ECLI:NL:GHAMS:2025:1870

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
23-001990-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake herhaaldelijke overtredingen van gebieds- en winkelverboden en bedreiging van winkelmedewerkers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van een gebiedsverbod en een winkelverbod, alsook aan bedreiging van twee winkelmedewerkers. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk niet voldoen aan een verblijfsontzegging en het wederrechtelijk binnendringen van een supermarkt. De verdachte heeft in de periode van november 2023 tot en met mei 2024 herhaaldelijk deze verboden overtreden, wat leidde tot een gevangenisstraf van zes weken die door het hof werd opgelegd. De verdachte had eerder strafrechtelijke veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de situatie onderstreept. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor was. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten en de straf heeft opgelegd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001990-24
datum uitspraak: 16 juli 2025
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 augustus 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-094775-24 en 15-090828-24 en 15-126155-24 en 15-157098-24 en 15-166005-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 4] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni en 16 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A (met parketnummer 15-094775-24):
1.
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een verblijfsontzegging krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 3 november tot en met 29 december 2023 niet mocht bevinden in het gebied aan of rondom [plaats 1] binnenstad, [adres 1] en [adres 2] , door, zich op voornoemde datum om 19:00 in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden
Zaak B (met parketnummer 15-090828-24):
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te [plaats 1] in het besloten lokaal Supermarkt bij Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 december 2023 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van één jaar;
Zaak C (met parketnummer 15-157098-24):
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2024 te [plaats 1] [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "wil je dat ik je met een mes steek?? en/of "Wil je een naald in je nek” en/of “Wil je in de overgang” en/of "ik steek jou neer bij je ribben en ik maak jou dood?”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 9 mei 2024 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk Unit Veiligheid/TeamOOV krachtens een wettelijk voorschrift, te weten 172 en/of 172a Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 31 maart 2024 tot en met 23 juli 2024 niet mocht bevinden in/op gemarkeerde gebied in het centrum van [plaats 1] , door, zich op voornoemde datum om 22:00 in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
Zaak D (met parketnummer 15-126155-24):
1.
hij, op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de gemeentewet gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 31 maart 2024 en 23 juni 2024 en/of 5 april 2024 en 28 juni 2024 niet mocht bevinden in het gebied aan of rondom [plaats 1] binnenstad, [adres 1] en [adres 2] , door, zich op voornoemde datum om 01.25 uur in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
Zaak E (met parketnummer 15-166005-24):
1.
hij, op of omstreeks 20 mei 2024 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 31 maart 2024 tot en met 23 juli 2024 niet mocht bevinden in het gebied aan of rondom [plaats 1] binnenstad, [adres 1] en [adres 2] door, zich op voornoemde datum om 18.30 uur in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging zaak B

Het winkelverbod van 7 december 2023 maakt geen onderdeel uit van het dossier. Het hof is met de politierechter van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2024 blijkt dat de winkelmanager van de Albert Heijn aan de [adres 3] in [plaats 1] een foto van dit winkelverbod heeft getoond aan de verbalisant. Het betrof een winkelverbod op naam van de verdachte, welke was verstrekt op 7 december 2023 voor de duur van een jaar. Bovendien heeft de verdachte erkent dat hij bekend was met het winkelverbod.
Uit het bovengenoemde leidt het hof af dat aan de verdachte een winkelverbod is uitgereikt en hij bekend was met de inhoud van het winkelverbod. Vervolgens heeft hij wederrechtelijk gehandeld door de Albert Heijn op 16 maart 2024 desondanks te betreden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A, B, C onder 1 en 2, D en E tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 14 november 2023 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een verblijfsontzegging krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 3 november tot en met 29 december 2023 niet mocht bevinden in het gebied aan of rondom [plaats 1] binnenstad, [adres 1] en [adres 2] , door, zich op voornoemde datum om 19:00 op een openbare plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Zaak B:
1.
hij op 16 maart 2024 te [plaats 1] in het besloten lokaal Supermarkt bij Albert Heijn, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 december 2023 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van één jaar.
Zaak C:
1.
hij op 28 maart 2024 te [plaats 1] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "wil je dat ik je met een mes steek?” en "Wil je een naald in je nek?” en “Wil je in de overgang?” en "ik steek jou neer bij je ribben en ik maak jou dood”.
2.
hij op 9 mei 2024 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk Unit Veiligheid/TeamOOV krachtens een wettelijk voorschrift, te weten 172 en/of 172a Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 31 maart 2024 tot en met 23 juli 2024 niet mocht bevinden op gemarkeerde gebied in het centrum van [plaats 1] , door, zich op voornoemde datum om 22:00 uur op een openbare plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Zaak D:
1.
hij op 14 april 2024 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de gemeentewet gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 31 maart 2024 en 23 juni 2024 niet mocht bevinden in het gebied aan of rondom [plaats 1] binnenstad, [adres 1] en [adres 2] , door, zich op voornoemde datum om 01.25 uur op, althans op een openbare plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Zaak E:
1.
hij op 20 mei 2024 te [plaats 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van [plaats 1] , inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 31 maart 2024 tot en met 23 juli 2024 niet mocht bevinden in het gebied aan of rondom [plaats 1] binnenstad, [adres 1] en [adres 2] door, zich op voornoemde datum om 18.30 uur op, althans op een openbare plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Hetgeen in de zaken A, B, C onder 1 en 2, D en E meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A, B, C onder 1 en 2, D en E bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A, zaak C feit 2, zaak D onder 2 en zaak E met bewezenverklaarde levert op:
telkens: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het in de zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A, B, C onder 1 en 2, D en E bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telkens overtreden van een gebiedsverbod, het overtreden van een winkelverbod en een bedreiging van twee winkelmedewerkers. Gebiedsverboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Door een dergelijk verbod herhaaldelijk te negeren, heeft de verdachte aangetoond dat hij zich niets heeft aangetrokken van een door het bevoegd gezag genomen besluit. Voorts heeft hij twee pleinstewards bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Hij heeft op intimiderende wijze aan de slachtoffers bedreigingen geuit.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juni 2025 is de verdachte eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op het voorgaande komt naar het oordeel van het hof geen andere dan een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. Er zijn geen omstandigheden gebleken die nopen om af te wijken van de straf die de politierechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, aangezien daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt.
Het hof overweegt als volgt.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat daarbij om een limitatief aantal gronden. In deze zaak is, mede gelet op hetgeen door en namens de benadeelde partij naar voren is gebracht, de vraag aan de orde of de gevorderde immateriële schade een grondslag kan vinden in artikel 6:106, aanhef en onder a, BW (het ‘oogmerk’ om immateriële schade toe te brengen), dan wel in de artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’.
Van vorenbedoelde aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het bewezenverklaarde psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een dergelijke persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1642).
Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in vorenbedoelde zin. Zo heeft zij geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid en doet zich hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is.
Ten aanzien van het oogmerk als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder a BW oordeelt het hof als volgt.
Het oogmerk tot het toebrengen van immateriële schade kent in de (strafrecht)praktijk een beperkt toepassingsbereik. Toekennen van immateriële schade op grond van deze categorie is enkel weggelegd voor de gevallen waarin het oogmerk (de uitdrukkelijke bedoeling) van de dader gericht is geweest op het toebrengen van deze specifieke immateriële schade. De enkele omstandigheid dat een verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht kan de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet dragen (vgl. HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:868). In dit geval kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk had immateriële schade/nadeel als bedoeld in artikel 6:106, aanhef, onder a, BW toe te brengen.
Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot de conclusie dat er voor toewijzing van hetgeen is gevorderd geen wettelijke grondslag is. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 138, 184 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-094775-24 en in de zaak met parketnummer 15-090828-24 en in de zaak met parketnummer 15-157098-24 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-126155-24 en in de zaak met parketnummer 15-166005-24 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-094775-24 en in de zaak met parketnummer 15-090828-24 en in de zaak met parketnummer 15-157098-24 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-126155-24 en in de zaak met parketnummer 15-166005-24 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.T.C. de Vries, mr. W.S. Ludwig en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2025.
mr. N.J.M. de Munnik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.