ECLI:NL:GHAMS:2023:715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
23-001399-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor stalking en vrijspraak voor bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1962, was eerder veroordeeld voor stalking en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 14 februari 2023. De verdachte is vrijgesproken van de bedreiging van een verbalisant, omdat het hof niet kon vaststellen dat de bedreigende woorden bij de betrokkenen de vrees konden oproepen dat zij daadwerkelijk in gevaar waren. De bedreigingen waren geuit in een emotionele en geestelijke toestand van de verdachte, die bekend stond als verward persoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van een slachtoffer door herhaaldelijk contact met haar op te nemen, ondanks dat zij dit had verboden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 dagen, waarvan 7 dagen onvoorwaardelijk, en 2 jaar proeftijd met bijzondere voorwaarden voor reclassering. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan het slachtoffer van de belaging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001399-21
datum uitspraak: 28 februari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-301722-20 en 13-038689-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1962,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is vrijgesproken ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer01] . Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover in hoger beroep aan de orde, dat:
Zaak met parketnummer 13-301722-20 (hierna: zaak A):
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2020 tot en met 27 november 2020 te Krommenie, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer02] , door (telkens) meerdere keren per dag telefonisch contact op te nemen met [slachtoffer02] en/of meerdere keren per dag tekstberichten via de Whatsapp aan [slachtoffer02] te versturen met het oogmerk die [slachtoffer02] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Zaak met parketnummer 13-038689-21 (hierna: zaak B):
1.
hij op of omstreeks 9 februari 2021 te Alkmaar en/of te Krommenie, althans in Nederland, [benadeelde partij01] (zijnde verbalisant van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (via de telefoon aan de centralist [slachtoffer03] van politie) dreigend de woorden toe te voegen; " Die wijkagent, die [benadeelde partij01] , van mij mag hij tien keer in het diep gestoken worden, als ik het door had gehad, had ik hem met een knuppel harstikke kapot geslagen, als ik hem zie dan sla ik hem op zijn bek, ik hoop niet dat ik hem ooit tegenkom want dat gaat me mijn vrijheid kosten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden betrekking hadden op voornoemde [benadeelde partij01] , zulks terwijl hij verdachte wist of kon vermoeden dat voornoemde geuite bedreiging(en) ter kennis zou worden gebracht aan/bij voornoemde [benadeelde partij01] ;
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2021 te Alkmaar en/of te Krommenie, althans in Nederland, [benadeelde partij02] (zijnde verbalisant(en) van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door ( via de telefoon aan de centralist [slachtoffer03] van politie) dreigend de woorden toe te voegen; "En er loopt er nog eentje bij jullie die [slachtoffer01] , dat is een smeerlap, ik moest in een scheurjurk en hij staat te grijnzen die smeerlap, ik hoop dat als ie nog komt hij komt, dan krijgt hij een bijl recht in zijn harses krijgt ie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden betrekking hadden op voornoemde [benadeelde partij02] , zulks terwijl hij verdachte wist of kon vermoeden dat voornoemde geuite bedreiging ter kennis zou worden gebracht aan/bij voornoemde [benadeelde partij02] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak zaak B

Het hof heeft gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, in onderling verband en samenhang bezien, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde onder 1 en 2 heeft gepleegd.
Naar het oordeel van het hof is om deze reden niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hier toe als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat door de bedreiging, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659). Die vrees kan ontbreken, gelet op concrete omstandigheden van het geval, waarbij door de verdachte de bedreigende taal “in een emotionele geestelijke toestand” respectievelijk “in een ontregelde geestelijke toestand” is geuit in een psychiatrische omgeving (vlg. ECLI:NL:HR:2023:91).
In casu heeft de verdachte op 9 februari omstreeks 12.18 uur contact opgenomen met de centralist van de politie. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2021 waar het telefoongesprek tussen de verdachte en de centralist woordelijk is uitgewerkt maakt het hof op dat de verdachte gefrustreerd was door zijn ex-partner. Kennelijk had de ex-partner van de verdachte eerder die dag met hem contact opgenomen, waar hij gezien het lopende contactverbod niet op kon reageren. De verdachte belt dan de centralist om melding hiervan te doen. De verdachte is emotioneel, boos, huilt en is meerdere keren onverstaanbaar. Bij die gelegenheid heeft hij - in zijn ontregelde geestelijke toestand - bedreigende taal geuit tegen de centralist over een drietal verbalisanten, waarbij hij zich onder meer vergist in een naam van een betreffende agent, welke hij later corrigeert in een verhoor.
Het hof stelt daarnaast vast dat de verdachte bij de betreffende verbalisanten bekend was als verward persoon die vanwege het stuklopen van zijn huwelijk emotioneel instabiel en suïcidaal was. Uit het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij02] van 9 februari 2021 blijkt bijvoorbeeld dat hij de verdachte kent, omdat hij een casus heeft gedraaid waarbij de verdachte vermist was en dat hem bekend is dat er veel hulpverlening met de verdachte bezig is, maar dat hij niet “gek/verward genoeg is”.
Naar oordeel van het hof kan om die reden aan de gebezigde bedreigende taal van de verdachte – in zijn emotionele geestelijke toestand op dat moment – niet de conclusie worden verbonden, dat professionals als aangevers redelijk te vrezen hadden dat de verdachte de verbale bedreiging ook daadwerkelijk zou uitvoeren. Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 27 november 2020 te Krommenie, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer02] , door telkens meerdere keren per dag telefonisch contact op te nemen met [slachtoffer02] en meerdere keren per dag tekstberichten via de Whatsapp aan [slachtoffer02] te versturen met het oogmerk die [slachtoffer02] , te dwingen iets te doen, niet te doen of vrees aan te jagen.
Hetgeen in de zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman heeft verzocht - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – om enkel een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van dat de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en geen taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging door herhaaldelijk met de aangeefster contact te zoeken, terwijl zij hem uitdrukkelijk te kennen had gegeven dat niet te willen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de grens van het toelaatbare overschreden en daarmee op indringende wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en heeft hij gevoelens van onrust en angst bij haar veroorzaakt, hetgeen blijkt uit de toelichting bij haar vordering benadeelde partij.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie bij vonnis van 16 september 2020 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van belaging, wederom van zijn ex-vrouw. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een vergelijkbaar strafbaar feit te plegen.
Het hof houdt – anderzijds – rekening met het volgende.
Op 20 januari 2023 heeft [naam01] namens Reclassering Nederland per e-mail een toelichting gegeven op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het advies bevat onder meer de volgende passages.
“Op 24 juni 2022 heb ik voor het eerst telefonisch contact opgenomen met betrokkene en hem op 27 juni 2022 voor het eerst gezien. Betrokkene had destijds zijn beide armen in het gips na een suïcide poging waarbij hij zijn beide polsen had gesneden. (..)
Bij cliënten onder toezicht werken wij altijd aan gedragsverandering en risicovermindering. Echter is de heer [verdachte01] veel meer een zorgcliënt dan een forensische cliënt. Ook in de onzekere periode waarbij hij in een hotel verbleef, hebben wij van geen enkele betrokken instantie iets vernomen wat zou duiden op risico’s op delictgedrag. Ten tijde van het delict waar betrokkene voor is veroordeeld maakte hij gebruik van verschillende middelen. Inmiddels zijn de urinecontroles die worden uitgevoerd door Exodus
schoon.
Ook in mijn eigen gesprekken met de heer [verdachte01] zie ik uitsluitend een man die zorg nodig heeft. Hoewel betrokkene zich qua gedrag afhankelijk kan opstellen ten opzichte van begeleiding en behandelaren zien we ook een man die niet veel meer aan kan. Zijn dagen vullen zich met zorgen en zijn recente doktersbezoek hebben zijn angsten niet doen afnemen, maar juist doen toenemen aangezien een vlekje op zijn long is waargenomen.”
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat gelet op de beperkte fysieke en mentale belastbaarheid van de verdachte aan hem geen taakstraf kan worden opgelegd. Gelet op de aard van de problematiek van de verdachte en hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft toegelicht, is het aannemelijk dat de verdachte gebaat is bij toezicht van en begeleiding door de reclassering. Daarom zal het hof na te noemen bijzondere voorwaarde stellen. Met het oog op de vrijspraken in zaak B zal het hof een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf op leggen dan door de advocaat-generaal is geëist, waarbij het hof tevens meeweegt dat de situatie tussen de ex-partners inmiddels gestabiliseerd lijkt.
Het hof acht, alles afwegende, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer02]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.852,99, bestaande uit € 52,99 materiële schade en € 2.800,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 302,99. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 52,99 (aanschafkosten recorder). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Nu in deze zaak geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag die door de stellingen van de benadeelde partij rijst, of zij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden tot na te melden bedrag. Daarbij neem het hof in aanmerking dat het geestelijke letsel van de benadeelde partij is toegelicht en in enige mate steun vindt in de bij de vordering overgelegde stukken, maar eveneens dat zich hier de situatie voordoet waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat een aantasting ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Hoewel uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde partij reeds voor de periode waarin het strafbare feit door de verdachte is gepleegd kampte met PTSS-klachten is het hof van oordeel dat deze predispositie niet in de weg staat aan (deels) toewijzing van de geleden schade nu uit de onderbouwing blijkt dat de PTSS-klachten ook gerelateerd zijn aan het bewezenverklaarde feit en deze de klachten heeft verergerd. Het hof schat de omvang van de immateriële schade, waarbij tevens is gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegewezen, op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid op het bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen aanvangsdatum.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[benadeelde partij01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 125,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak B onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
[benadeelde partij02]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 125,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2020 (parketnummer 15-147532-20) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de voornoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds ten uitvoer is gelegd. De vordering tot tenuitvoerlegging wordt daarom afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep in zaak B onder feit 2 tenlastegelegd, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de [slachtoffer01] .
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak B ( 13-038689-21 ) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (13-301722-20) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt op de afgesproken dagen en tijden bij de reclassering en meewerkt aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer02] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-301722-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 552,99 (vijfhonderdtweeënvijftig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 52,99 (tweeënvijftig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer02] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-301722-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 552,99 (vijfhonderdtweeënvijftig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 52,99 (tweeënvijftig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 oktober 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 16 september 2020, parketnummer 15-147532-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2023.
mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. A.W.T. Klappe zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]