In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2023. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende, gelegen aan [Straat] te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 615.000 per 1 januari 2020 voor het belastingjaar 2021. Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de waarde gehandhaafd, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in zijn uitspraak samengevat. Belanghebbende betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de staat van de woning en de vergelijkingsobjecten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn verplichtingen op grond van de Awb en de Wet WOZ correct was nagekomen. De rechtbank had vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende vergelijkingsobjecten had aangedragen en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.