ECLI:NL:GHAMS:2024:1347

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
21/362
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) met betrekking tot een Audi A3 Limousine

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2021. De zaak betreft een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende had aangifte gedaan voor een Audi A3 Limousine, maar de inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 9.480, uitgaande van een verschuldigde bpm van € 24.337. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de taxatiemethode voor de bepaling van de bpm kan worden toegepast, ondanks gebreken in het taxatierapport van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet kon volstaan met de afschrijvingstabel, omdat de taxatiewaarde in het taxatierapport niet bruikbaar was. Het Hof nam de taxatie van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) als uitgangspunt, maar constateerde dat DRZ een fout had gemaakt bij het vaststellen van de historische nieuwprijs van de auto. Hierdoor was de afschrijving te laag vastgesteld.

Het Hof concludeerde dat de verschuldigde bpm € 13.576 bedroeg, terwijl belanghebbende € 14.857 had betaald. Dit leidde tot de conclusie dat er geen grond was voor een naheffing. Daarnaast heeft het Hof de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van belanghebbende werd gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/362
30 april 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak van 16 april 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/4968 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
alsmede
de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheidte Den Haag, de Minister,
op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) gedaan ter zake van de registratie van een personenauto van het merk Audi, type A3 Limousine 2.0 TFSI met het voertuigidentificatienummer [voertuigidentificatienummer] (hierna: de auto) voor een te betalen bedrag van € 14.857.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 9.480, uitgaande van een verschuldigde bpm van € 24.337, vermeerderd met € 271 belastingrente.
1.3.
De inspecteur heeft het gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 augustus 2020, deels gegrond verklaard en de verschuldigde bpm vastgesteld op € 24.259.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 16 april 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 20 mei 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft een pleitnota met dagtekening 19 maart 2024 toegestuurd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Met dagtekening 18 juni 2018 heeft eiser aangifte BPM gedaan voor een Audi, type A3 limousine (hierna: de auto) ter hoogte van € 14.857. De datum eerste toelating is 28 februari 2017. De auto is op 26 juni 2018 te naam gesteld. Het kentekennummer van de auto is [kenteken] .
2. Na controle bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) heeft verweerder aanleiding gezien bovengenoemde naheffingsaanslag op te leggen.”
2.2.
Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt daaraan toe dat de auto een CO2-uitstoot heeft van 230 gram per kilometer.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De onderwerpelijke auto is geproduceerd in Hongarije voor de Amerikaanse markt (VS). Tussen partijen is, naar het Hof begrijpt, niet in geschil dat het ervoor moet worden gehouden dat de auto in de VS voor het eerst is toegelaten tot de openbare weg op 28 februari 2017. Belanghebbende heeft bij zijn hogerberoepschrift bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat de auto op 9 augustus 2017 is verkocht op een veiling in de VS en dat de auto op dat moment zowel aan de voorzijde als de achterzijde was beschadigd. Belanghebbende heeft voor de auto op 20 juni 2018 bpm-aangifte gedaan, waarbij hij de afschrijving heeft vastgesteld met gebruikmaking van de taxatiemethode, omdat de auto als zodanig niet voorkomt in een koerslijst en omdat sprake zou zijn van schade. Bij fysieke opname door DRZ op 27 juni 2018 bleek geen sprake (meer) te zijn van meer dan normale gebruiksschade, afgezien van schade aan één velg.
4.2.
Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat belanghebbende voor het bepalen van de afschrijving in beginsel gebruik kan maken van de taxatiemethode, reeds omdat de importauto ‘als zodanig’ (dat wil zeggen naar merk, model, transmissie, brandstof, vermogen, carrosserie en uitvoering, zie Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 4.2.3) niet in enige koerslijst voorkomt. Vast staat immers dat de importauto een hoger vermogen heeft (164 kW) dan auto’s van hetzelfde merk en type die in de koerslijsten zijn vermeld (140 kW).
4.3.
De inspecteur betoogt, in navolging van de rechtbank, dat aan het taxatierapport van belanghebbende zodanige gebreken kleven, dat het niet bruikbaar is en dat daarom – nu ook een koerslijstwaarde ontbreekt – de afschrijving dient te worden bepaald met toepassing van de afschrijvingstabel. Het Hof volgt de inspecteur hierin niet. De inspecteur kan worden toegegeven dat aan het taxatierapport van belanghebbende zodanige gebreken kleven dat de daarin vermelde taxatiewaarde onbruikbaar is, maar in voormeld arrest van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit er niet aan in de weg staat om de taxatiemethode toe te passen. De belastingrechter dient het geschil te beoordelen binnen de kaders van de taxatiemethode, door alsnog de taxatierapporten in ogenschouw te nemen. Indien het Hof tot het oordeel komt dat zowel de door belanghebbende als de door de inspecteur verdedigde handelsinkoopwaarde niet bruikbaar is, dient de handelsinkoopwaarde in goede justitie te worden vastgesteld.
4.4.
Nu de taxatiewaarde in het taxatierapport van belanghebbende niet bruikbaar is zal het Hof, zoals door belanghebbende ter zitting in hoger beroep bepleit, de taxatie van DRZ als uitgangspunt nemen. Daarbij is van belang dat – zoals belanghebbende reeds in zijn beroepschrift in eerste aanleg heeft gesignaleerd en de inspecteur ter zitting in hoger beroep heeft erkend – door DRZ een fout is gemaakt bij het vaststellen van de historische nieuwprijs. De historische nieuwprijs is het totaalbedrag van de netto-catalogusprijs, de btw en de bpm. DRZ heeft abusievelijk alleen de bpm en de btw bij elkaar opgeteld. De historische nieuwprijs bedraagt daarom niet € 51.406, zoals in het DRZ-rapport vermeld, maar – uitgaande van het bpm-tarief per 1 januari 2017 – € 91.956. Door de gemaakte fout is een (veel) te lage afschrijving toegepast.
4.5.
DRZ heeft de taxatiewaarde van de importauto vastgesteld op € 29.150. Tussen partijen is niet in geschil dat hierop nog € 60 in mindering dient te worden gebracht vanwege de beschadigde velg, zodat de taxatiewaarde € 29.090 bedraagt. Alsdan bedraagt de verschuldigde bpm € 13.576. Belanghebbende heeft € 14.857 op aangifte voldaan, zodat geen grond aanwezig is voor een naheffing. Bij die stand van het geding kan in het midden blijven of met een beroep op artikel 110 van het VWEU recht bestaat op toepassing van het bpm-tarief van 2016, zoals belanghebbende heeft betoogd.
4.6.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade van € 1.000, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep is overschreden met bijna 12 maanden. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

5.Kosten

Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:
2 [ beroepschrift + zitting rechtbank] x € 875 x 1 (wegingsfactor) = € 1.750
2 [ hogerberoepschrift + zitting Hof] x € 875 x 1 (wegingsfactor) =
€ 1.750
€ 3.500

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de beslissing inzake de vergoeding van de kosten van de bezwaarfase;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de bijbehorende belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroept tot een totaalbedrag van € 3.500;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 178 (beroep bij de rechtbank) en € 270 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 448 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 30 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: