In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de WOZ-waarde van een pand waarin een kinderdagverblijf is gevestigd. De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had de WOZ-waarde vastgesteld op € 608.000,- per waardepeildatum 1 januari 2018. De rechtbank had in eerdere uitspraken de waarde van een ander object, [C-straat], vastgesteld op € 350.000,- en de overige beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de correctie wegens technische veroudering te laag had berekend. De rechtbank oordeelde dat de levensduur van het pand, dat eind negentiende eeuw was gebouwd en in 1962 gerenoveerd, was verlengd door goed onderhoud en dat de heffingsambtenaar de technische afschrijving niet te laag had vastgesteld. In hoger beroep werd het geschil voortgezet, waarbij belanghebbende haar standpunt over de restwaarden liet vallen, maar volhield dat de WOZ-waarde te hoog was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat de heffingsambtenaar de feiten en omstandigheden aannemelijk had gemaakt die leidden tot de vastgestelde WOZ-waarde en dat de correctie wegens technische veroudering niet te laag was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.