Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
2.2. Feiten
Hof: belastbaar inkomen uit werk en woning] aangegeven van € 23.234 en daarbij € 2.556 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte is aan eiser met dagtekening 29 juni 2016 de aanslag opgelegd.
het Hof verstaat: 3 november 2020] is eiser door verweerder gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
- vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056.”
3.Geschil voor het Hof
4.Oordeel van de rechtbank
is] ingesteld naar de juistheid van 173 door het kantoor van de gemachtigde ingediende aangiften. Op basis van de beantwoording van de in die zaken met dagtekening 30 juni 2015 verzonden vragenbrieven en het onderzoek naar de juistheid daarvan is vervolgens geconcludeerd dat een uitgebreider onderzoek gerechtvaardigd was. Vanaf begin 2016 werden daarom de digitaal ingediende aangiften die zijn voorzien van het beconnummer van de gemachtigde en waarvan de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen aan een onderzoek onderworpen. Eiser heeft echter een papieren aangifte ingediend, zonder het beconnummer en de contactgegevens van de gemachtigde. Verweerder heeft eerst in 2018 onderkend dat de aangifte door gemachtigde is verzorgd en heeft om die reden per brief van 6 december 2018 een verzoek om informatie verzonden. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk, mede gelet op de ambtsedige verklaring van de heer [A] van 21 december 2018 die in kopie tot de gedingstukken behoort. Met hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is derhalve niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag het onderzoek al zo ver was gevorderd dat er reden was om aan alle door de gemachtigde ingediende aangiften, waaronder die van eiser, meer dan de gebruikelijke aandacht te besteden. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat bij het behandelen van de aangifte en het opleggen van de aanslag geen sprake is geweest van een ambtelijk verzuim en de navorderingsaanslag is opgelegd op basis van een feit dat de verweerder ten tijde van het opleggen van de aanslag niet bekend was en redelijkerwijs ook niet bekend behoorde te zijn. In zoverre is de navorderingsaanslag dus terecht opgelegd.
5.5. Beoordeling van het geschil
nader opgelegde voorlopige aanslag IB/PH over het jaar 2013”, en een bezwaarschrift met dagtekening 6 oktober 2015 betreffende een “
nader opgelegde voorlopige aanslag IB/PH over het jaar 2014”. Aangezien het hier bezwaarschriften betreft tegen voorlopige aanslagen van twee eerdere jaren, maken deze niet dat voor de inspecteur duidelijk moest zijn dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 was ingediend door de gemachtigde. Te minder aangezien in de voormelde brieven door de gemachtigde wordt geschreven “
dat cliënt middels een P-biljet bij u aangifte IB/PH heeft gedaan over 2013” en “
dat cliënt bij u aangifte heeft gedaan”. Al deze correspondentie maakt niet dat de inspecteur er mee bekend behoorde te zijn dat de aangifte niet was verzorgd en ingediend door belanghebbende maar door de gemachtigde; ook deze correspondentie maakt derhalve niet dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2015 een ambtelijk verzuim heeft begaan. In dit verband wijst het Hof nog op een tweetal brieven van de gemachtigde dat tot de gedingstukken behoort. Een brief aan de inspecteur, waarin de gemachtigde onder meer schrijft dat de echtgenote van belanghebbende alle belastingzaken regelde, en waarin hij verzoekt om kopieën van hun aangiften (zie 2.3) alsmede een daarop volgende brief opgenomen onder 2.4 waarin de gemachtigde schrijft dat het de belanghebbende is die de schriftelijke aangifte met een bijlage zelf heeft ingediend. Het Hof overweegt dat ook deze brieven afbreuk doen aan de stelling van de gemachtigde dat uit correspondentie de inspecteur duidelijk moest zijn dat de aangifte was verzorgd door de gemachtigde, en aan zijn ter zitting ingenomen stelling dat hij voor eerdere jaren voor belanghebbende papieren aangiften had ingediend. Mocht dit laatste al waar zijn, dan betekent dit nog niet zonder meer dat uit die aangiften kenbaar was dat gemachtigde deze had verzorgd.
6.Kosten
7.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.