Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil (hoofdzaak en schorsingsverzoek)
Ten aanzien van de inboedel, inclusief de auto en de elektrische fietsen:
te bepalen dat ieder houdt wat hij of zij onder zich heeft;
de Renault Laguna aan de man toe te delen, onder de verplichting van de man om de schuld van € 4.400,-- aan zijn ouders als zijn eigen schuld te voldoen;
de elektrische fiets aan de vrouw toe te delen;
te bepalen dat geen van partijen daarmee is over- of onderbedeeld;
De bankrekeningen op naam van de man aan de man toe te delen en de bankrekeningen op naam van de vrouw aan de vrouw toe te delen, onder verrekening van de helft van de saldi op peildatum;
te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de aanslag Zorgverzekeringswet 2019, de aanslag IB 2019, de schuld aan de ouders van de man van € 11.000,-- en de schuld aan [A] van € 1.250,--;
de waarde van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader in Pakistan vast te stellen op een bedrag van € 241.843,16, althans op een ander in goede justitie te bepalen bedrag;
in het geval de waarde van de nalatenschap wordt vastgesteld: Het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader in Pakistan aan de vrouw toe te delen, onder uitkering van een overbedelingsvergoeding aan de man ter hoogte van € 120.921,58;
in het geval de waarde van de nalatenschap niet wordt vastgesteld: de vordering tot verdeling van het aandeel in de nalatenschap gedurende drie jaar uit te sluiten;
te bepalen dat de man gedurende drie maanden na afgifte van de in deze te wijzen beschikking gelegenheid krijgt te realiseren dat de voormalig echtelijke woning aan hem wordt geleverd, onder ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening bij Nationale Nederlanden met kenmerk [#] en de lening ad € 35.000,-- bij [B] , en, wanneer de man daarin slaagt, de woning aan hem toe te delen, onder uitkering van een overbedelingsvergoeding aan de vrouw gelijk aan de helft van de overwaarde (zijnde de waarde van de woning minus de (hypothecaire) geldleningen te vermeerderen met de waarde van de kapitaal/levensverzekering bij Nationale Nederlanden met nummer [0000] ;
te bepalen dat indien de man daarin niet in slaagt binnen drie maanden na afgifte van de in deze te wijzen beschikking, de vrouw gedurende drie maanden daarna gelegenheid krijgt te realiseren dat de voormalig echtelijke woning aan haar wordt geleverd, onder ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening bij Nationale Nederlanden met kenmerk [#] en de lening ad € 35.000,-- bij [B] , en, wanneer de vrouw daarin slaagt, de woning aan haar toe te delen, onder uitkering van een overbedelingsvergoeding aan de man gelijk aan de helft van de overwaarde (zijnde de waarde van de woning minus de (hypothecaire) geldleningen te vermeerderen met de waarde van de kapitaal/levensverzekering bij Nationale Nederlanden met nummer [0000] ;
te bepalen dat indien de vrouw daarin niet slaagt, partijen binnen twee weken na het verstrijken van die termijn gezamenlijk opdracht geven aan een makelaar tot het verkopen van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats B] en dat wanneer partijen geen overeenstemming bereiken over de in te schakelen makelaar, ieder van partijen afzonderlijk, mede namens de andere partij, bevoegd is tot het verstrekken van de opdracht aan NVM Makelaar BenS Makelaars aan het Hoofddorpplein 41, 1059 CW Amsterdam, tot verkoop van de woning;
te bepalen dat partijen gezamenlijk de vraag- en laatprijs bepalen en dat partijen, wanneer zij het over die vraag- en laatprijs niet eens worden, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
te bepalen dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
te bepalen dat beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan derden;
te bepalen dat de hypothecaire geldlening en de lening bij [B] bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
te bepalen dat de aan de hypothecaire geldlening verbonden kapitaal/levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden met nummer [0000] wordt afgekocht;
te bepalen dat de overige verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
te bepalen dat iedere partij bij overdracht aan een derde is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop van de levering te dragen;
de vordering tot verdeling van de woning aan de [A-straat] te [plaats B] gedurende drie jaar uit te sluiten.”
€ 241.843,16 aan de man wordt toebedeeld en de man wegens overbedeling aan de vrouw € 120.921,58 dient te voldoen onder de verplichting van de man om alle in verband met deze nalatenschap gemaakte kosten als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van de vrouw;
€ 15.703,20 dient te voldoen aan de vrouw op een door haar aan te wijzen bankrekening in verband met de door de vrouw betaalde facturen die betrekking hebben op de nalatenschap van haar vader en dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en incasso kosten indien de man niet tijdig betaalt alsmede te bepalen dat de man de helft van alle nog door de vrouw met ingang van 1 december 2023 te betalen facturen dient te voldoen die zien op de nalatenschap van haar vader.
5.De motivering van de beslissing in het incident
6.De motivering van de beslissing in de hoofdzaak
It is stated here that after the demise of [C] , The Court of law in Pakistan on the application of [D] declared legal heirs of [C] (i) [D] (Wife) (ii) [de vrouw] (Daughter) and [F] (Son) except them, there is no other person who can get any share from the properties of deceased [C] . It is pertinent to mention here that the son in law is not legal heir he is not fall in the ambit of family pedigree / family tree.”.
strijdigis met de redelijkheid en billijkheid, maar of sprake is van
onaanvaardbaregevolgen (zie onder meer Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 19 (de rechter zal alleen ‘in bijzonder evidente gevallen van onrecht’ mogen ingrijpen), alsmede Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 68 (het noopt tot ‘de nodige terughoudendheid’).
Islam-ud-dinvs.
[G](2016 SCMR 986). Het hof vermoedt dat de vrouw naar deze uitspraak verwijst, als zij stelt dat het Supreme Court in 2016 een uitspraak heeft gewezen waardoor het voor vrouwen mogelijk is geworden te erven. Uit deze uitspraak is evenwel niet af te leiden dat vrouwen in Pakistan vóór deze uitspraak niet konden erven. Integendeel; uit de uitspraak volgt juist dat vrouwen ook vóór 2016 konden erven, zij het dat de erfrechtelijke positie van dochters in de praktijk vaak wordt uitgehold door giften aan de zoon(s) bij leven van de erflater. Dat achtte het Supreme Court in zijn uitspraak van
[G]in strijd met de (grond)wet en het ‘publieke beleid’. In dat verband heeft het hof ook nog kennis genomen van de uitspraak van het Supreme Court van 10 december 2020 in de zaak
[H] vs. Mst. [I](2021 SCMR 73), en de jurisprudentie waar in die zaak onder punt 9 naar wordt verwezen. Daaronder is ook een uitspraak van het Supreme Court uit 1990 (
[J] vs. Mst. [K], PLD 1990, Supreme Court 1). Reeds in die uitspraak heeft het Supreme Court geoordeeld dat het in strijd is met het ‘publieke beleid’ dat vrouwen van hun recht op een nalatenschap worden beroofd. Die uitspraak is ruim vóór 2016 gelegen. Het hof wijst verder nog op artikel 25 van de Pakistaanse Grondwet (Constitution 12.4.1973), waaruit volgt dat geen discriminatie op basis van geslacht mag plaatsvinden. Daarnaast geldt sinds 2011 artikel 498A van de Prevention of Anti-Women Practices Act (2011), welk artikel het (kort gezegd) strafbaar stelt om vrouwen hun erfrechtelijke positie/verkrijgingen te ontnemen. Ook uit deze wettelijke bepalingen volgt dat vrouwen - ook vóór 2016 - naar Pakistaans recht konden erven, en dat het Pakistaanse recht hun positie zelfs beoogt te beschermen.
Federal Board of Revenue of Pakistan(volgens de man vergelijkbaar met de Belastingdienst en de FIOD) kan worden afgeleid dat 1 Marala in 2022 500.500 PKR (Pakistaanse roepie) waard was. Aldus bedraagt de waarde van het aandeel van de vrouw in het perceel grond 53.680.000,- PKR. Omgerekend is dat volgens de man € 241.843,16. De man meent dat het aandeel van de vrouw tegen dit bedrag aan haar toegedeeld moet worden. Indien en voor zover het hof van oordeel zou zijn dat de waarde van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader niet op basis van de beschikbare stukken kan worden vastgesteld, dient volgens de man een deskundige te worden benoemd die alsdan de waarde vaststelt.
Federal Board of Revenue of Pakistanen gegevens kenbaar uit Google Maps, terwijl de vrouw naar de verklaring van deskundigen verwijst. Die deskundigen zijn echter uitsluitend door de vrouw ingeschakeld, en de man heeft de juistheid van die verklaringen gemotiveerd weersproken. Tegelijkertijd heeft de vrouw ook de door de man aangevoerde onderbouwing gemotiveerd weersproken, zowel wat betreft de omvang van het perceel grond, als wat betreft de waarde daarvan. Aldus is het hof op basis van de door partijen ingenomen standpunten niet in staat de waarde van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap te bepalen. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat in dat geval door het hof een deskundige moet worden benoemd die de waarde van het perceel grond moet vaststellen. In het verlengde daarvan, en omdat het hof de verdeling zelf vaststelt (vgl. r.o. 6.2.16 hiervoor), zal het hof het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader aan haar toedelen tegen een waarde die tussen partijen door een taxateur bindend zal worden vastgesteld. Daarbij zal het hof bepalen dat de vrouw een drietal - naar Pakistaanse regelgeving beëdigde/erkende taxateurs - mag aanreiken die géén banden met haar of haar familie hebben, uit welke drie taxateurs de man er één mag aanwijzen die de waarde van het aandeel van de vrouw in het perceel grond tussen partijen bindend vaststelt. Het aandeel van de vrouw wordt tegen deze waarde aan de vrouw toegedeeld, onder de verplichting om de helft van die waarde aan de man uit te keren.
naar Pakistaans recht(cursivering door hof) in ogenschouw dienen te nemen. Dat houdt onder meer in dat bij de vaststelling van de waarde rekening kan/moet worden gehouden met de vraag in hoeverre de vrouw naar Pakistaans recht zelfstandig over haar aandeel in de gemeenschappelijke grond kan beschikken, en welke rechten de gebruikers van de grond naar Pakistaans recht kunnen doen gelden. Daarnaast zal de taxateur in zijn waardering dienen te betrekken welke procedures er over de (eigendom van de) grond en het gebruik daarvan in Pakistan worden gevoerd, en wat de invloed van die procedures op de waarde van het aandeel van de vrouw in die grond is. Voor zover de naar de regels van Pakistan beëdigde taxateur vaststelt dat de vrouw per peildatum waardering (i.e. de datum van onderhavige beschikking) (vooralsnog) niet (langer) is gerechtigd tot haar aandeel in de nalatenschap, zal dit eveneens bij de waardering van het aandeel van de vrouw in aanmerking genomen moeten worden.
tegende nalatenschap zijn gevoerd (cursivering hof) of waarin zij/de erfgenamen als verweerder heeft/hebben opgetreden, heeft de vrouw de kosten die hieruit voortvloeien niet bevoegdelijk gemaakt. Niet gesteld of gebleken is immers dat vrouw in deze procedures met instemming van de man verweer heeft gevoerd. Die kosten hoeft de man bij deze stand van zaken dan ook niet bij helfte te dragen. Datzelfde geldt voor de kosten van procedures die de vrouw heeft gemaakt die überhaupt geen betrekking op de nalatenschap hebben. Ook voor die kosten is de man niet bij helfte draagplichtig.
€ 238.000,- bedraagt. Evenmin staat ter discussie dat degene aan wie de woning wordt toegedeeld, deze hypothecaire geldlening zal moeten dragen en ervoor zorg dient te dragen dat de ander wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Tussen partijen staat verder vast dat aan de hypothecaire geldlening een polis van levensverzekering is verbonden, gehouden bij Nationale Nederlanden onder polisnummer [0000] , en dat de rechten uit deze polis moeten worden toegedeeld aan degene aan wie de woning toegedeeld wordt, onder vergoeding van de helft van de waarde van deze polis per datum levering.
€ 35.000,- zal worden afgetrokken van zijn aandeel in de erfenis dat hij na het overlijden van zijn ouders krijgt, en dat partijen over de lening wel rente verschuldigd waren, maar dat deze rente werd verrekend met de schenking die de ouders van de man ieder jaar aan al hun kinderen deden. Tegenover deze gemotiveerde stellingen van de man heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw heeft niet betwist dat aan partijen een bedrag van € 35.000,- is voldaan, maar heeft gesteld dat dit bedrag aan partijen geschonken zou zijn. Dat verweer heeft zij gemotiveerd door erop te wijzen dat de man geen leningsovereenkomst heeft overgelegd waaruit de lening blijkt, en ook geen bankafschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat een bedrag van € 35.000,- ten titel van lening aan de man is overgemaakt. Bovendien heeft de man volgens de vrouw nimmer rente betaald, en is ook niet op de schuld afgelost. De man heeft daar echter de hiervoor genoemde verklaringen van zijn ouders, de ‘jaaropgaven’, en aangiften IB tegenover gezet. Die stukken ondersteunen de stelling van de man dat sprake was van een lening. Onder die omstandigheden had het op de weg van de vrouw gelegen om meer specifieke feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan, ondanks hetgeen uit de door de man aangeleverde stukken en zijn verklaring volgt, tóch sprake is geweest van een schenking voor een bedrag van € 35.000,- (en dus niet een lening). Nu de vrouw dat heeft nagelaten, en aldus niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht, komt het hof ook niet toe aan het bewijsaanbod dat de vrouw ter zake heeft gedaan (het horen van de ouders de man).
onaanvaardbaaris dat ten aanzien van deze schuld een gelijke draagplicht geldt. Het hof stelt vast dat de vrouw niet heeft gesteld dat de goederen van de gemeenschap ontoereikend waren om de schulden van de gemeenschap te kunnen voldoen. Zij heeft ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat van onaanvaardbaarheid sprake is. Dat de bedragen van € 6.000,- en € 5.000,- in het zicht van de echtscheiding zijn geleend, en dat de man niet heeft aangetoond waar hij de geleende gelden vervolgens aan heeft besteed, zijn niet voldoende zwaarwegende omstandigheden om een dergelijke ‘onaanvaardbaarheid’ aan te nemen, nog los van het feit dat de man gemotiveerd uiteen heeft gezet dat hij de geleende gelden heeft aangewend ter dekking van het tekort aan middelen voor de voldoening van de kosten van de huishouding.
7.De beslissing
€ 1.700,- te betalen;