ECLI:NL:GHAMS:2023:3464

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.288.870/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomsten door niet-handelende echtgenote en verjaring van vorderingen

In deze zaak gaat het om de vernietiging van twee leaseovereenkomsten die de echtgenoot van de appellante, [naam 1], heeft afgesloten met Dexia Nederland B.V. De appellante heeft deze overeenkomsten vernietigd op basis van artikel 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. In eerste aanleg werd geoordeeld dat de appellante geen eigen vordering kon instellen, omdat er eerder een vonnis was gewezen tussen haar echtgenoot en Dexia. De appellante stelt echter dat zij geen procespartij was in die eerdere zaak en dat zij recht heeft op een eigen vordering.

Het hof oordeelt dat de appellante inderdaad een eigen vordering kan instellen, zoals bevestigd door de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Het hof wijst het verjaringsverweer van Dexia af, omdat de vernietigingsverklaring tijdig is uitgebracht en de verjaring van de vordering tot terugbetaling is gestuit. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en verklaart dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd. Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van de door [naam 1] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding in hoger beroep worden ook aan Dexia opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.870/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 5650603 DX EXPL 17-21
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2023
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.

1.De zaak in het kort

In het hoger beroep draait het om twee leaseovereenkomsten die de echtgenoot van [appellante] is aangegaan met Dexia. Deze twee overeenkomsten zijn door [appellante] met een beroep op artikel 1:88/1:89 Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd. In eerste aanleg is geoordeeld dat [appellante] geen eigen vordering kan instellen, omdat reeds eerder een vonnis is gewezen tussen de echtgenoot van [appellante] en Dexia over de vernietiging van deze twee leaseovereenkomsten. [appellante] stelt in hoger beroep dat zij geen procespartij was in de zaak van haar echtgenoot en dat zij een eigen vordering kan instellen. Indien het hof oordeelt dat [appellante] een eigen vordering kan instellen, dan stelt Dexia zich op het standpunt dat de vorderingen van [appellante] zijn verjaard.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 30 november 2018 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 30 maart 2017, 12 oktober 2017 en 6 september 2018, onder bovenvermeld zaak en rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie tevens gedaagde in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- nadere akte van [appellante] , met producties;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de vonnissen van 12 oktober 2017 en 6 september 2018 zal vernietigen ter zake de leaseovereenkomsten III en IV (met contractnummers 74223724 en 76009222) en de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep alsmede in de nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - [appellante] nietontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans de door [appellante] aangevoerde grief zal verwerpen en de bestreden vonnissen zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
[appellante] heeft geen grieven gericht tegen het tussenvonnis van 30 maart 2017, zodat het hoger beroep zich beperkt tot het tussenvonnis van 12 oktober 2017 (hierna: het tussenvonnis) en het eindvonnis van 6 september 2018 (hierna: het eindvonnis).

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis onder 2. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3.1.
[appellante] heeft met (een rechtsvoorgangster van) Dexia onderstaande leaseovereenkomsten gesloten. Deze zijn op enig moment geëindigd, waarna Dexia de eindafrekeningen heeft opgesteld. De relevante gegevens van de leaseovereenkomsten zijn als volgt:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrek.
Resultaat
I.
74287167
29-09-1999
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd.
28-09-2005
-/- € 10.246,67
01-10-2002
verlenging
36 mnd.
II.
76009577
15-11-2000
WinstVer10Dubbelaar
120 mnd.
13-12-2005
-/- € 4.164,20
3.2.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft [appellante] , met wie hij ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten I en II was gehuwd, geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van deze leaseovereenkomsten.
3.3.
Bij brief van 10 juni 2005 aan Dexia heeft [naam 1] met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de leaseovereenkomsten I en II vernietigd.
3.4.
[naam 1] heeft met (een rechtsvoorgangster van) Dexia onderstaande leaseovereenkomsten gesloten. Deze zijn op enig moment geëindigd, waarna Dexia de eindafrekeningen heeft opgesteld. De relevante gegevens van de leaseovereenkomsten zijn als volgt:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrek.
Resultaat
III.
74223724
24-09-2002
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd.
23-09-2005
-/- € 11.812,19
(verlenging)
IV.
76009222
15-11-2000
WinstVer10Dubbelaar
120 mnd.
13-12-2005
-/- € 8.177,05
3.5.
Bij brief van 10 juni 2005 aan Dexia heeft [appellante] met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de leaseovereenkomsten III en IV vernietigd.

4.Beoordeling

Beoordeling in eerste aanleg
4.1.
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie gevorderd voor recht te verklaren dat de vier leaseovereenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans deze te vernietigen en Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van deze leaseovereenkomsten is betaald. Voorts heeft [appellante] gevorderd dat Dexia een eventuele registratie bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel ongedaan laat maken, zulks op straffe van een dwangsom. Ten slotte heeft [appellante] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke en de proceskosten.
4.2.
Dexia heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de vier leaseovereenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, niet zijn vernietigd en niet blootstaan aan vernietiging op enige grond waarop van de zijde van [appellante] een beroep kan worden gedaan. Voorts heeft Dexia gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.178,20 (te vermeerderen met wettelijke rente) alsmede voor recht te verklaren dat [appellante] met betrekking tot de vier leaseovereenkomsten niet werd blootgesteld aan een risico op een onaanvaardbaar zware financiële last, dat er geen sprake was van onrechtmatige advisering (waarvan Dexia wist of behoorde te weten) en dat Dexia niets meer aan [appellante] is verschuldigd. Ten slotte heeft Dexia gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
4.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen (r.o. 6.4-6.7) dat de vordering van [appellante] terzake de leaseovereenkomsten III en IV niet voor toewijzing in aanmerking komt vanwege een eerder gewezen vonnis van de kantonrechter op 20 november 2013 tussen [naam 1] en Dexia, waarbij de vordering, partijen en onderliggende feiten hetzelfde zijn (“ne bis in idem”). Voorts heeft de kantonrechter beslist dat de leaseovereenkomst II en de verlengingsovereenkomst I rechtsgeldig zijn vernietigd (r.o. 7.7 en 7.8). Ten aanzien van de oorspronkelijke leaseovereenkomst I heeft de kantonrechter het bewijsvermoeden aangenomen dat [naam 1] , onder meer door kennisname van één of meer bankafschriften van de en/of-rekening van [naam 1] en [appellante] die is gebruikt voor de betalingen met betrekking tot de leaseovereenkomst, meer dan drie jaar vóór 13 maart 2003 kennis heeft gekregen van het bestaan van deze leaseovereenkomst. [appellante] is in de gelegenheid gesteld om tegen dit bewijsvermoeden tegenbewijs te leveren door het overleggen van bewijsstukken, het horen van getuigen en/of een ander bewijsmiddel. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
4.4.
Vervolgens heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. In het eindvonnis na getuigenverhoor heeft de kantonrechter - kort gezegd - in conventie voor recht verklaard dat de oorspronkelijke leaseovereenkomst I en leaseovereenkomst II rechtsgeldig zijn vernietigd en is Dexia veroordeeld tot terugbetaling aan [appellante] van een bedrag van € 20.619,30 vermeerderd met rente uit hoofde van deze vernietiging. Voorts heeft de kantonrechter Dexia - op straffe van verbeurte van een dwangsom - veroordeeld om het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [appellante] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft, voor zover van toepassing. Ten slotte heeft de kantonrechter Dexia in de proceskosten veroordeeld.
4.5.
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van Dexia afgewezen en Dexia veroordeeld in de proceskosten.
4.6.
Tegen het tussenvonnis en het eindvonnis en de daaraan ten grondslag gelegde motivering voor zover betreffende de leaseovereenkomsten III en IV komt [appellante] met één grief op.
De niet-handelende echtgenote kan een eigen vordering instellen
4.7.
Met haar grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 6.4. van het tussenvonnis dat - met betrekking tot de leaseovereenkomsten III en IV - de vordering en partijen hetzelfde zijn als in het vonnis van de kantonrechter van 20 november 2013 in de procedure tussen [naam 1] en Dexia en dat daarmee dit vonnis ook kracht en gezag van gewijsde heeft tussen [appellante] en Dexia, zodat de vordering van [appellante] terzake de leaseovereenkomsten III en IV niet voor toewijzing in aanmerking komt. [appellante] stelt dat zij geen procespartij was in de procedure tussen [naam 1] en Dexia die eindigde met het vonnis van 20 november 2013. De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:810) bepaalt dat de niet-handelende echtgenote een eigen vordering kan instellen. Dit hof heeft dit ook zo bepaald in het arrest van 22 december 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:3567). Uit deze arresten volgt dat er wél in het voordeel van [appellante] zal moeten worden beslist, aldus [appellante] .
4.8.
Het hof volgt [appellante] in dit betoog. De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 24 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:810) als volgt geoordeeld. Een onherroepelijke beslissing in een procedure over de gegrondheid van het beroep op artikel 1:89 lid 1 BW, waarin slechts een van beide echtgenoten als procespartij is opgetreden, heeft niet op de voet van artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gezag van gewijsde jegens de echtgenoot die niet als procespartij in die procedure betrokken is geweest. Indien de eerdere procedure is gevoerd tussen de handelende echtgenoot, in dit geval [naam 1] , en de wederpartij, bindt de daarin gedane uitspraak de andere echtgenoot, in dit geval [appellante] , niet. Ook indien in de eerdere procedure onherroepelijk is beslist dat aan de buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de rechtshandeling door de niet-handelende echtgenoot geen rechtsgevolg toekomt, kan de niet-handelende echtgenoot de vraag of aan die verklaring rechtsgevolg toekomt in een nieuwe procedure aan de orde stellen zonder dat het gezag van gewijsde van de eerdere uitspraak tegen deze echtgenoot kan worden ingeroepen. Een andere uitkomst zou niet stroken met de strekking van artikel 1:88 BW en de onafhankelijke rechtspositie die in artikel 1:89 BW aan de niet-handelende echtgenoot is toegekend. Het voorgaande leidt ertoe dat [appellante] zelf een vordering om voor recht te verklaren dat de leaseovereenkomsten III en IV rechtsgeldig zijn vernietigd en tot terugbetaling van al hetgeen door [naam 1] krachtens die leaseovereenkomsten aan Dexia is betaald mocht instellen. Het hof zal hierna deze vordering dan ook inhoudelijk behandelen.
Verjaringsverweer Dexia
4.9.
Dexia heeft in eerste aanleg betoogd, kort samengevat, dat de verjaring van de vernietigingsvordering, die een termijn heeft van drie jaar, niet tijdig is gestuit. In hoger beroep heeft Dexia voorts aangevoerd, eveneens kort samengevat, dat de verjaringstermijn van vijf jaar van de vordering tot terugbetaling uit hoofde van de vernietigde leaseovereenkomsten III en IV op grond van onverschuldigde betaling ook niet tijdig is gestuit.
4.10.
Het hof overweegt als volgt met betrekking tot het beroep van Dexia op verjaring van de vernietigingsvordering.
Nu de leaseovereenkomsten III en IV zijn aangegaan na 13 maart 2000, namelijk op 15 november 2000 en op 24 september 2002, is de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de collectieve actie van de stichting Eegalease en anderen tegen Dexia, die geleid heeft tot de beschikking van dit gerechtshof van 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033 (HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018). De buitengerechtelijke vernietigingsverklaring van 10 juni 2005 is dus tijdig uitgebracht.
Dexia bestrijdt de vernietiging niet, zodat het hof ervan uitgaat dat de leaseovereenkomsten III en IV rechtsgeldig door [appellante] zijn vernietigd.
4.11.
Dan resteert het beroep van Dexia op verjaring van de vordering tot terugbetaling. Het hof overweegt hierover als volgt.
De verjaringstermijn van een vordering uit onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar nadat de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als de persoon van de ontvanger bekend is geworden (artikel 3:309 BW). De leaseovereenkomsten III en IV zijn op 10 juni 2005 buitengerechtelijk vernietigd door [appellante] en de op dat moment aanhangige, hiervoor genoemde collectieve actie heeft de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling van [appellante] gestuit tot zes maanden nadat dit hof in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard, dus tot en met 25 juli 2007 (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
4.12.
[appellante] heeft verder een beroep gedaan op de stuitende werking van onder meer de brief van 24 januari 2012 die Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) namens al haar cliënten, waaronder [naam 1] , en de eega’s van de betreffende cliënten aan Dexia heeft gestuurd.
4.13.
Dexia betwist de ontvangst van de brief van 24 januari 2012 niet. Het hof heeft reeds eerder overwogen in zijn arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3735, r.o. 2.4., dat in die brief de bevoegdheid van Leaseproces om voor al haar cliënten (waaronder [naam 1] ) en de eega’s van de betreffende cliënten de verjaring van al hun rechten ten aanzien van al hun vorderingen jegens Dexia (dus ook die op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW) te stuiten, uitdrukkelijk wordt vermeld. Deze brief is binnen de lopende verjaringstermijn van vijf jaar vanaf 26 juli 2007 door Dexia ontvangen.
4.14.
De vraag is of deze brief ook namens [appellante] is verzonden. Volgens [appellante] heeft zij in haar opt out-verklaring Leaseproces volmacht verleend om de verjaring te stuiten. Het hof stelt vast dat Dexia erkent dat het opt out-formulier van 28 februari 2007 een volmacht aan Leaseproces inhoudt, vanwege de zin “
Ik verzoek u (hof: Leaseproces) om namens mij bij notaris Mr. [naam 2] te [plaats] te melden dat iknietonder de Duisenbergregeling wens te vallen en mijn recht wil behouden om tegen Dexia te procederen”. Dat dit formulier Dexia niet heeft bereikt, doet niet af aan het bestaan van de volmacht.
4.15.
Dexia doet nog een beroep op artikel 3:71 lid 1 BW. Op grond van dat artikel kunnen verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, door de wederpartij als ongeldig van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en dit bewijs niet op de in deze bepaling omschreven wijze wordt geleverd. Niet gesteld of gebleken is dat Dexia destijds ten aanzien van de brief van 24 januari 2012 heeft betwist dat [naam 1] als cliënt van Leaseproces haar heeft gevolmachtigd om namens hem de verjaring te stuiten en dat Leaseproces tevens gevolmachtigd was om dit ook namens zijn eega te doen, zodat ook op die grond ervan moet worden uitgegaan dat deze brief mede namens [appellante] is verzonden (hof Amsterdam 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3567). De dagvaarding is vervolgens binnen de lopende verjaringstermijn van vijf jaar vanaf 25 januari 2012 uitgebracht, namelijk op 23 december 2016.
4.16.
Uit het vorenstaande volgt dat verjaring van de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tijdig is gestuit en dat het verjaringsverweer van Dexia moet worden verworpen.
Slotsom en kosten
4.17.
Het voorgaande betekent dat de grief van [appellante] slaagt en het beroep van Dexia op verjaring faalt. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd terzake hetgeen is beslist over de leaseovereenkomsten III en IV. De desbetreffende vorderingen van [appellante] zullen alsnog worden toegewezen.
4.18.
De vordering van [appellante] tot betaling van wettelijke rente over de onverschuldigd betaalde rente is primair gebaseerd op de artikelen 3:205 en 206 BW. Haar stellingen kunnen deze vordering echter niet dragen. Subsidiair vordert zij de wettelijke rente vanaf een door het hof te bepalen datum. Nu de vernietigingsbrief van 10 juni 2005 een ingebrekestelling bevat, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf zeven dagen na de ontvangst van de brief door Dexia op 14 juni 2005.
4.19.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
4.20.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep terzake hetgeen is beslist over leaseovereenkomst III en leaseovereenkomst IV,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat leaseovereenkomst III (met contractnummer 74223724) en leaseovereenkomst IV (met contractnummer 76009222) rechtsgeldig zijn vernietigd;
veroordeelt Dexia om al hetgeen [naam 1] op grond van leaseovereenkomst III en leaseovereenkomst IV aan Dexia heeft betaald aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente ten aanzien van betalingen voor 10 juni 2005 telkens vanaf 22 juni 2005 en ten aanzien van betalingen vanaf 10 juni 2005 telkens vanaf de dag van ontvangst daarvan door Dexia, telkens tot aan de dag van algehele terugbetaling aan [appellante] ;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 419,00 aan verschotten, € 1.774,50 voor salaris en op € 173,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W.M. Tromp, mr. L. Alwin en mr. R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.