In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een bovenwoning in Amsterdam, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.690.000 voor het jaar 2019. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 5 oktober 2021.
In hoger beroep was de centrale vraag of de WOZ-waarde van de woning te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof overwoog dat de waarde van de woning in zijn geheel moest worden bepaald en dat de aan de onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel zijn om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken.
Het Hof concludeerde dat de zolder van de woning als gebruiksruimte kon worden aangemerkt, wat van invloed was op de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de zolder, ondanks dat deze door de belanghebbende als opslagruimte werd gebruikt, ook als gebruiksruimte kon worden aangemerkt. Het Hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de waarde door de heffingsambtenaar niet te hoog was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.