Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
(i) [X] heeft op 23 november 2000 met de rechtsvoorgangster van Dexia een effectenleaseovereenkomst gesloten.
(iii) [X] heeft met een beroep op de buitengerechtelijke vernietiging van [Y] tegen Dexia een vordering ingesteld tot terugbetaling van al hetgeen hij uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst aan Dexia heeft betaald. Bij vonnis van 27 februari 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam zijn vordering afgewezen op de grond dat [Y] de overeenkomst niet tijdig – voor afloop van de verjaringstermijn – heeft vernietigd. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
Door een echtgenoot ingestelde rechtsvorderingen tot vernietiging, dan wel berustend op vernietiging, van de effectenleaseovereenkomst, kunnen niet op grond van (overeenkomstige toepassing van) artikel 3:171 BW worden beschouwd als ingesteld ten behoeve van de gezamenlijke echtgenoten. De daarop gegeven beslissingen die zijn vervat in een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, hebben dan ook niet uit dien hoofde bindende kracht jegens beide echtgenoten.
Een onherroepelijke beslissing in een procedure over de gegrondheid van het beroep op artikel 1:89 lid 1 BW, waarin slechts een van beide echtgenoten als procespartij is opgetreden, heeft niet op de voet van artikel 236 Rv gezag van gewijsde jegens de echtgenoot die niet (van de aanvang af, of na voeging, tussenkomst, of oproeping op de voet van artikel 118 Rv) als procespartij in die procedure betrokken is geweest.
Echter, uit de strekking en de kenmerken van de regeling van de artikelen 1:88 BW en 1:89 BW vloeit voort dat met een onherroepelijke beslissing over de gegrondheid van het beroep op artikel 1:89 lid 1 BW die is gegeven in een procedure tussen de niet handelende echtgenoot en de wederpartij, ook tussen de wederpartij en de handelende echtgenoot vaststaat of de vernietiging rechtsgevolg heeft gehad, ook indien laatstgenoemde niet als partij in die procedure betrokken is geweest.
In het navolgende wordt ervan uitgegaan, zoals hiervoor is vastgesteld, dat Dexia geen beroep kan doen op het gezag van gewijsde van het vonnis van 27 februari 2013 in de zaak tegen [X] .
Uit dit alles volgt dat als deze brieven – naar Leaseproces stelt – stuitende werking hebben gehad, de vordering uit onverschuldigde betaling zoals die in dit geding is ingesteld niet is verjaard.