ECLI:NL:GHAMS:2024:1885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
23-000262-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van een jeugdige verdachte

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van een verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd wordt van openlijk geweld tegen een persoon op 2 februari 2023 te Zaandijk. De kinderrechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof oordeelde anders. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie het tenlastegelegde feit op 22 september 2023 had geseponeerd onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende een proeftijd van één jaar niet schuldig zou maken aan enig strafbaar feit. Echter, na de aanhouding van de verdachte op 27 september 2023 voor een ander feit, besloot het openbaar ministerie alsnog tot vervolging over te gaan. Het hof oordeelde dat de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. De raadsman verzocht om terugwijzing naar de rechtbank, wat door het hof werd toegewezen, zodat de verdachte niet een instantie zou missen. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en wees de zaak terug naar de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000262-24
datum uitspraak: 2 mei 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-162482-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 februari 2023 te Zaandijk openlijk, te weten, op (trein)Station Zaandijk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer], door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, te slaan tegen het gezicht, en/of
- bij zijn keel te grijpen met de hand, en/of
- te filmen terwijl hij mishandeld wordt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de kinderrechter het openbaar ministerie op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, zodat het vonnis bevestigd dient te worden.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vernietiging van het vonnis en heeft verzocht het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Zij heeft daartoe gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3639) en de conclusie van advocaat-generaal Paridaens van 2 april 2024 (ECLI:NL:PHR:2024:352) en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie tot vervolging over kon gaan, hoewel nog niet vast stond dat de verdachte zich daadwerkelijk schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Een redelijke verdenking van enig strafbaar feit was daartoe voldoende.
Het hof overweegt als volgt.
Op 22 september 2023 heeft de officier van justitie het tenlastegelegde feit in onderhavige zaak geseponeerd onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende een proeftijd van één jaar niet schuldig mocht maken aan enig strafbaar feit. Op 27 september 2023 is de verdachte aangehouden op verdenking van heling van een scooter (zaak met parketnummer 15-249543-23), waarop de officier van justitie heeft besloten de verdachte alsnog te vervolgen voor het tenlastegelegde feit (zaak met parketnummer 15-162482-23). Beide zaken zijn tegelijkertijd aangebracht bij de kinderrechter. De kinderrechter heeft vervolgens geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in de vervolging van het tenlastegelegde. Het openbaar ministerie had naar het oordeel van de kinderrechter de behandeling van de schuldhelingszaak af moeten wachten, voordat kon worden overgaan tot vervolging van het tenlastegelegde feit.
Het hof stelt voorop dat de rechter de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie slechts terughoudend kan toetsen. Het hof is – met de advocaat-generaal en anders dan de kinderrechter – van oordeel dat het openbaar ministerie onder de gegeven omstandigheden mocht overgaan tot vervolging voor het tenlastegelegde. De uitleg die het openbaar ministerie aan de tekst van de geformuleerde voorwaarde heeft gegeven, is in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3639). Het hof verklaart het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging.

Terugwijzing

De raadsman heeft verzocht om, als het hof van oordeel is dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, omdat de verdachte anders een instantie mist.
De advocaat-generaal heeft zich hier niet tegen verzet.
Artikel 423, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat indien in de hoofdzaak niet door de rechtbank is beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, het gerechtshof de zaak zelf afdoet, tenzij terugwijzing naar dezelfde rechtbank door de advocaat-generaal of de verdachte ter terechtzitting is verlangd.
De zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank Noord-Holland, nu is voldaan aan de voorwaarde van de genoemde bepaling en terugwijzing is verzocht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 mei 2024.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.