In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2021. De zaak betreft een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende had aangifte gedaan voor een Audi A3 Limousine, maar de inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 9.480, uitgaande van een verschuldigde bpm van € 24.337. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de taxatiemethode voor de bepaling van de bpm kan worden toegepast, ondanks gebreken in het taxatierapport van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet kon volstaan met de afschrijvingstabel, omdat de taxatiewaarde in het taxatierapport niet bruikbaar was. Het Hof nam de taxatie van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) als uitgangspunt, maar constateerde dat DRZ een fout had gemaakt bij het vaststellen van de historische nieuwprijs van de auto. Hierdoor was de afschrijving te laag vastgesteld.
Het Hof concludeerde dat de verschuldigde bpm € 13.576 bedroeg, terwijl belanghebbende € 14.857 had betaald. Dit leidde tot de conclusie dat er geen grond was voor een naheffing. Daarnaast heeft het Hof de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van belanghebbende werd gegrond verklaard.