ECLI:NL:GHAMS:2024:1647

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
21/348
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en handelsinkoopwaarde van een auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag BPM die aan belanghebbende is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag, gedateerd op 12 februari 2020, bedraagt € 7.501, vermeerderd met € 15 belastingrente. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat er rekening gehouden moet worden met een blijvende waardevermindering van de auto vanwege het schadeverleden, en dat de handelsinkoopwaarde ten onrechte is ontleend aan een taxatierapport.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof oordeelt dat de handelsinkoopwaarde van de auto alleen kan worden ontleend aan een koerslijst, omdat de schade zoals vermeld in het taxatierapport hersteld was ten tijde van de registratie. De wet staat alleen gebruik van een taxatierapport toe als de auto meer dan normale gebruiksschade heeft, wat in dit geval niet aan de orde was. Het hof concludeert dat de naheffingsaanslag correct is opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/348
11 juni 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak van 16 april 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/4969 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende op 12 februari 2020 een naheffingsaanslag bpm opgelegd voor een bedrag van € 7.501, vermeerderd met € 15 belastingrente. De aanslag en de rentebeschikking heeft de inspecteur vervolgens in bezwaar gehandhaafd.
1.2.
Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.
1.3.
Het hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 mei 2021 en nader gemotiveerd bij brief van 4 juni 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Het proces-verbaal van de zitting wordt met deze uitspraak meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Op 8 april 2019 heeft belanghebbende aangifte bpm gedaan voor een gebruikte [automerk] met identificatienummer eindigend op [0000] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating is 5 september 2018.
2.2.
In de aangifte is een historische bruto bpm vermeld van € 21.295, een historische nieuwprijs van € 103.160 en een handelsinkoopwaarde van de auto van € 18.750. De handelsinkoopwaarde is ontleend aan een taxatierapport van [A] van [bedrijf] . De te betalen bpm is vervolgens berekend op € 3.871.
2.3.
Belanghebbende heeft de auto op 11 april 2019 getoond bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Schades die de auto volgens het taxatierapport zou hebben, zijn toen niet geconstateerd.
2.4.
Het voor de auto afgegeven kenteken, [kenteken] , is op 5 augustus 2019 voor het eerst tenaamgesteld.
2.5.
Bij brief van 16 december 2019 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd over zijn voornemen de naheffingsaanslag op te leggen, zich op het standpunt stellend dat de handelsinkoopwaarde van de auto ten onrechte aan een taxatierapport is ontleend. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 108.232, een handelsinkoopwaarde van € 63.968, (mede) ontleend aan de koerslijst Xray, en een bruto bpm van € 21.295, heeft de inspecteur de verschuldigde bpm berekend op € 12.585. Na aftrek van een extra leeftijdskorting en de reeds op aangifte voldane bpm, heeft de inspecteur de na te heffen bpm berekend op € 7.501.
2.6.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag met dagtekening 12 februari 2020 conform zijn voornemen opgelegd.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat een blijvende waardevermindering in aanmerking moet worden genomen vanwege het schadeverleden van de auto, kennelijk op de door DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde van € 63.968. Belanghebbende erkent dat de auto ten tijde van de aangifte bpm reeds was hersteld.
4.2.
De klacht van belanghebbende faalt. Op grond van artikel 10, lid 8, Wet BPM 1992 mag bij het bepalen van de afschrijving van een gebruikte auto alleen van een taxatierapport gebruik worden gemaakt als de auto meer dan normale gebruiksschade heeft, die fysiek waarneembaar is, of als zodanig niet in een koerslijst voorkomt. Geen van beide was het geval met de auto ten tijde van de registratie; de schade zoals vermeld in het taxatierapport zou hersteld zijn geweest. De handelsinkoopwaarde kan daarom alleen worden ontleend aan een koerslijst, op grond van artikel 10, lid 7, Wet BPM 1992. En omdat de gehanteerde koerslijst het schadeverleden van de auto niet als variabele kent, althans dat gesteld noch gebleken is, kan op de daarin voor de auto vermelde waarde niet nog een afslag voor een schadeverleden worden toegepast.
4.3.
Belanghebbende heeft verder geen beroep gedaan op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU in verband met de door hem gestelde waardevermindering van de auto door een schadeverleden. Hij voldoet overigens ook niet aan zijn stelplicht voor een succesvol beroep op die bepaling (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6).
4.4.
Het hoger beroep is daarom ongegrond.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 11 juni 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: