4.1.De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil over de vier utb’s, voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt overwogen en beslist:
9. Eiseres voert aan dat voldaan is aan de voorwaarden om de goederen onder de regeling AV te plaatsen. De voorwaarde was en is immers dat belanghebbende een vergunning heeft en die vergunning had eiseres. Dat bepaalde goederen c.q. goederencodes niet in de vergunning stonden mag zo zijn, maar maakte blijkbaar niet dat de inspecteur destijds reden zag om plaatsing van deze goederen onder de regeling AV te weigeren. Nu de goederen onder de regeling AV zijn geplaatst en ook – voor het grootste gedeelte – zijn wederuitgevoerd, zijn de voorwaarden die bij de vergunning actieve veredeling behoren nageleefd. Reeds om die reden kunnen de utb’s niet in stand blijven, aldus eiseres.
10. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Een vergunning AV wordt alleen verleend als de douaneautoriteiten toezicht op de veredeling kunnen uitoefenen (artikel 211, vierde lid, onderdeel a, van het DWU). Verder geldt als voorwaarde voor het verkrijgen van de vergunning AV dat gewaarborgd is dat de binnengebrachte goederen in de veredelingsproducten kunnen worden geïdentificeerd (artikel 256, tweede lid, van het DWU). Alleen dan kan de douane controleren of is voldaan aan de verplichting om de veredelingsproducten uit te voeren of – meer in het algemeen – de regeling op de juiste wijze wordt gezuiverd. Eiseres moet daarom precies aangeven hoe de douane de identiteit van de invoergoederen kan nagaan en dit wordt vervolgens in de vergunning beschreven. Kortom, het hebben van een vergunning is niet het enige vereiste voor het gebruik van de regeling AV. Een toereikende vergunning moet zijn verleend voordat de goederen met toepassing van die vergunning onder de regeling AV worden geplaatst. In de onderhavige zaken mocht eiseres uitsluitend de (in de bijlage bij) de vergunningen vastgestelde goederen onder de regeling AV plaatsen. Door telkens bij de veredeling goederen te gebruiken die niet waren genoemd in (de bijlagen bij) de op dat moment van toepassing zijnde vergunning AV heeft eiseres zich naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden aan de in die vergunning AV gestelde voorwaarden: zij is (telkens) getreden buiten de vergunning AV.
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de douaneschulden ontstaan op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder c, van het DWU, omdat telkens de verplichtingen onderscheidenlijk voorwaarden voor de plaatsing van niet-Uniegoederen onder de douaneregeling AV niet zijn nageleefd. Eiseres heeft goederen onder de regeling AV gebracht die niet waren genoemd in (de bijlagen bij) de van toepassing zijnde vergunning AV. Verweerder heeft de onderhavige utb’s terecht op grond van voormeld artikel uitgereikt. Het standpunt van eiseres dat de douaneschuld op grond van artikel 77 van het DWU is ontstaan, volgt de rechtbank niet.
Tenietgaan van douaneschuld (artikel 124, eerste lid, aanhef en letters h en k van het DWU)
12. Eiseres is van mening dat douaneschulden voor de producten die onder de regeling AV zijn geplaatst en die zijn verwerkt in personenauto’s die zijn (weder)uitgevoerd op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en letter k, van het DWU teniet zijn gegaan. De douaneschulden voor de producten die in het vrije verkeer zijn gebracht, zijn op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en letter h, van het DWU teniet gegaan.
13. Verweerder voert aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 124 van het DWU.
14.
Artikel 124, eerste lid, aanhef en letter k, van het DWUArtikel 124, eerste lid, aanhef en letter k luidt:
1. Onverminderd de geldende bepalingen inzake de niet-invordering van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten in geval van een gerechtelijk geconstateerde insolventie van de schuldenaar, gaat een douaneschuld bij invoer of uitvoer teniet op een van de volgende wijzen:
k) indien, behoudens lid 6, de douaneschuld is ontstaan overeenkomstig artikel 79 en ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
15. De door eiseres verkregen vergunningen AV staan haar toe om in de vergunning genoemde auto-onderdelen te monteren/samen te brengen tot een auto (assembleren). De auto-onderdelen waarvoor de utb’s zijn uitgereikt, betreffen auto-onderdelen die niet in een vergunning waren genoemd maar die wel zijn gebruikt bij assemblage. De aan de vergunningen AV verbonden waarborgen, met name op het gebied van het douanetoezicht, konden daardoor niet worden geëffectueerd. Het beroep op artikel 124, eerste lid, aanhef en letter k, van het DWU slaagt niet.
Artikel 124, eerste lid, aanhef en letter h, van het DWU
16. Eiseres stelt dat de douaneschuld voor de producten die in het vrije verkeer zijn gebracht teniet is gegaan omdat het verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven in de zin van artikel 124, eerste lid, aanhef en letter h, van het DWU. Vormen van verzuim zonder werkelijke gevolgen zijn op grond van artikel 126 van het DWU limitatief opgenomen in artikel 103 van de Gedelegeerde Verordening DWU (hierna: GVo DWU). Eiseres stelt weliswaar dat overeenkomstig artikel 79, eerste lid, letter a of c, van het DWU een douaneschuld is ontstaan voor auto-onderdelen die onder de regeling AV zijn gebracht en dat deze auto-onderdelen vervolgens in het vrije verkeer zijn gebracht, maar zij heeft deze stelling in de onderhavige procedure op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Nu de overige in artikel 103 van de GVo DWU genoemde situaties zich in de onderhavige zaken niet voordoen, kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van een verzuim zonder werkelijke gevolgen in de zin van artikel 124, eerste lid, aanhef en letter h, van het DWU.
Rente op achterstallen in zaak HAA 19/498120. Ter beoordeling staat thans nog de vraag of verweerder terecht over het gehele bedrag aan met de utb van 21 augustus 2018 in rekening gebrachte douanerechten rente op achterstallen in rekening heeft gebracht. Eiseres heeft in zaak HAA 19/4981 naar voren gebracht dat dit ten onrechte is gebeurd.
21. Artikel 114 van het DWU luidt als volgt:
Vertragingsrente
1. Over het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt vertragingsrente in rekening gebracht vanaf de datum waarop de gestelde termijn afloopt tot de datum waarop dat bedrag is voldaan. (…)
2. Indien de douaneschuld is ontstaan op basis van artikel 79 of 82 of indien de mededeling van de douaneschuld het gevolg is van een controle achteraf, wordt behalve het bedrag aan in- of uitvoerrechten rente op achterstallen in rekening gebracht vanaf de dag waarop de douaneschuld is ontstaan tot de dag waarop de schuld is meegedeeld. (…)
3. De douaneautoriteiten kunnen ervan afzien rente op achterstallen in rekening te brengen indien op basis van een gedocumenteerde beoordeling van de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, is vastgesteld dat dit ernstige of sociale moeilijkheden zou veroorzaken
4. (…)
22. Zoals de rechtbank onder 19. heeft geoordeeld, heeft verweerder over de periode van 1 september 2016 tot en met 5 juli 2017 terecht een bedrag van € 6.905.770,91 aan douanerechten in rekening gebracht. Daarnaast heeft verweerder over dit bedrag op grond van artikel 114, tweede lid, van het DWU een bedrag van € 202.623,17 aan rente op achterstallen in rekening gebracht vanaf de data van het ontstaan van de respectievelijke douaneschulden tot aan de dag van het opleggen van de utb op 21 augustus 2018. Met de beschikking van 21 augustus 2018, die onderwerp is van het bij de rechtbank aanhangige beroep met zaaknummer HAA 19/4980, heeft verweerder op eigen initiatief eiseres een terugbetaling verleend van € 3.440.298,96 aan douanerechten over de periode van 1 september 2016 tot en met 30 juni 2017. Verweerder kondigt daarbij aan dat dit bedrag zal worden verrekend met het bedrag van € 6.905.770,91, zodat een te betalen bedrag aan douanerechten van € 3.465.471,95 resteert.
23. Niet in geschil is dat de goederen waarop de terugbetaling van de douanerechten betrekking heeft, behoren tot de goederen waarop de douanerechten van de utb van 21 augustus 2018 zien. De douaneschuld van de utb van 21 augustus 2018 wordt verrekend met de beschikking terugbetaling van eveneens 21 augustus 2018 (zaaknummer HAA 19/4980). De reden voor de terugbetaling is gelegen in de omstandigheid dat deze goederen, na verwerking in de geassembleerde auto’s, ten onrechte zijn aangegeven voor de regeling AV [
Hof leest:ten onrechte zijn aangegeven voor de regeling in het vrije verkeer brengen], terwijl zij reeds ten tijde van de invoer hadden moeten worden geplaatst onder de regeling ‘in het vrije verkeer brengen’ (moment A) en niet pas op het moment van de onterechte aanzuivering van de regeling AV (moment B). (Voor iedere afzonderlijke aangifte en iedere afzonderlijke aanzuivering geldt een moment ‘A’ en een moment ‘B’. Gemakshalve spreekt de rechtbank in het vervolg steeds over een enkel moment A en een enkel moment B.) Verweerder brengt op 21 augustus 2018 voor de douanerechten [die verschuldigd zijn] op grond van de regeling ‘in het vrije verkeer brengen’ [
Hof leest:die verschuldigd zijn als gevolg van het aangeven van de goederen voor de regeling AV terwijl daarvoor geen vergunning is verleend] ook voor deze goederen rente op achterstallen in rekening over de periode gelegen tussen moment A en 21 augustus 2018, terwijl hij een deel van die periode, te weten de periode gelegen tussen moment B en 21 augustus 2018, reeds over dit bedrag aan douanerechten beschikte. Eiseres heeft dit bedrag immers voldaan bij de plaatsing van de goederen onder de regeling ‘in het vrije verkeer brengen’ op moment B, waarmee zij beoogde voor deze goederen de regeling AV te zuiveren. Zij verkeerde immers in de onjuiste veronderstelling dat zij deze goederen bij invoer terecht onder de regeling AV had geplaatst. Verweerder kon dus voor deze goederen over het bedrag aan douanerechten voor plaatsing van de goederen onder de regeling ‘in het vrije verkeer brengen’ beschikken vanaf moment B. Voor dit bedrag aan douanerechten geldt naar het oordeel van de rechtbank dat voor de periode tussen moment B en 21 augustus 2018 niet kan worden gesproken van een vertraging in de voldoening van de douaneschuld, zodat er geen aanleiding is om door middel van het heffen van rente op achterstallen over deze periode de niet-beschikbaarheid van een geldsom voor verweerder te compenseren, noch dat er sprake van is dat eiseres ongerechtvaardigd voordeel haalt uit het feit dat de ter zake van de douaneschulden verschuldigde bedragen te harer beschikking bleven.
24. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen de rente op achterstallen opnieuw te berekenen zodanig dat geen rente op achterstallen wordt geheven over de douaneschulden met betrekking tot de goederen die in het kader van de aanzuivering van de regeling AV door eiseres onder de regeling ‘in het vrije verkeer brengen’ zijn geplaatst op moment B.
(…)”