
De verdenking ziet volgens de officier van justitie op het in de aangiften omzetbelasting (OB) opnemen van de valse facturen aan [naam bedrijf BV 4] van [naam bedrijf bv 10 international] , [naam bedrijf BV 10] en [naam bedrijf BV 8] (bij feit 2 besproken), en een valse factuur van [naam bedrijf 3] . De rechtbank kan niet vaststellen dat deze facturen daadwerkelijk zijn verwerkt in de aangiften OB van [naam bedrijf BV 4] en daarom dus ook niet dat de aangiften onjuist zijn. De aangiften zitten in het dossier. Daarin staat hoeveel voorbelasting (door [naam bedrijf BV 4] betaalde btw) per tijdvak en per aangifte in totaal is afgetrokken. Hoe het totaalbedrag van voorbelasting is opgebouwd is op de aangifte niet gespecificeerd. Je kunt daarop dus niet zien welke facturen daarvoor zijn gebruikt. In alle gevallen is de totale voorbelasting hoger dan de btw die op de valse facturen staat. Het zou dus kunnen dat de btw van de valse facturen is afgetrokken als voorbelasting, maar dat is onvoldoende voor de vaststelling dat het ook daadwerkelijk zo is gebeurd. Anders dan bij veel andere bedrijven in dit onderzoek vonden er binnen [naam bedrijf BV 4] wel verschillende (legale) bedrijfsactiviteiten plaats. Daarom valt op basis van deze gegevens niet met voldoende zekerheid uit te sluiten dat de aangegeven voorbelasting ziet op btw die is betaald op echte facturen.
4.3.2.
Aangiften van [naam bedrijf BV 1]
De verdenking ziet op de volgende aangiften voor [naam bedrijf BV 1] :
  • onjuiste aangiften OB voor het eerste kwartaal van 2012 en maart 2013,
  • onjuiste aangifte vennootschapsbelasting over 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 en
  • geen aangiften OB over april, juni, juli en september tot en met december 2013.
Onjuiste aangiften OB van [naam bedrijf BV 1]
De rechtbank vindt dat [naam bedrijf BV 1] opzettelijk onjuiste aangiften OB heeft ingediend voor het eerste kwartaal van 2012 en maart 2013. De aangiften zijn onjuist, omdat daarin de valse facturen die [naam bedrijf BV 1] heeft uitgestuurd niet zijn verwerkt. Ook als het om een bewust valse factuur gaat, moet [naam bedrijf BV 1] daarover omzetbelasting betalen en daarvan dus aangifte doen.
-
De aangifte OB voor het eerste kwartaal van 2012
De aangifte OB van [naam bedrijf BV 1] voor het eerste kwartaal van 2012 is op 29 mei 2012 ingediend op naam van [naam bedrijf BV 3] . [111] Voor dit kwartaal gaat het om vier facturen aan [naam bedrijf 1] (nummers 1001-1004). [112] Deze facturen zijn aangetroffen in de administratie van [naam bedrijf 1] , maar niet verwerkt in de aangifte OB. Twee facturen aan [naam bedrijf BV 13] B.V. (nummers 1023 en 1024), zijn betaald, maar niet verwerkt in de aangifte OB. Hierdoor heeft [naam bedrijf BV 1] in de aangifte over het eerste kwartaal van 2012 € 50.020,- te weinig omzet aangegeven. [113]
-
De aangifte OB voor maart 2013
De aangifte OB van [naam bedrijf BV 1] voor maart 2013 is op 23 april 2013 ingediend op naam van [persoon 8] . [114] Uit onderzoek naar de omzet van [naam bedrijf BV 1] in 2013 blijkt dat drie bedrijven facturen van [naam bedrijf BV 1] van maart 2013 aan [naam bedrijf BV 1] hebben betaald die niet zijn opgenomen in de aangifte OB voor die periode. Op de aangifte OB van maart 2013 is € 44.393,- te weinig aan omzet aangegeven. [115]
Hoewel deze aangifte op naam van [persoon 8] is ingediend stelt de rechtbank op grond van het volgende vast dat dit feitelijk door [naam bedrijf BV 3] is gedaan. Bij 4.1.2 is vastgesteld dat [naam bedrijf BV 3] voor [persoon 7] de boekhouding van [naam bedrijf BV 1] verzorgde en dat [naam bedrijf BV 1] vanaf 1 juni 2012 op initiatief van [naam bedrijf BV 3] op naam werd gezet van [persoon 8] die katvanger was. De aangiften OB van 2012 zijn allemaal ingediend op naam van [naam bedrijf BV 3] in 2012. [116] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [naam bedrijf BV 3] eind 2013 aangiften loonheffingen heeft ingediend en hij heeft op 22 april 2013 een aangifte vennootschapsbelasting ingediend. [117] [naam bedrijf BV 3] deed in 2012 en 2013 dus belastingaangiften voor [naam bedrijf BV 1] . [persoon 8] heeft bij het zien van de aangifte verklaard dat hij die aangifte voor het eerst zag en niet begreep dat hij die zou hebben ingediend. [118]
Niet doen van aangifte OB in 2013
[naam bedrijf BV 1] heeft in 2013 de volgende bedragen aan omzet ontvangen, waarbij de bedragen zijn toegerekend aan de maand van facturering:
april: € 116.184,- afkomstig van [naam bedrijf 1] en [naam company]
juni: € 10.652,- afkomstig van [naam bedrijf 1]
juli € 100.683,- afkomstig van [naam bedrijf 1] en overige klanten
september € 195.544,- afkomstig van [naam bedrijf 1] en overige klanten
oktober € 86.866,- afkomstig van [naam bedrijf 1] en overige klanten
november € 38.499,- afkomstig van [naam bedrijf 1]
december € 38.869,- afkomstig van [naam bedrijf 1]
Over de maanden april tot en met december 2013 zijn geen aangiften OB ingediend. In totaal is over deze maanden € 587.297,- aan belaste omzet niet aangegeven. Hierdoor is fiscaal nadeel ontstaan. [119]
Onjuiste aangifte vennootschapsbelasting (hierna: VPB)
De aangifte VPB voor 2012 is op 22 april 2013 ingediend vanaf
[e-mailadres 3] .nl. [120] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de aangifte VPB 2012 heeft ingediend op basis van de gegevens waarover hij op dat moment beschikte. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de administratie over het tweede halfjaar 2012 niet aanwezig was bij [medeverdachte 2] en dat het indienen van een aangifte met de juiste cijfers niet mogelijk was. [121] [medeverdachte 2] heeft bij de Belastingdienst verklaard dat hij niet meer administratie van [naam bedrijf BV 1] onder zich had dan dat hij de Belastingdienst ter inzage had aangeboden en dat hij niet wist waar de overige administratie was. [122]
In de aangifte VPB staat een omzet van € 555.294,-. Uit het onderzoek van de FIOD komt naar voren dat in die aangifte een omzetbedrag van € 458.977,- niet is meegenomen. Dit bedrag bestond uit omzet van niet geboekte, vermoedelijk valse, facturen en uit omzet, bestaande uit op de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] binnenkomende betalingen van bestaande klanten van [naam bedrijf BV 1] . In de berekening van het belastingnadeel voor de vennootschapsbelasting heeft de FIOD alleen deze laatste niet verantwoorde omzet betrokken. Uitgaande van een omzetbedrag van € 126.000,- bedraagt het belastingnadeel als gevolg van deze onjuiste aangifte € 25.200,-. [123]
4.3.3.
Aangiften van [naam bedrijf BV 2]
Onjuiste aangiften OB voor het eerste en tweede kwartaal van 2012
De Belastingdienst heeft de aangifte OB voor [naam bedrijf BV 2] voor het eerste kwartaal 2012 ontvangen op 1 juni 2012 en die voor het tweede kwartaal 2012 op 27 juli 2012. Op beide aangiften stond ‘ [naam bedrijf BV 3] ’ en het telefoonnummer van [naam bedrijf BV 3] . In beide aangiften stond geen omzet. [124]
Uit onderzoek naar ontvangsten op de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] is gebleken dat op 16 januari 2013 een factuur van [naam bedrijf BV 2] van 7 januari 2012 is betaald door [naam bedrijf 4] . [125]
Onder 4.1.3. is vastgesteld dat op de USB-stick facturen van [naam bedrijf BV 2] zijn aangetroffen. Dit betreft onder andere een factuur aan [naam Groep BV] van 4 april 2012. [126] De rechtbank heeft onder 4.2.4. vastgesteld dat deze factuur in deelbetalingen is betaald aan [naam bedrijf BV 2] .
De rechtbank stelt vast dat de belastingaangiften door [naam bedrijf BV 3] zijn ingediend, dat de facturen zijn gedateerd op data gelegen in het eerste en tweede kwartaal 2012, dat zij zijn uitgereikt door [naam bedrijf BV 2] en dat de omzetbelasting vermeld op die facturen ten onrechte niet in de aangiften OB is aangegeven.
Niet doen aangiften OB voor het derde en vierde kwartaal 2012 en het eerste kwartaal 2013
Over het derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 zijn geen aangiften OB ingediend. [127] Uit onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat in die kwartalen wel is gefactureerd door [naam bedrijf BV 2] . [naam bedrijf BV 4] en [naam bedrijf 5] hebben elk een betaling gedaan aan [naam bedrijf BV 2] die betrekking heeft op facturen van [naam bedrijf BV 2] van respectievelijk 31 juli en 28 september 2012. Deze facturen zijn op de USB-stick aangetroffen. [128] [naam bedrijf BV 14] B.V. en [naam bedrijf BV 15] B.V. hebben elk een betaling gedaan aan [naam bedrijf BV 2] die betrekking heeft op facturen van [naam bedrijf BV 2] van 1 en 24 oktober 2012. Ook deze facturen staan op de USB-stick en de data van die facturen zijn dus gelegen in het vierde kwartaal 2012. [129] [naam bedrijf BV 6] heeft betalingen aan [naam bedrijf BV 2] gedaan die betrekking hebben op een factuur van [naam bedrijf BV 2] van 4 februari 2013. Deze factuur staat op de USB-stick en de datum van de factuur is gelegen in het eerste kwartaal van 2013. [130]
Het belastingnadeel van deze feiten is door de FIOD berekend op € 173.614,-. Hierbij is uitgegaan van de aangetroffen facturen en van betalingen op de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] . Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat alle op de USB-stick aangetroffen facturen daadwerkelijk zijn uitgereikt, geldt dat wel voor de in de vorige alinea besproken facturen. Van al die gefactureerde omzetbelasting had in ieder geval aangifte OB moeten worden gedaan, dit is niet gedaan en dit heeft evident geleid tot belastingnadeel.
4.3.4.
Daderschap [naam bedrijf BV 3] en feitelijk leiding geven door verdachte
De aangifteplichtigen zijn steeds de ondernemingen die aangiften (hadden) moeten doen, [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Dat was dus niet [naam bedrijf BV 3] . De rechtbank vindt dat [naam bedrijf BV 3] de belastingfeiten samen met [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] heeft gepleegd.
Medewerkers van [naam bedrijf BV 3] hebben namens [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] de aangiften OB/VPB ingediend. Het indienen van de belastingaangiften voor klanten viel binnen de sfeer en onder de normale bedrijfsvoering van [naam bedrijf BV 3] . Deze gedragingen worden daarom aan [naam bedrijf BV 3] toegerekend. Dat geldt ook voor het niet doen van de aangiften OB van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Dat [naam bedrijf BV 3] daarbij heeft samengewerkt (medeplegen) met [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] leidt de rechtbank af uit het feit dat [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] feitelijk werden bestuurd vanuit [naam bedrijf BV 3] . Zoals hiervoor werd overwogen verzorgde [naam bedrijf BV 3] niet alleen de belastingaangiften voor [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] , maar was [naam bedrijf BV 3] ook verantwoordelijk voor het valselijk opmaken van facturen op naam van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Ook hadden medewerkers van [naam bedrijf BV 3] feitelijk de beschikking over de bankrekeningen van deze ondernemingen. Feitelijk hadden [naam bedrijf BV 3] en haar medewerkers de volledige zeggenschap over wat er binnen de ondernemingen gebeurde en zij wisten dat er meer werd gefactureerd en ontvangen dan in belastingaangiften werd opgegeven. [naam bedrijf BV 3] kan daarom (mede)verantwoordelijk worden gehouden voor het niet doen van de aangiften van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] .
Verdachte was feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf BV 3] en daarmee bevoegd en gehouden maatregelen te nemen om onjuiste belastingaangiften te voorkomen. Dit heeft verdachte niet gedaan. Verdachte heeft juist een actieve rol vervuld in de binnen [naam bedrijf BV 3] opgetuigde werkwijze. De onjuiste belastingaangiften maakten hiervan een belangrijk deel uit. Aan verdachte kunnen daarom ook de belastingdelicten van [naam bedrijf BV 3] als feitelijk leidinggevende worden toegerekend.
4.3.5.
Pleegperiode
Voor de onjuiste aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 29 mei 2012, de datum waarop de eerste onjuiste aangifte is gedaan door [naam bedrijf BV 1] (over het eerste kwartaal 2012). De bewezenverklaarde periode eindigt op 23 april 2013, de datum waarop de laatste aangifte OB van [naam bedrijf BV 1] (over maart 2013) is ingediend. De onjuiste aangiften van [naam bedrijf BV 2] vallen binnen deze periode.
Voor de aangifte VPB is hierboven vastgesteld dat die op 22 april 2013 is ingediend.
Voor het niet doen van aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 31 oktober 2012. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het eerste tijdvak waarover door [naam bedrijf BV 2] geen aangifte OB is gedaan (derde kwartaal 2012). De bewezenverklaarde periode eindigt op 31 januari 2014. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het laatste tijdvak waarover door [naam bedrijf BV 1] geen aangifte is gedaan. De andere tenlastegelegde (niet gedane) aangiften vallen binnen deze periode.
4.4.
Feit 3: (Gewoonte)witwassen
De verdenking is dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [naam bedrijf BV 3] samen met anderen witwassen van ruim 2,6 miljoen euro. De rechtbank stelt vast dat dit bedrag is opgebouwd uit contante opnames van de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] (€ 670.700), [naam bedrijf BV 1] (€ 206.290) en [naam bedrijf BV 5] (€ 1.769.809). [131] Hiervoor onder 4.1.4. heeft de rechtbank vastgesteld dat de pinopnames zijn gedaan door medewerkers van [naam bedrijf BV 3] . Bij de beoordeling van dit feit gaat het om de vraag of het geld dat hierbij werd opgenomen een criminele herkomst had en of daarom sprake is van witwassen. De rechtbank vindt het witwassen van het hele geldbedrag bewezen.
De rechtbank bespreekt hierna de herkomst van de gelden, de verhulling van de herkomst en de omzetting van gelden, de toerekening van het witwassen aan [naam bedrijf BV 3] en het feitelijk leiding geven daaraan door verdachte, de pleegperiode en gewoonte en tot slot het tenlastegelegde bestanddeel in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
4.4.1.
Bekend gronddelict
De rechtbank stelt vast dat een deel van het geld afkomstig is uit belastingfraude. De rechtbank heeft bij feit 1 vastgesteld dat [naam bedrijf BV 3] en anderen belastingfraude hebben gepleegd bij [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Uit het onderzoek naar de omzet van [naam bedrijf BV 1] in 2012 en 2013 blijkt dat ook voor nog niet besproken tijdvakken in 2012 en 2013 onjuiste aangiften OB of ten onrechte geen aangiften OB zijn ingediend. De FIOD heeft berekend welk nadeel de Belastingdienst door die fraude heeft geleden over 2012 en 2013, oftewel hoeveel te weinig belasting [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] hierdoor hebben betaald. Bij [naam bedrijf BV 1] is dat aan vennootschapsbelasting in 2012 € 25.200,- en aan omzetbelasting in 2012 € 137.356,- en in 2013 € 135.680,-. [132] Het totaal aan te weinig betaalde belasting door [naam bedrijf BV 1] in 2012 en 2013 is dus € 298.236,-.
Ook bij [naam bedrijf BV 2] was sprake van fraude met de omzetbelasting waardoor het ten onrechte niet door [naam bedrijf BV 2] afgedragen bedrag afkomstig was van misdrijf. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat meerdere bedrijven hebben betaald op de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] omdat ze werden bedreigd. Dit laatste bedrag telt op tot in ieder geval € 63.172,66. [133]
4.4.2.
Onbekend gronddelict
In het dossier en door de officier van justitie is gesteld dat de valse facturen (onder meer) tot doel hadden om verschillende bedrijven vooraftrek van btw te laten claimen zonder dat deze btw op een later moment weer werd afgedragen, waardoor de overheid als “pinmachine” werd gebruikt. Uit de arresten van het hof in het onderzoek Lethe in de zaken tegen [verdachte] en [medeverdachte 1] maakt de rechtbank op dat destijds in dat onderzoek per betrokken bedrijf is nagegaan hoeveel geld de Belastingdienst aan onterechte vooraftrek heeft verrekend of overgemaakt op de rekening van die bedrijven. In het onderzoek Styx ontbreekt zo’n berekening. De rechtbank kan daarom in deze zaak niet vaststellen of en in hoeverre geld afkomstig van onterechte vooraftrek btw is terechtgekomen op de bankrekeningen waarvan de contante opnames zijn gedaan.
Ook als een specifiek misdrijf waar het geld vandaan komt niet kan worden vastgesteld, kan witwassen van dat geld onder omstandigheden worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een ernstig vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dat onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van het geld worden bewezen.
Het deel van het geld dat van de rekeningen van [naam bedrijf BV 1] , [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 5] is opgenomen en waarvan geen specifiek gronddelict vast te stellen is, heeft óf een legale óf een onbekende criminele herkomst. Gezien de constructie die [naam bedrijf BV 3] gebruikte met meerdere bedrijven, katvangers en valse facturen, en de afwezigheid van legale bedrijfsactiviteiten, zoals hiervoor uitgebreid besproken, vindt de rechtbank dat sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van witwassen van het geld op/van genoemde rekeningen dat van de verdachten een verklaring over de herkomst van het geld mag worden verlangd. Verdachten hebben geen verklaring gegeven over de legale herkomst van de opgenomen geldbedragen. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat ook het deel waarvan niet specifiek kan worden vastgesteld dat het van belasting- of acquisitiefraude afkomstig is, van misdrijf afkomstig is.
4.4.3.
Verhulling van de herkomst en omzetting
Door een constructie op te zetten met katvangers bij meerdere bedrijven en valse facturen op te maken, zoals de rechtbank hiervoor onder 4.2. heeft vastgesteld, heeft [naam bedrijf BV 3] steeds geprobeerd de criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen. De Belastingdienst heeft in het boekenonderzoek bij [naam bedrijf BV 1] geconcludeerd dat de ontvangen betalingen op basis van valse facturen deels op dezelfde dag overgemaakt werden naar bankrekeningen van andere ondernemingen en deels op dezelfde dag contant werden opgenomen bij pinautomaten. Het grootste gedeelte van het geld dat is doorgestort is doorgestort naar de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] . [134] Ook het geld dat binnenkwam op de rekening van [naam bedrijf BV 2] werd steeds kort na binnenkomst opgenomen of overgeboekt. [135] Hetzelfde geldt voor het geld dat binnenkwam op de rekening van [naam bedrijf BV 5] . [136] De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de gelden die op de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] , [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 5] binnenkwamen kort na ontvangst vrijwel geheel contant zijn opgenomen of zijn doorgestort. Daarmee heeft [naam bedrijf BV 3] het uit misdrijf verkregen geld omgezet en overgedragen.
4.4.4.
Daderschap [naam bedrijf BV 3] en feitelijk leiding geven door verdachte
De rechtbank rekent het witwassen toe aan [naam bedrijf BV 3] en vindt dat [verdachte] daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor bij de beoordeling van de eerste twee feiten over het daderschap heeft overwogen. Onder het toeziend oog van [verdachte] hebben meerdere medewerkers van [naam bedrijf BV 3] werkzaamheden, die binnen de normale bedrijfsvoering van het boekhoudkantoor vielen, ingezet voor een constructie waarmee beschikking werd verkregen over geld waarop [naam bedrijf BV 3] en de werknemers geen recht hadden. Vanwege die constructie, de onjuiste belastingaangiften en de betrokkenheid van verdachten daarbij moet ook voor alle verdachten bekend zijn geweest dat het overgeboekte en gepinde geld van misdrijf afkomstig was.
4.4.5.
Pleegperiode en gewoonte
De bewezenverklaarde periode van het witwassen begint op 3 mei 2010. Dat is de eerste datum waarop er geld wordt gepind vanaf de rekening van [naam bedrijf BV 5] , die op naam van katvanger [persoon 13] stond en waarvan het bankpasje in handen was van [naam bedrijf BV 3] , zoals is vastgesteld onder 4.1.2 en 4.1.4. De verhulling van de herkomst van het geld heeft zich in ieder geval voortgezet tot en met de tenlastegelegde datum 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [naam bedrijf BV 3] . De rechtbank beschouwt deze volledige periode als de periode waarbinnen het witwassen is gepleegd. Omdat de witwashandelingen stelselmatig en gedurende een periode van jaren plaatsvonden bij verschillende bedrijven vindt de rechtbank bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen.
4.4.6.
In de uitoefening van zijn beroep of bedrijf
Dat [naam bedrijf BV 3] in de uitoefening van haar bedrijf heeft witgewassen kan ook worden bewezen. Deze strafverzwarende omstandigheid is pas met ingang van 1 januari 2015 opgenomen in de wet. Omdat het grootste deel van de bewezenverklaarde periode voor de inwerkingtreding van dit artikel heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank hierom geen zwaardere straf opleggen.
4.5.
Feit 4: Criminele organisatie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en belastingfraude. De rechtbank vindt dat verdachte binnen deze criminele organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld. Voor de bewijsmiddelen voor dit feit verwijst de rechtbank naar de paragrafen hiervoor. De rechtbank bespreekt hierna het beoordelingskader, de organisatie en de rol van verdachten.
4.5.1.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had waaraan verdachte heeft deelgenomen. Het moet gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming aan de organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap van dat doel.
4.5.2.
Organisatie
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [naam bedrijf BV 3] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen. Daarvoor zijn verschillende bedrijven, op initiatief van medewerkers van [naam bedrijf BV 3] , op naam van katvangers gezet, terwijl (medewerkers van) [naam bedrijf BV 3] feitelijk bepaalde(n) wat er met en in die bedrijven gebeurde. De belastingaangiften werden gedaan door [naam bedrijf BV 3] . [naam bedrijf BV 3] deed de administratie en had vaak ook de beschikking over de bankgegevens en bankpas van die bedrijven. Eenmaal op naam van een katvanger, waren er in die bedrijven geen normale bedrijfsactiviteiten. De bedrijven factureerden onderling, zonder dat daar prestaties tegenover stonden. De bedrijven waren allemaal verbonden aan [naam bedrijf BV 3] . [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben samengewerkt zodat via [naam bedrijf BV 3] valsheid in geschrift en belastingfraude kon worden gepleegd en grote bedragen werden witgewassen. Zij vormden daarbij een dusdanig verband dat van een organisatie kan worden gesproken. Dat deze organisatie ook het doel had die misdrijven te plegen blijkt uit de opgezette constructies en het daadwerkelijk plegen van de misdrijven, zoals hiervoor is vastgesteld, welke activiteiten ook allemaal worden toegerekend aan [naam bedrijf BV 3] , de ‘paraplu’ waaronder deze activiteiten konden plaatsvinden. De organisatie heeft over langere periode bestaan en misdrijven gepleegd, zo blijkt uit de periode waarover de misdrijven hiervoor zijn bewezen. De organisatie kende een zekere structuur, waarbij verdachten hun eigen rol hadden.
4.5.3.
Rol van verdachten
Uit de bewijsmiddelen onder 4.1. blijkt dat [verdachte] de dagelijkse leiding had bij [naam bedrijf BV 3] . Hij adviseerde klanten, onderhield contact met hen en verdeelde de werkzaamheden over de andere werknemers. [verdachte] was betrokken bij de verkoop van ondernemingen aan katvangers en onderhield ook daarna contact met hen, bijvoorbeeld als er geld gepind moest worden.
[medeverdachte 4] was de directeur van [naam bedrijf BV 3] en kwam af en toe op het kantoor. Niet alleen heeft hij als directeur nagelaten toezicht te houden en misstanden te beëindigen, hij heeft zelfs actief meegedaan aan de strafbare gedragingen doordat hij een ander bedrijf waar hij zeggenschap over had ( [naam bedrijf BV 7] ) heeft gebruikt om – deels met behulp van valse facturen – niet zakelijke geldstromen naar aan [naam bedrijf BV 3] gelieerde ondernemingen te laten lopen. Onder 4.1.2 werd al vastgesteld dat facturen van [naam bedrijf BV 1] aan [naam bedrijf 1] werden betaald op de rekening van [naam bedrijf BV 7] . Daarnaast ontving [naam bedrijf BV 7] facturen van [naam bedrijf BV 5] en factureerde [naam bedrijf BV 6] aan [naam bedrijf BV 5] . [137] Ook kwam al naar voren dat [naam bedrijf BV 6] facturen ontving van [naam bedrijf BV 2] . [138]
[medeverdachte 2] was accountmanager bij [naam bedrijf BV 3] . Hij diende belastingaangiften voor klanten in en was hun aanspreekpunt. Ook was [medeverdachte 2] contactpersoon voor de Belastingdienst van [naam bedrijf BV 3] als boekhouder van klanten. Hij heeft een onjuiste belastingaangifte voor [naam bedrijf BV 1] ingediend. Hij heeft meerdere katvangers geregeld voor ondernemingen die door [naam bedrijf BV 3] zijn gebruikt. Hij heeft ze begeleid naar de Kamer van Koophandel, notaris en bank. Hij zorgde er zo voor dat (de medeverdachten van) [naam bedrijf BV 3] over diverse bankrekeningen en bankpassen kon(den) beschikken en gelden kon(den) laten storten op en pinnen van diverse bankrekeningen. Hij was het aanspreekpunt voor de katvangers, voor [naam bedrijf 1] , een partij waaraan door [naam bedrijf BV 1] werd gefactureerd en die aan [naam bedrijf BV 1] betaalde en voor de Belastingdienst. Door de Belastingdienst onjuiste informatie te geven zorgde hij ervoor dat [naam bedrijf BV 3] gedurende een langere periode haar gang kon gaan.
[medeverdachte 1] voerde de administratie in bij [naam bedrijf BV 3] en bracht nieuwe klanten aan. Op zijn werkplek is de USB-stick aangetroffen met daarop veel valse facturen, waarvan hij vaak degene is die het bestand het laatst heeft gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] valse facturen heeft opgemaakt. [medeverdachte 1] heeft ook regelmatig geld gepind van de lege bedrijven, soms samen met een katvanger.
[naam bedrijf BV 3] ten slotte was het boekhoudkantoor waarbinnen de hiervoor genoemde verdachten werkzaam waren en zoals gezegd de ‘paraplu’ waaronder de strafbare feiten werden gepleegd.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 aan de criminele organisatie heeft deelgenomen. De rechtbank komt tot deze periode omdat op eerstgenoemde datum katvanger [persoon 13] directeur werd van [naam bedrijf BV 5] en de criminele organisatie in ieder geval vanaf die datum actief was. Op 17 oktober 2016 vond de doorzoeking plaats bij [naam bedrijf BV 3] . De rechtbank gaat ervan uit dat de criminele organisatie vanaf die datum is opgehouden te bestaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen onder 4. bewezen dat:
1.
[naam bedrijf BV 3] B.V. in de periode van 29 mei 2012 tot en met 23 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk voor een ander een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak voor:
  • [naam bedrijf BV 1] B.V.: eerste kwartaal 2012 en maart 2013; en
  • [naam bedrijf BV 2] B.V.: eerste kwartaal 2012 en tweede kwartaal 2012,
onjuist heeft gedaan, immers hebben zij en de mededaders telkens opzettelijk op een bij de Belastingdienst ingeleverd aangiftebiljet voor de omzetbelasting over bovengenoemde tijdvakken een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl het feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
en
[naam bedrijf BV 3] B.V. op 22 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de vennootschapsbelasting ten name van
[naam bedrijf BV 1] B.V. over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012
onjuist heeft gedaan, immers hebben zij en de mededaders, opzettelijk op een bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting over bovengenoemde periode een te laag bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting opgegeven, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
en
[naam bedrijf BV 3] B.V. in de periode van 31 oktober 2012 tot en met 31 januari 2014 in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van
  • [naam bedrijf BV 1] B.V. over april 2013 en juni 2013 en juli 2013 en september 2013 en oktober 2013 en november 2013 en december 2013 en
  • [naam bedrijf BV 2] B.V. over derde kwartaal 2012 en vierde kwartaal 2012 en eerste kwartaal 2013,
niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
2. subsidiair
[naam bedrijf BV 3] B.V. in de periode van 17 mei 2010 tot en met 1 april 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
1. DOC-017, 36/65) de factuur "invoice 1240712" van [naam bedrijf BV 8] B.V. aan [naam bedrijf BV 4] B.V. gedateerd 31 juli 2012, en
2. ( DOC-017, 27/65) de factuur "62107124" van [naam bedrijf bv 10 international] B.V. aan [naam bedrijf BV 4] B.V. gedateerd 5 december 2011, met verwijzing naar de "Proforma Invoice" gedateerd 05-12-2011 (DOC-049), en
3. ( DOC-024, 37/48) de factuur " [naam bedrijf BV 4] -2012-89" van [naam bedrijf BV 16] B.V. (hierna: [naam bedrijf BV 16]) aan [naam bedrijf BV 4] B.V., gedateerd 10-02-2012, en
4. ( DOC-007-06) de factuur "13-1022" van [naam bedrijf BV 1] B.V. aan [naam bedrijf 1], gedateerd 02-09-2013, en
5. ( DOC-292-5) de factuur "26" van [naam bedrijf BV 1] B.V. aan [naam bedrijf BV 14] , gedateerd 18-03-2013, en
6. ( DOC-356, 1A) de factuur "AMN2010-201" van [naam bedrijf BV 5] B.V. aan [naam bedrijf 2] , gedateerd 01-02-2010, en
7. ( DOC-356-5A) de factuur "HE2011-9.05" van [naam bedrijf BV 5] B.V. aan [naam bedrijf BV 7] B.V., gedateerd 25-09-2011, en
8. ( DOC-258) de factuur "2012-001" van [naam bedrijf BV 2] B.V. aan [naam Groep BV] B.V., gedateerd 04-04-2012,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[naam bedrijf BV 3] B.V. in de periode van 17 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1 tot en met 8) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1 tot en met 8: op de facturen genoemde artikelen voor genoemde geldbedragen in genoemde perioden zijn geleverd en/of dat genoemde werkzaamheden of diensten in genoemde perioden zijn verricht,
aan welk bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[naam bedrijf BV 3] B.V. in de periode van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van haar bedrijf,
van EURO 2.646.799,00 te weten:
  • inzake [naam bedrijf BV 1] B.V. EURO 206.290,00,
  • inzake [naam bedrijf BV 2] B.V. EURO 670.700,00 en
  • inzake [naam bedrijf BV 5] B.V. EURO 1.769.809,00
de herkomst heeft verhuld en die geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft verworven en heeft omgezet, terwijl zij en haar mededaders telkens wisten dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl zij daarvan een gewoonte heeft gemaakt,
aan welk bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en een rechtspersoon, bestaande uit verdachte en
[naam bedrijf BV 3] B.V.,
[medeverdachte 4] ,
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 1] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
  • valsheid in geschrift
  • (gewoonte)witwassen en
  • het doen van onjuiste belastingaangiften
terwijl verdachte binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld.

6.Strafoplegging

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 maanden en een geldboete van € 10.000,-. De officier van justitie heeft in verband met de overschrijding van de redelijke termijn 4 maanden gevangenisstraf van haar oorspronkelijke strafeis afgetrokken. Naast deze straffen zou aan verdachte een verbod voor het beroep van administrateur en bestuurder moeten worden opgelegd van drie jaar.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht bij een veroordelend vonnis dit vonnis te publiceren en dit ongeanonimiseerd te doen zodra het vonnis onherroepelijk is geworden.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan uit het dossier is gebleken. Bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende betrokken.
Verdachte heeft jarenlang een leidinggevende rol gespeeld in een criminele organisatie die zich binnen het boekhoudkantoor [naam bedrijf BV 3] schuldig maakte aan belastingfraude, valsheid in geschrift en het witwassen van geld. Bij het plegen van deze misdrijven werd op geraffineerde wijze gebruik gemaakt van klanten, zowel natuurlijke personen als bedrijven, van het boekhoudkantoor [naam bedrijf BV 3] . Daarbij hebben de verdachten hun positie ernstig misbruikt. Met het aantrekken van katvangers, het opstellen en sturen van valse facturen, het verwerken van valse facturen in de administraties van bedrijven en de daarop volgende fraude met belastingen hebben verdachten het vertrouwen in het economisch verkeer ernstig geschonden. Door de bewezenverklaarde belastingfraude is er aanzienlijk te weinig belasting geheven, waardoor de Belastingdienst en de maatschappij ernstig zijn benadeeld. Verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het systeem van belastingheffing is gebaseerd. Ook hebben verdachten veel geld witgewassen, onder andere verkregen door de belastingfraude en doordat mensen door telefonische dreiging en door valse facturen zich gedwongen voelden te betalen. Witwassen vormt een inbreuk op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Zoals eerder overwogen legt de rechtbank geen zwaardere straf op voor het witwassen omdat [naam bedrijf BV 3] in de uitoefening van haar bedrijf heeft witgewassen. Het grootste deel van de bewezenverklaarde periode voor het witwassen heeft plaatsgevonden voordat deze omstandigheid als strafverzwarend in de wet is opgenomen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken voor fraudedelicten. De hoogste categorie die daarin benoemd wordt is de categorie met een benadelingsbedrag van 1 miljoen euro of meer. Als uitgangspunt geldt daarvoor een gevangenisstraf van 24 maanden of meer. De rechtbank neemt op basis van het witgewassen bedrag en de bewezenverklaarde feiten als uitgangspunt voor alle verdachten (met uitzondering van [medeverdachte 3] ) een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank zal verdachte ook een geldboete opleggen. De rechtbank vindt dit passend omdat het verdachte juist om geldelijk gewin lijkt te zijn gegaan.
Verdachte was feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf BV 3] en daarmee de aangewezen persoon om de integriteit van het kantoor en de medewerkers te bewaken. De rechtbank vindt strafverzwarend dat juist hij een actieve en coördinerende rol in de strafbare feiten heeft gehad. Onder de vlag van het boekhoudkantoor schuilde een criminele organisatie met verdachte als spin in het web.
De rechtbank weegt ook strafverzwarend mee dat verdachte eerder is veroordeeld. Op 8 mei 2008 is verdachte veroordeeld voor het plegen van hypotheekfraude en op 21 november 2007 voor het medeplegen van valsheid in geschrift. Verdachte maakt zich dus al jaren schuldig aan ernstige fraudefeiten, terwijl hij werkzaam is als boekhouder of administrateur. Dit zijn bij uitstek beroepen waarbij op de (financiële) integriteit moet kunnen worden vertrouwd.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met het feit dat verdachte in het onderzoek Lethe is veroordeeld voor soortgelijke feiten, terwijl de feiten in het onderzoek Styx zich voor die veroordeling hebben voorgedaan en dus - in ieder geval in theorie - bij die eerdere veroordeling hadden kunnen worden afgedaan.
Gezien het voorgaande vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 40 maanden en een boete van € 10.000,- passend.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn trekt de rechtbank vier maanden van die gevangenisstraf af. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak en dat is niet aan verdachte te wijten. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 27 februari 2017. Dit is de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld in deze strafzaak. Vanaf dat moment kon verdachte ervan uitgaan dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 27 februari 2019, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 15 oktober 2021 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim 2,5 jaar overschreden. Dat is een forse overschrijding. Deels is die overschrijding te wijten aan de omvang van de zaak en deels aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor deze overschrijding krijgt verdachte een strafkorting van 10 procent. De rechtbank past deze korting toe op de gevangenisstraf en legt verdachte een gevangenisstraf op van 36 maanden.
Bijkomende straf
Omdat verdachte inmiddels meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen voor fraudedelicten en gezien de rol die hij heeft gespeeld in de bewezenverklaarde feiten vindt de rechtbank het risico groot dat hij nadat hij vrijkomt opnieuw een vergelijkbare constructie optuigt of daaraan een bijdrage levert. De rechtbank ziet in dat risico aanleiding aan verdachte een beroeps- en bestuursverbod op te leggen. De rechtbank vindt het aangewezen om personen als verdachte, die in de uitoefening van hun beroep delicten plegen die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen ernstig beschamen, uit dat beroep te weren. Dit verbod zal gelden voor drie jaar bovenop de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank ontzet de verdachte daarom voor zes jaar uit het recht tot uitoefening van het beroep van administrateur, boekhouder en bestuurder van een rechtspersoon.
De rechtbank zal niet de openbaarmaking van dit vonnis gelasten, omdat de wet deze mogelijkheid niet biedt bij de strafbare feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23 (oud), 24c (oud), 47, 51, 57, 60, 63, 140, 225, 235, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

8.Beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
2. subsidiair
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
3.
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon
en
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van gewoontewitwassen in de uitoefening van zijn bedrijf, begaan door een rechtspersoon
4.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,- (tienduizend euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen.
Legt als bijkomende straf op aan verdachte:
Ontzettingvan verdachte uit het recht tot de uitoefening van het
beroep van administrateur, boekhouder en bestuurder – middellijk of onmiddellijk - van een rechtspersoonvoor
6 (zes) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. M. Smit en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2021.

Voetnoten

1.Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis schetst de rechtbank in deze paragraaf de context van het onderzoek. Voor zover de rechtbank hierbij feiten vaststelt, worden deze in het oordeel van de rechtbank over het bewijs (par. 4) nog eens expliciet vastgesteld, met verwijzing naar de daarvoor gebruikte bewijsmiddelen.
2.De zaak van [verdachte]: Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:754.
3.De zaak van [medeverdachte 1] : Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:741.
4.In de voetnoten wordt verwezen naar de bewijsmiddelen in het strafdossier. De vermelde paginanummers zijn de doorgenummerde paginanummers onderaan de pagina’s van het dossier. Het gaat telkens om processen-verbaal die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, tenzij anders is vermeld. DOC staat steeds voor geschriften.
5.DOC-062, p. 2760 en 2761.
6.DOC-407, p. 4996.
7.DOC-064, p. 2764 en 2765.
8.AMB-001, p. 0449 en DOC-407, p. 4996.
9.DOC-396, p. 4946 en 4947.
10.IBN-007-02, p. 1329.
11.V-019-01, p. 1879.
12.DOC-062, p. 2760 en 2761 en DOC-064, p. 2764 en 2765.
13.V-019-01 p. 1879.
14.DOC-344, p. 4144 tot en met 4147 en DOC-180, p. 3410 en 3411.
15.V-091-01, p. 1877 en 1880.
16.G-057-01, p. 2225.
17.G-054-01, p. 2205 en 2206.
18.V-001-08, losbladig, p. 4.
19.V-019-01, p. 1879.
20.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
21.G-026-01, p. 2087 tot en met 2090.
22.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
23.G-005-01, p. 1996 tot en met 1999.
24.G-013-01, p. 2048, 2049 en 2051.
25.2-OPV-1, -p. 132.
26.G-005-01, p. 1999.
27.DOC-032, p. 2689 en DOC-033, p. 2690 en 2691.
28.G-007-01, p. 2014 en 2015.
29.DOC-333, p. 4142-4143.
30.G-007-01, p. 2016 en 2017.
31.DOC-093, p. 2872 tot en met 2874.
32.DOC-001, p. 2283.
33.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
34.V-011-01, tot en met p. 1815 tot en met 1820.
35.AMB-093, p. 0997 en DOC 402, p. 4970.
36.DOC-010, p. 2369 tot en met 2389.
37.V-012-01, p. 1826 en 1827.
38.G-022, p. 2076 tot en met 2079.
39.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
40.G-012, p. 2041 en 2042.
41.V-021-01, p. 1922 en 1923.
42.DOC-192, p. 3516 en 3517.
43.DOC-192, p. 3516.
44.AMB-046, p.0642 en DOC-304, p. 4042.
45.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
46.G-013-01, p. 2048, 2052 tot en met 2055.
47.DOC-190, p. 3511 tot en met 3513.
48.DOC-188, p. 3504 en 3505.
49.DOC-183, p. 3429.
50.DOC-078, p. 2809 tot en met 2811.
51.DOC-188, p. 3504 en 3505.
52.AMB-080, p. 0960 en 0961.
53.0-OPV-2, losbladig, p. 2 tot en met 4.
54.DOC-073, p. 2781 tot en met 2784.
55.AMB-009, p. 0498 tot en met 0508.
56.AMB-092, p. 0986, 0990, 0993, 0995 en 0996.
57.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513.
58.IBV-007-01, p. 1320 tot en met 1322.
59.V-019-01, p. 1878 en 1879.
60.IBN-007-02, p. 1329 tot en met 1332.
61.IBN-007-01, bijlage A, p. 1324 tot en met 1327 en IBN-007-002 p 1331.
62.AMB-066, p. 0862 tot en met 0871 en bijlage 5. p. 0878 tot en met 0915, en DOC 356-5B, p. 4573, DOC 354-11B, p. 4519, DOC-359A-1B, p. 4708, DOC 359-3B, p. 4714, DOC-357-8B, p. 4642, DOC 346-1B, p. 4348 en DOC 356-11B, p. 4591.
63.DOC-295, p. 3974 tot en 4033, AMB-092, p.0986 en 0996 en DOC-191 en DOC-191A, p. 3514 en 3515.
64.AMB-052, bijlage 16, p. 0812.
65.AMB-052, p. 0668 tot en met 0684.
66.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
67.DOC-019A en 019B, 2468 tot en met 2470.
68.V-008-01, p. 1759 en 1760.
69.AMB-005, p. 0461, 0462 en 0467.
70.DOC-017, 36/65, p. 2437.
71.AMB-066, p. 0870, AMB-098, p. 1013, DOC-359A-13A en 13B, p. 4746 en 4747.
72.G-026-01, p. 2087 tot en met 2090.
73.V-008-01, p. 1769.
74.V-008-02, p. 1787 en 1788.
75.DOC-017, 27/65, p. 2428.
76.1-OPV-2, p. 101 en DOC-049, p. 2725.
77.AMB-066, p. 0862 en 0871.
78.V-008-02, p. 1782 en 1783.
79.DOC-241, p. 3694 en DOC-242, p. 3695.
80.DOC-240, p. 3690 tot en met 3693.
81.DOC-239, p. 3671, 3674 en 3675.
82.G-034, p. 2106 en 2107.
83.G-040, p. 2124 en 2125.
84.DOC-024-37/48, p. 2645.
85.AMB-066, p. 862, 0870 en 0871, AMB-098, p. 1013, DOC-359A-11A tot en met -11C, p. 4740 tot en met 4742.
86.G-007-01, p. 2015.
87.V-008-01, p. 1770 en 1771.
88.DOC-001, p. 2283 tot en met 2289.
89.V-011-01, tot en met p. 1818 en 1820.
90.Index Documenten, p. 2270 en DOC-007-06.
91.AMB-066, p. 862, 863 en 865 en DOC-344-48A, p. 4314.
92.DOC-344-48B, p. 4315.
93.DOC-292-5, p. 3970.
94.AMB-043, p. 0627 en 0628.
95.AMB-066 p. 0862 en 0867 en DOC-352-1A tot en met 5B, p. 4485 tot en met 4502.
96.V-011-01, p. 1819.
97.DOC-330, p. 4129 tot en met 4133.
98.G-048-01, p. 2162 en 2163.
99.G-061-01, p. 2248 tot en met 2251.
100.AMB-066 p. 0862, 0868 en 0869.
101.DOC-356-1A tot en met -1C, p. 4560 tot en met 4563.
102.DOC-295, p. 3978 en BOB-032-01 en -02, p. 1185 en 1186.
103.AMB-063, p. 0848 en 0849 en AMB-046, p. 0645.
104.DOC-356- 5A tot en met -5C, p. 4572 tot en met 4574.
105.DOC-295, p. 4007.
106.DOC-258, p. 3740.
107.AMB-043, p. 0627 en IBN-007-01, bijlage A. p. 1324 tot en met 1327.
108.AMB-066 p. 0862 en 0869 en DOC-357-1A tot en met 1C, p. 4602 tot en met 4604.
109.DOC-076, p. 2788 tot en met 2790.
110.AMB-066, p. 862, 868 en 869 en DOC -356-1A en 1B, p. 4560 en 4561.
111.DOC-165, p. 3245 tot en met 3249.
112.DOC-156, p. 3180 tot en met 3183 en DOC-160, p. 3223.
113.AMB-018, p. 0543 tot en met 0545 en 0549.
114.DOC-165, p. 3245, 3246 en 3255.
115.AMB-018, p. 0546 tot en met 0548 en 0550 en DOC-191A, p. 3515.
116.DOC-165, p. 3249 tot en met 3252.
117.DOC-001, p. 2283 en 2291.
118.V-010-01, p. 1819.
119.AMB-018, p.0550 en 0551.
120.DOC-166, p. 3256 tot en met 3285.
121.DOC-001, p. 2291.
122.G-001-01, p. 1984.
123.AMB-018, p. 0541 tot en met 0545, 0550 en 0551 en DOC-159, p. 3220 tot en met 3222.
124.DOC-078, p. 2805, 2806, 2810 en 2811 en DOC-062, p. 2760.
125.AMB-010, p. 0509 en 0510 en DOC-131, p. 3036.
126.AMB-066, p. 0869 en DOC 357-1A, p. 4602.
127.DOC-078 p. 2805.
128.DOC-076, p. 2790 en 2791, AMB-066, p. 0869, DOC-357-2A, p. 4605 en DOC-357-7A, p. 4635.
129.DOC-076, p. 2791 en 2793, AMB-066, p 0869, DOC-357-6A, p. 4629 en DOC-357-8A, p. 4641.
130.DOC-076, p. 2797 en 2798, AMB-066, p. 0869, DOC-357-12A, p. 4662.
131.5-OPV-1, p. 0330 en DOC-077, p. 2801 tot en met 2804, DOC-295, p. 3974 tot en met 4033.
132.AMB-018, p. 0540 tot en met 0551.
133.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513 (toelichting: het door [naam 2] overgemaakte bedrag heeft de rechtbank niet meegenomen in de berekening omdat zij niet verklaren te zijn afgeperst).
134.DOC-001, p. 2289 tot en met 2291.
135.DOC-076, p. 2788 tot en met 2800.
136.DOC-295, p. 3974 tot en met 4033.
137.4-OPV-1, p. 300 en 301 en DOC-287, p. 3956.
138.DOC145, p. 3116 tot en met 3120.