ECLI:NL:GHAMS:2024:2781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
23/476
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over proceskostenvergoeding bij niet-tijdig beslissen op bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] heeft op 30 september 2021 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen op 11 november 2021 bezwaar heeft gemaakt. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 8 februari 2022 in gebreke gesteld, waarna hij op 20 april 2022 beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag op 28 juni 2022 vernietigd, maar de rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op 25 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank het verzet van belanghebbende gegrond verklaard, maar het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 19 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het instellen van het beroep. Het hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, waarin is bepaald dat de rechter in dergelijke gevallen de heffingsambtenaar kan veroordelen in de proceskosten. Het hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op € 657. Daarnaast is de heffingsambtenaar gelast het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/476
19 september 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema)
tegen de uitspraak van 26 april 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/2098 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 30 september 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [#] ) opgelegd.
1.2.
Op 11 november 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
1.3.
Op 8 februari 2022 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld.
1.4.
Op 20 april 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar.
1.5.
Hangende het beroep heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 28 juni 2022 de naheffingsaanslag vernietigd. Tevens is bij dwangsombesluit van 28 juni 2022 aan belanghebbende een dwangsom toegekend van € 1.442.
1.6.
Bij uitspraak zonder zitting van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.7.
Bij uitspraak van 26 april 2023 (bestreden uitspraak), aan partijen verzonden op
15 mei 2023, heeft de rechtbank als volgt op het verzet en beroep beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘opposant’):
“De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van opposant tot een bedrag van
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Het proces-verbaal van de zitting wordt met deze uitspraak meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In (verzet en) beroep heeft belanghebbende bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de heffingsambtenaar op 8 februari 2022 een ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.2.
Omdat het verzet gegrond is, heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor het verzet. Voor het verzet was geen griffierecht verschuldigd.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is alleen nog de proceskostenvergoeding in beroep in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De heffingsambtenaar heeft op het bezwaarschrift niet binnen de daartoe gestelde termijn uitspraak gedaan, ook niet nadat hij in dat kader in gebreke was gesteld. Bijgevolg heeft hij de maximale dwangsom verbeurd (artikel 4:17, leden 1 en 3, Awb). Op
20 april 2022 heeft belanghebbende wegens het niet-tijdig doen van een uitspraak op zijn bezwaar beroep ingesteld (artikel 7:1, onder f, Awb). Een dergelijk beroep heeft ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, lid 3, Awb mede betrekking op een alsnog genomen uitspraak op bezwaar. Op 28 juni 2022 is uitspraak op bezwaar gedaan waarbij de naheffingsaanslag is vernietigd.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep bedoeld onder 4.1 in haar uitspraak van 25 oktober 2022 met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende naar haar oordeel de verzending van de ingebrekestelling niet aannemelijk had gemaakt. Tegen deze ‘8:54 -uitspraak’ is belanghebbende in verzet gekomen (artikel 8:55, lid 1, Awb).
4.3.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 april 2023, die voorwerp van het onderwerpelijke geschil is, het verzet gegrond verklaard en, onder verwijzing naar art. 8:55, lid 10, Awb, tegelijkertijd uitspraak op het beroep gedaan.
4.4.
In hoger beroep betoogt belanghebbende dat de rechtbank in haar uitspraak van 26 april 2023 verzuimd heeft een proceskostenvergoeding toe te kennen voor het instellen van het onder 4.1 bedoelde beroep. De klacht treft doel. Ter toelichting van dit oordeel wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3504. In die zaak had de inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar gedaan en had belanghebbende daartegen beroep ingesteld waarna de inspecteur, hangende het beroep, de aanslag in zijn uitspraak verminderde. De Hoge Raad overwoog dat het in een dergelijk geval in de rede ligt dat de rechter, ook al leidt het beroep tegen de uitspraak op bezwaar niet tot een verdere vermindering van de aanslag, in de regel gebruikmaakt van zijn bevoegdheid het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. Gelet op dit arrest had de rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding moeten toekennen voor de beroepsfase. Indien en voor zover de klacht van belanghebbende ook inhoudt dat de rechtbank het in beroep betaalde griffierecht had moeten vergoeden, faalt het. In het arrest van 8 oktober 2004 heeft de Hoge Raad ten aanzien van de vergoeding van het griffierecht beslist dat die afhangt van de beslissing over de uitspraak op het bezwaar. Bij een ongegrond beroep is er geen aanleiding om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank is in zoverre juist.
4.5.
De heffingsambtenaar zal gelet op het vorenstaande worden veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Die kosten worden vastgesteld op afgerond € 657 (€ 218,75 + € 437,50 ). Daarbij is voor het beroep uitgegaan van 1 punt met een waarde per punt van
€ 875 en wegingsfactor 0,25 (zeer licht). Voor het hoger beroep is uitgegaan van 2 punten, een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 0,25. Voor de gehanteerde wegingsfactor is redengevend dat het Hof de bewerkelijkheid en complexiteit van het beroep en het hoger beroep als zeer gering waardeert. De werkbelasting voor de gemachtigde kon daarom (zeer) beperkt zijn.
4.6.
Het hoger beroep is gegrond.

5.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarin niet een hogere proceskostenvergoeding is toegekend;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor het geding in beroep en in hoger beroep, vastgesteld op € 657 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 136 te vergoeden.
  • beslist dat de heffingsambtenaar de wettelijke rente over het aan belanghebbende te vergoeden griffierecht voor het hoger beroep en over de toegekende proceskostenvergoeding voor het beroep en hoger beroep dient te vergoeden, te rekenen vanaf vier weken na verzending van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, B.A. van Brummelen en
W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 19 september 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: