Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
Werknemer [F]
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
5.Beoordeling van het geschil
Voor zover nog nodig overweegt het Hof dat het gelet op de nieuwe jurisprudentie na de uitspraak van de rechtbank, die het Hof tot voorlopig uitgangspunt heeft genomen, en gelet op de onduidelijkheid over de ingenomen standpunten van belanghebbende, het niet inhoudelijk innemen van een alternatief standpunt door de inspecteur, en de onduidelijkheid over de aangeleverde stukken en feitelijke uitgangspunten in deze zaak, het Hof als laatste feitenrechter het belang van een doelmatige procesgang minder zwaar heeft gewogen dan het belang van nadere informatieverschaffing en een volgens beide partijen meer rechtvaardige uitkomst.
(…)
(…)
In het eerste lid van artikel 47 wordt geregeld, dat de werkgever de premiekorting oudere werknemer kan toepassen, indien hij een werknemer in dienst neemt, die aan de twee vereisten voldoet: (…)”
nemenvan deze ouderen met een uitkering het primaire beoogde doel en niet het in dienst
houden(dat subsidiëren werd beschouwd als dead weight loss). Voor zover de inspecteur betoogt dat de periode van premiekorting moet aansluiten bij de tijd die een werkzoekende nodig zou hebben om kennis en vaardigheden op te bouwen en dat het daarom logisch is dat wordt aangesloten bij de eerste dienstbetrekking slaagt dit dus niet, omdat het niet rijmt met deze doelstelling. Dat een korting imperatief moet worden toegepast (alleen) bij de eerst kwalificerende dienstbetrekking valt niet uit de wettekst af te leiden. De formulering “past toe” valt te vergelijken met een formulering als “aftrekbare kosten zijn” en bevat daarmee geen faciliteitsgebod, maar een duiding van de faciliteitsvoorwaarden. Verder valt een gebod noch uit doel en strekking van de bepaling, noch uit de parlementaire toelichting (waar wordt gesproken van “kan toepassen”) af te leiden. Die opvatting zou er bovendien toe leiden dat een niet toepassen door de werkgever, terwijl dit wel verplicht is, leidt tot een onjuiste aangifte en afdracht.
ener sprake was van geheel of gedeeltelijk genoten (toegepaste) kortingen, gelden de op grond van artikel 50c, eerste lid, van de Wfsv gestelde regels in artikel 3.20 en artikel 3.21 van de Regeling Wfsv. Deze bepalingen regelen hoe bij een door een werkgever eenmaal gestarte periode van premiekortingstoepassing voor de driejaarstermijn moet worden (door)geteld bij onderbrekingen van die dienstbetrekking, zodat wordt voorkomen dat eenzelfde werkgever kort nadat hij de premiekorting heeft toegepast weer een nieuwe driejaarsperiode waarin de premiekorting wordt toegepast zou kunnen starten. Het is dus niet juist om, zoals de rechtbank heeft gedaan, deze bepalingen toepassing te doen vinden op een werkgever die bij een eerdere dienstbetrekking helemaal geen premiekorting heeft toegepast. Dan is er gelet op de tekst en het doel van de regeling immers geen reden om de toepassingsperiode te verkorten.
Ook in de periode daarvoor doet zich geen door de regelgever als misbruik gekenschetste situatie voor. Deze bepaling is namelijk ingevoerd met het oog op de door de regelgever onwenselijk geachte situatie dat werknemers op het moment dat zij 56 worden, worden ontslagen en na een korte periode van uitkering weer in dienst treden, enkel met het oog op het verkrijgen van een premiekorting. Uit de gedingstukken volgt evenwel niet dat er hier sprake is van een ontslag en weer aannemen met als doel om premiekorting te verkrijgen waarop eerder geen recht bestond. Het zit in de aard van het dienstverband als uitzendkracht in de bouwsector dat overeenkomsten van kortere duur worden aangegaan zoals de feiten ook laten zien, en bovenal bestond in dit geval reeds bij het aangaan van het eerste dienstverband recht op premiekortingtoepassing.
6.Kosten
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissingen omtrent proceskosten en griffierechten;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag loonheffingen naar een bedrag van € 1.788;
- vermindert de voor het jaar 2016 opgelegde verzuimboete naar nihil;
- vermindert de voor het jaar 2017 opgelegde verzuimboete naar een bedrag van
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in de procedure bij het Hof tot een bedrag van € 1.093,75;
- draagt de inspecteur op het door belanghebbende voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 548 te vergoeden.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.