ECLI:NL:GHAMS:2023:2948

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
22/635
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WOZ-waarde van een kinderdagverblijf en de correctie wegens technische veroudering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de WOZ-waarde van een pand waarin een kinderdagverblijf is gevestigd. De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had de WOZ-waarde vastgesteld op € 608.000,- per waardepeildatum 1 januari 2018. De rechtbank had in eerdere uitspraken de waarde van een ander object, [C-straat], vastgesteld op € 350.000,- en de overige beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de correctie wegens technische veroudering te laag had berekend. De rechtbank oordeelde dat de levensduur van het pand, dat eind negentiende eeuw was gebouwd en in 1962 gerenoveerd, was verlengd door goed onderhoud en dat de heffingsambtenaar de technische afschrijving niet te laag had vastgesteld. In hoger beroep werd het geschil voortgezet, waarbij belanghebbende haar standpunt over de restwaarden liet vallen, maar volhield dat de WOZ-waarde te hoog was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat de heffingsambtenaar de feiten en omstandigheden aannemelijk had gemaakt die leidden tot de vastgestelde WOZ-waarde en dat de correctie wegens technische veroudering niet te laag was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/635
21 november 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: [gemachtigde] ( [bedrijf] te [plaats] )
tegen de uitspraak van 22 juli 2022 in de zaak met kenmerken AMS 20/2302, AMS 20/2537 en AMS 20/2538 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 maart 2019 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van onder meer de onroerende zaken [A-straat] , [B-straat] en [C-straat] voor het kalenderjaar 2019 naar de waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld. In hetzelfde geschrift zijn onder meer de aanslagen onroerendezaakbelasting 2019 met betrekking tot deze onroerende zaken bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1 vermelde beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt op de beroepen beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak AMS 21/2538 gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover het betreft de waarde van het object [C-straat] ;
- stelt de waarde van dat object voor het kalenderjaar 2019 vast op € 350.000,- en bepaalt dat de aanslag onroerende zaakbelasting 2019 overeenkomstig deze waarde wordt verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak;
- verklaart het beroep in de overige zaken ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een proceskostenvergoeding in bezwaar aan [X] tot een bedrag van € 130,50,
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van in totaal € 354,- aan [X] te vergoeden, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een proceskostenvergoeding in beroep aan [X] tot een bedrag van in totaal € 1.682,56.”
1.4.
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze uitspraak betrekking heeft op de onroerende zaak [B-straat] te [Z] . Belanghebbende heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 20 september 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een nader stuk (‘Reactie taxateur’) ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak aan de [B-straat] te [Z] , aan het [naam park] (hierna: het object). Het object heeft een oppervlakte van 876 m² en is bij belanghebbende in het kader van haar onderneming in gebruik als kinderdagverblijf (crèche/peuterspeelzaal). Het pand is eind negentiende eeuw gebouwd en in 1962 gerenoveerd.
2.2.
Bij de onder 1.1 vermelde beschikking heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van het object naar de waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 608.000.
2.3.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een door [A] (taxateur bij [bedrijf] ) opgesteld taxatierapport overgelegd, waarin de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2018 is getaxeerd op € 328.000. Als bijlage bij dit rapport is een taxatiekaart gevoegd die de berekening van de getaxeerde WOZ-waarde (die is bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object) bevat. Tijdens de procedure in beroep heeft belanghebbende een herziene versie van haar taxatierapport overgelegd, waarin de WOZ-waarde van het object is getaxeerd op € 252.000. Voorts heeft belanghebbende aan de rechtbank een extra taxatiekaart overgelegd, waarin (subsidiair) wordt geconcludeerd tot een WOZ-waarde (gecorrigeerde vervangingswaarde) van € 467.000.
2.4.1.
De heffingsambtenaar heeft tijdens de procedure in eerste aanleg, ter onderbouwing van de door hem vastgestelde WOZ-waarde, een ‘reactie taxateur’ overgelegd (hierna: het taxatierapport), met dagtekening 20 oktober 2020 opgesteld door [B] (taxateur). In het taxatierapport is vermeld dat de vastgestelde WOZ-waarde naar aanleiding van het ingediende beroepschrift nogmaals is beoordeeld; in het taxatierapport concludeert de taxateur dat de vastgestelde WOZ-waarde moet worden gehandhaafd, omdat het object door hem op de waardepeildatum 1 januari 2018 wordt getaxeerd op € 608.000. In het taxatierapport is voorts vermeld dat het object is gewaardeerd naar de gecorrigeerde vervangingswaarde en dat daarbij de kengetallen van het relevante archetype (O181PA12, crèche/peuterspeelzaal) uit de Taxatiewijzer Onderwijs, waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna: de Taxatiewijzer) tot uitgangspunt zijn genomen. De vervangingswaarde van het gebouw (vóór correcties wegens technische en functionele veroudering) is getaxeerd op € 1.363 per m². In een bij het taxatierapport gevoegde taxatiekaart is per gebouwonderdeel (ruwbouw, afbouw en installaties) weergegeven welk deel van de totale vervangingswaarde daaraan is toegerekend en welke correcties vervolgens zijn toegepast vanwege technische en functionele veroudering. Bij de in aanmerking genomen correcties wegens technische veroudering is vermeld – voor zover in hoger beroep van belang – dat voor het gebouwonderdeel ‘ruwbouw’ de getaxeerde restwaarde (27% van de getaxeerde vervangingswaarde) zal zijn bereikt in 2028. Bij de gebouwonderdelen ‘afbouw’ en ‘installaties’ is vermeld dat de getaxeerde restwaarde van 22% respectievelijk 17% van de vervangingswaarde zal zijn bereikt in 2023. De getaxeerde gecorrigeerde vervangingswaarde op 1 januari 2018 (na correcties wegens technische en functionele veroudering) van het gebouw als geheel is € 412.726. De waarde van de grond (met een oppervlakte van 876 m²) is getaxeerd op € 196.000.
2.4.2.
Ter onderbouwing van de getaxeerde restwaardepercentages van het object zijn in het taxatierapport vier verkooptransacties van objecten in de regio Groot [Z] vermeld, met een analyse van de daaruit af te leiden restwaarde en met als conclusie dat de restwaarden bij deze verkooptransacties in lijn liggen met of hoger zijn dan de getaxeerde percentages voor het object. Daarnaast bevat het taxatierapport onder meer de volgende toelichting:
“Aanvullende reactie met betrekking tot de restwaarde
[Er zijn] percentages gehanteerd die allen binnen de door de taxatiewijzers aangegeven bandbreedtes liggen. Er is door de taxateur geen aanleiding gevonden om het percentage van de restwaarde te verlagen.
Hierbij spelen een aantal punten een rol.
1. Geschiktheid bij voortzetting gebruik”
Het object betreft een crèche in het gewilde stadsdeel [stadsdeel] in [Z] . In de wijk wonen veel jonge mensen en gezinnen, waardoor de vraag naar kinderopvang nu en in de toekomst voldoende zal zijn. Er is geen directe reden om aan te nemen dat het gebouw geen restwaarde meer zou hebben vanwege de “ongeschiktheid” bij voortzetting van het huidige gebruik”
Op de website van de school wordt onder andere gemeld dat het om een unieke locatie gaat, midden in de stad (zie printscreen).
(…)
2. Verkoopwaarde / marktwaarde in relatie tot de potentie van het object.
Een ander aspect dat invloed kan hebben op de restwaarde is de verkoopwaarde in relatie tot de potentie van het object, ook wel de marktwaarde van de grond + afgeschreven opstal.
Oftewel zouden er partijen geïnteresseerd zijn in het object, met de huidige bestemming en de mogelijkheid tot verbouwing/renovatie + herbestemming?
Het antwoord daarop (in zijn algemeenheid voor de gehele stad [Z] ) is: ja
(…) Vooral de lange termijn-vastgoedbeleggers hebben altijd hun ogen op [Z] gericht, waarbij de huidige bestemming zelfs buiten beschouwing gelaten wordt (zij gokken op medewerking van de gemeente en wijzigingen van de bestemming in de toekomst).
Uit het verleden blijkt dat in [Z] al veel vaker oude schoolgebouwen zijn opgeknapt/verbouwd/omgebouwd en vervolgens in gebruik genomen met een andere functie. In veel gevallen zit hier ook een commercieel concept achter.
Ik verwijs hiervoor naar Bijlage D. Catalogus Herbestemde Schoolgebouwen & Bijlage E twee schoolgebouwen ontwikkeld tot woningen
Deze bijlagen ondersteunen de stelling dat er geen sprake kan zijn van een restwaarde nul bij oude schoolgebouwen.”

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde van het object naar de waardepeildatum 1 januari 2018 niet te hoog is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de heffingsambtenaar bij de waardebepaling van het object naar de gecorrigeerde vervangingswaarde de correctie wegens technische veroudering te laag heeft berekend.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil – voor zover in hoger beroep van belang –het volgende overwogen en beslist:
“5. In het rapport van 20 oktober 2020 heeft de taxateur [B] tot een waarde van € 608.000,- voor de onroerende zaak geconcludeerd.
Niet in geschil is dat de waarde van het kinderdagverblijf per de waardepeildatum 1 januari 2018 terecht is bepaald naar de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ. Evenmin is er geschil over het gebruik van de taxatiewijzer Onderwijs van de VNG (de Taxatiewijzer) met waardepeildatum 1 januari 2018. De grondprijs van € 196.000,- en de door de taxateur in aanmerking genomen bruto vervangingswaarde is niet in geschil en ook niet de toe te passen functionele correctie.
6. Wat betreft de correctie voor technische veroudering verschillen partijen van mening, met name over de levensduur en de restwaarde.
7. Volgens [belanghebbende] heeft de heffingsambtenaar ten onrechte de levensduur van de onroerende zaak verlengd en is de door de heffingsambtenaar aangehouden restwaarde niet onderbouwd, omdat een onderbouwing van de gebruikte kengetallen uit de Taxatiewijzer ontbreekt en deze dus niet bruikbaar zijn bij de waardevaststelling.
8. Volgens de heffingsambtenaar is een levensduurverlenging van een pand uit 1899 dat na een renovatie in 1962 nog steeds in gebruik is, evident.
Op de waardepeildatum was de ruwbouw van de onroerende zaak 129 jaar oud. Dit betekent dat toen in beginsel de restwaarde van de onroerende zaak is bereikt. Als in de waardering wordt aangesloten bij een taxatiewijzer, moet de partij die wil afwijken van de kengetallen in die taxatiewijzer de gronden daarvoor stellen en bij betwisting aannemelijk maken. Omdat volgens de heffingsambtenaar de levensduur van de onroerende zaak op een langere periode gesteld moet worden dan de periode die volgt uit de Taxatiewijzer en de restwaarde op dat latere tijdstip wordt bereikt rust de bewijslast daarvan op de heffingsambtenaar, nu [belanghebbende] een en ander betwist.
9. De heffingsambtenaar voert ter onderbouwing van de levensduurverlenging aan dat de onroerende zaak nog steeds feitelijk in gebruik is en op normale wijze planmatig wordt onderhouden. Het is niet bekend of de huidige eigenaar of gebruiker van het object plannen heeft voor bijvoorbeeld renovatie, maar er is ook geen aanwijzing dat er sprake is van afwijkend en/of slecht bouwmateriaal.
10. De rechtbank oordeelt dat de oorspronkelijk ingeschatte levensduur inmiddels is achterhaald en dat, beoordeeld naar wat er op 1 januari 2018 bekend is, een levensduurverlenging voor de ruwbouw en voor de afbouw en installaties gerechtvaardigd is, ook in combinatie met de door de heffingsambtenaar aangehouden restwaarde. Daarbij is van belang dat het hier niet gaat om de bouwkundige levensduur van de afbouw en installaties, maar de functionele levensduur daarvan.
11. Ter zake de invloed van de levensduurverlenging op de restwaarde heeft [belanghebbende] gesteld dat de gehanteerde percentages van de restwaarde onvoldoende onderbouwd zijn in de Taxatiewijzer.
12. De rechtbank oordeelt dat de kengetallen uit de Taxatiewijzer inderdaad onvoldoende met verifieerbare marktgegevens zijn onderbouwd, maar in het taxatierapport verwijst de heffingsambtenaar naar een viertal marktgegevens (transacties) in de regio Groot- [Z] , waarbij de bestemming na verkoop niet is gewijzigd en die volgens hem de kengetallen onderbouwen.
Anders dan [belanghebbende] vindt de rechtbank de vier als referentie gebruikte verkoopcijfers bruikbaar om de restwaarde te onderbouwen. In combinatie met de Taxatiewijzer geven de gerealiseerde marktcijfers een voldoende onderbouwing van de restwaarde zoals opgenomen in de Taxatiewijzer. Weliswaar is ook de restwaarde van deze referenties niet volledig met alle marktgegevens onderbouwd, maar met de beschikbare gegevens maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat de in de Taxatiewijzer opgenomen restwaarden reëel zijn. Bovendien heeft de taxateur gewezen op belangstelling in de markt voor de grond en de afgeschreven opstal, die een vaste beleggingswaarde in [Z] vertegenwoordigen ten behoeve van verbouwing, transitie en/of renovatie. Onder verwijzing naar een catalogus van herbestemde schoolgebouwen heeft de taxateur aangetoond dat in het verleden al veel vaker oude schoolgebouwen zijn opgeknapt en/of verbouwd. Een restwaarde van de onroerende zaak van 27 % voor het oudste deel van de onroerende zaak vindt de rechtbank dan niet te hoog.
13. De conclusie is dat de heffingsambtenaar de door hem aangehouden technische correctie aannemelijk maakt. Omdat de overige onderdelen van de waardebepaling niet in geschil zijn, slaagt de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast.
Het beroep is daarom ongegrond.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunten partijen
5.1.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de WOZ-waarde van het object te hoog is vastgesteld en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
5.1.1.
De heffingsambtenaar is bij de waardevaststelling ten onrechte uitgegaan van een langere levensduur van het object dan op basis van de Taxatiewijzer is geschat (“verlengde levensduur”); de heffingsambtenaar heeft niet de feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die deze afwijking van de Taxatiewijzer rechtvaardigen. Hierbij is van belang dat de laatste renovatie van het object in 1962 heeft plaatsgevonden en dat nadien enkel instandhoudingsonderhoud is gepleegd. Slechts in geval van een grootschalige renovatie zou een verlenging van de in de Taxatiewijzer geschatte levensduur gerechtvaardigd zijn, aldus belanghebbende.
5.1.2.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende verklaard haar standpunt te laten vallen dat de door de heffingsambtenaar in aanmerking genomen restwaarden niet zijn onderbouwd. Belanghebbende betwist niet langer dat deze restwaarden niet te hoog zijn, maar handhaaft wel haar standpunt dat de door de heffingsambtenaar berekende restwaarden al zijn bereikt op de waardepeildatum, en niet pas aan het einde van de door de heffingsambtenaar in aanmerking genomen levensduur. Voorts heeft belanghebbende opgemerkt dat de rechtbank in rechtsoverweging 10 (slotzin) ten onrechte heeft geoordeeld dat de te bepalen levensduur en restwaarde verband houden met de functionele veroudering van het object; deze variabelen hebben betrekking op de in aanmerking te nemen afschrijving wegens technische veroudering.
5.1.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en verlaging van de vastgestelde waarde tot € 467.000, conform de door haar in eerste aanleg overgelegde extra taxatiekaart.
5.2.
De heffingsambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat de WOZ-waarde van het object niet te hoog is vastgesteld en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
5.2.1.
Bij het bepalen van de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object is terecht uitgegaan van een langere levensduur dan volgt uit de in de Taxatiewijzer opgenomen kengetallen en van restwaarden van de gebouwonderdelen die pas aan einde van die verlengde levensduur zullen worden bereikt. De levensduurverlenging (ten opzichte van de in de Taxatiewijzer opgenomen kengetallen) is ingegeven door de omstandigheden dat het object op de waardepeildatum nog steeds in gebruik is als kinderdagverblijf en dat daaraan het vereiste periodieke onderhoud is uitgevoerd, waardoor het object op de waardepeildatum in een staat is gehouden waarin het bij voortgezet gebruik als kinderdagverblijf zowel bouwkundig als wat betreft gebruiksmogelijkheden zal blijven voldoen aan de eisen die er vandaag de dag aan worden gesteld. Dit strookt ook met de strenge maatstaven waaraan een object moet voldoen dat als kinderdagverblijf dienst doet, waaronder eisen op het gebied van brandveiligheid en bouwkundige veiligheid, isolatie en hygiëne. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de in zijn taxatierapport opgenomen gegevens over het object, zoals vermeld onder 2.4.1.
5.2.2.
De in het taxatierapport vermelde vier verkooptransacties in de regio Groot [Z] onderbouwen de bij de gecorrigeerde vervangingswaarde in aanmerking genomen verlengde levensduur met bijbehorende restwaarden. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar als extra onderbouwing een rapportage overgelegd (‘Catalogus Herbestemde Schoolgebouwen’) waarin de belangstelling in de markt in kaart is gebracht voor grond en afgeschreven opstallen, die een vaste beleggingswaarde in [Z] vormen ten behoeve van verbouwing, transitie en/of renovatie. Met dit rapport wordt onderbouwd dat in het verleden al vaker oude schoolgebouwen in [Z] een herbestemming hebben gekregen en vervolgens zijn gerenoveerd en/of verbouwd. Ook met deze waardeverhogende invloed op de WOZ-waarde dient op de waardepeildatum rekening te worden gehouden. Met deze feiten en omstandigheden is volgens de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de voor de objectonderdelen geschatte restwaarden pas aan het einde van de verlengde levensduur worden bereikt en dat de bij de waardebepaling in aanmerking genomen correctie wegens technische veroudering niet te laag is berekend.
Oordeel Hof
5.3.1.
Het Hof ziet geen reden partijen niet te volgen in hun eensluidende standpunt dat het object dient te worden gewaardeerd op de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ en dat daarbij (zoals vermeld onder 2.4.1) voor de verschillende objectonderdelen de kengetallen van het toepasselijke archetype in de Taxatiewijzer tot uitgangspunt kunnen worden genomen. De gecorrigeerde vervangingswaarde strekt ertoe de waarde zodanig vast te stellen dat niet meer wordt belast dan het bedrag waarvoor de eigenaar op de waardepeildatum een zaak zou kunnen verwerven die voor hem hetzelfde nut oplevert als de te waarderen zaak (zie HR 5 juni 1996, nr. 30 314, ECLI:NL:HR:1996:BI5433).
5.3.2.
Evenals in eerste aanleg zijn de in het taxatierapport getaxeerde grondwaarde van het object van € 196.000, de daarbij in aanmerking genomen vervangingswaarde van het gebouw (vóór correcties wegens technische en functionele veroudering) van € 1.363 per m² en de toegepaste correctie wegens functionele veroudering niet in geschil. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende voorts haar standpunt laten vallen dat de heffingsambtenaar de door hem in aanmerking genomen restwaarden van de objectonderdelen niet heeft onderbouwd. In hoger beroep is daarentegen wel nog in geschil of de heffingsambtenaar de correctie wegens technische veroudering te laag heeft berekend, door ten opzichte van de in de Taxatiewijzer opgenomen richtsnoeren uit te gaan van een langere levensduur van de gebouwonderdelen en van restwaarden die aan het einde van de door hem geschatte levensduur zijn bereikt.
5.3.3.
Bij zijn oordeel stelt het Hof voorop dat de correctie wegens technische veroudering wordt berekend op basis van de reeds verstreken en nog resterende (geschatte) gebruiksduur (levensduur) van het object, alsmede op basis van de (geschatte) restwaarde, welke variabelen van jaar tot jaar opnieuw in onderlinge samenhang moeten worden bepaald. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020, nr. 19/05580, ECLI:NL:HR:2020:1671, rust in een geval als het onderhavige, waarin partijen het erover eens zijn dat de in de Taxatiewijzer openomen richtsnoeren als uitgangspunt kunnen worden genomen, de bewijslast op de heffingsambtenaar om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat aanleiding bestaat voor een aanpassing van de op basis van de Taxatiewijzer gekozen uitgangspunten voor de technische afschrijving.
5.3.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die leiden tot een aanpassing van de in de Taxatiewijzer opgenomen richtsnoeren inzake de technische levensduur van de gebouwonderdelen en de in samenhang daarmee te bepalen restwaarden. Gelet op de door partijen overgelegde stukken en de door de heffingsambtenaar gegeven toelichting acht het Hof aannemelijk dat het object ook na de waardepeildatum ongewijzigd in gebruik is gebleven als kinderdagverblijf en voor belanghebbende dezelfde functie is blijven vervullen; dit terwijl de in de Taxatiewijzer tot uitgangspunt genomen technische levensduur van de gebouwonderdelen zonder aanpassing reeds vóór de waardepeildatum zou zijn geëindigd. Het Hof heeft hierbij acht geslagen op de in het taxatierapport opgenomen gegevens afkomstig van de website van belanghebbende (waaronder foto’s), waaruit kan worden afgeleid dat ook ten tijde van het opstellen van het taxatierapport (in oktober 2020) het object ongewijzigd in gebruik is als kinderdagverblijf en aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Voorts acht het Hof op grond van deze gegevens aannemelijk, ook in het licht van hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, dat weliswaar geen recente renovatie of ingrijpende verbouwing van het object heeft plaatsgevonden, maar dat het object in de loop der tijd dan toch steeds goed is onderhouden en blijkbaar op onderdelen is gemoderniseerd om te blijven voldoen aan de aan een kinderdagverblijf te stellen eisen en daardoor op de waardepeildatum niet in een technisch (nagenoeg) volledig afgeschreven toestand verkeerde. Gelet hierop heeft de heffingsambtenaar de feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de na de waardepeildatum resterende technische levensduur van de ruwbouw (ten minste) kan worden gesteld op tien jaar en van de afbouw en installaties op vijf jaar.
5.3.5.
Het Hof acht het verder aannemelijk, ook in het licht van hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, dat de tot aan de waardepeildatum toegepaste bedragen aan technische afschrijving van de gebouwonderdelen (ruwbouw, afbouw en installaties) niet te laag zijn berekend; de gebouwonderdelen verkeerden bepaald niet in een staat die een waardering op de restwaarde rechtvaardigt. Het Hof is derhalve van oordeel dat de heffingsambtenaar de op de waardepeildatum in aanmerking te nemen correctie wegens technische veroudering niet te laag heeft vastgesteld. Overigens acht het Hof bovendien aannemelijk, gelet op de door de heffingsambtenaar overgelegde ‘Catalogus Herbestemde Schoolgebouwen’ en de daarop door hem gegeven toelichting (zoals vermeld onder 2.4.2), dat het object op een zeer gunstige locatie is gelegen voor een voortgezet gebruik als kinderdagverblijf en dat het object bovendien ook los van de huidige gebruiksfunctie als kinderdagverblijf een hoge waarde heeft. Ook in dat licht bezien acht het Hof de voor het object vastgestelde WOZ-waarde van € 608.000 niet te hoog.
5.3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het Hof de heffingsambtenaar, gewogen tegen hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2018 niet te hoog heeft vastgesteld. Al hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 21 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: