ECLI:NL:GHAMS:2023:2622

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
21/1755, 21/1756, 21/1761, 21/1762
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen en boeten voor de jaren 2007 en 2010

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2007 en de aanslagen voor het jaar 2010, alsook de daarbij opgelegde boeten. De inspecteur had aan belanghebbende voor 2007 een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 344.708, met een vergrijpboete van € 84.487. Na bezwaar werd het belastbaar inkomen verlaagd naar € 294.117 en de boete tot € 71.333. Voor 2010 was de aanslag ib/pvv vastgesteld op € 118.716, met een vergrijpboete van € 26.555. Ook hier werd de aanslag na bezwaar verlaagd. De rechtbank had in eerdere uitspraken de navorderingsaanslagen en boeten verminderd, maar belanghebbende ging in hoger beroep. Het Hof heeft de feiten zelfstandig vastgesteld, waarbij onder andere werd gekeken naar contante stortingen op bankrekeningen en de herkomst van deze middelen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur overtuigend had aangetoond dat belanghebbende aanzienlijke inkomsten had genoten die niet waren aangegeven. De navorderingsaanslagen voor 2007 werden bevestigd, terwijl de aanslagen voor 2010 werden verminderd. De opgelegde boeten werden eveneens aangepast. Het Hof concludeerde dat de inspecteur terecht vergrijpboeten had opgelegd en dat deze passend waren, maar dat ze wegens overschrijding van de redelijke termijn moesten worden verminderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 21/1755, 21/1756, 21/1761 en 21/1762
7 november 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. C. Jankie)
tegen de uitspraak van 13 oktober 2021 in de zaak met kenmerken HAA 20/420, HAA 20/421, HAA 20/427 en HAA 20/428 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1..Ontstaan en loop van het geding

navorderingsaanslag ib/pvv 2007 (HAA 20/420)
1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 344.708, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 84.487. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 31.777.
1.1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd en het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 294.117 en de vergrijpboete verminderd tot € 71.333. De heffingsrente is verminderd tot € 26.830.
navorderingsaanslag zvw 2007 (HAA 20/421)
1.2.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (zvw) opgelegd naar een maximum bijdrage-inkomen van € 30.623, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 673. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht van € 254.
1.2.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd naar het maximum bijdrage-inkomen van € 30.623. Ook de vergrijpboete en de heffingsrente zijn door de inspecteur gehandhaafd.
aanslag ib/pvv 2010 (HAA 20/427)
1.3.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.716, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.927, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 26.555 en een verzuimboete van € 226. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 2.843.
1.3.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd en het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 51.378 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.927, de vergrijpboete is verminderd tot € 8.000 en de verzuimboete is komen te vervallen.
aanslag zvw 2010 (HAA 20/428)
1.4.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zvw opgelegd, naar een maximum bijdrage-inkomen van € 33.189, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 821. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht van € 87.
1.4.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Alle zaken
1.5.
Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
1.6.
De inspecteur heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 oktober 2021 - voor zover hier van belang:
  • de navorderingsaanslag ib/pvv 2007 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 270.850 en de daarbij opgelegde boete verminderd tot € 52.228;
  • de aanslag ib/pvv 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.839 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.927, en de daarbij opgelegde boete verminderd tot € 6.522;
  • de navorderingsaanslag zvw 2007 gehandhaafd en de daarbij opgelegde boete verminderd tot € 539; en
  • de aanslag zvw 2010 gehandhaafd en de daarbij opgelegde boete verminderd tot € 657.
1.7.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 22 november 2021 en gemotiveerd op 22 december 2021.
1.8.
De inspecteur heeft per zaak een verweerschrift ingediend, alle ingekomen bij het Hof op 20 mei 2022.
1.9.
Met dagtekening 2 juni 2022 heeft de inspecteur nadere stukken ingediend. Met dagtekening 18 november 2022 en 28 november 2022 heeft belanghebbende tweemaal nadere stukken ingediend.
1.10.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 10 januari 2023. Ter zitting is de inspecteur verzocht om verdere inlichtingen te verstrekken.
1.11.
De inspecteur heeft nadere inlichtingen verstrekt, ingekomen bij het Hof op 16 maart 2023. Belanghebbende heeft op de ingebrachte stukken gereageerd bij schrijven met dagtekening 19 mei 2023.
1.12.
Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van 10 oktober 2023 wordt met deze uitspraak meegezonden.

2..Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen
2.1.
Over het jaar 2007 is belanghebbende niet uitgenodigd tot het doen van aangifte, heeft hij ook niet verzocht om een dergelijke uitnodiging, heeft hij geen aangifte gedaan en is geen primitieve aanslag vastgesteld. Over het jaar 2010 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.471 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.927.
2.2.
In 2010 is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de dossiernaam “Ukkel” tegen belanghebbende en zijn echtgenote [echtgenote] . In het kader van dat onderzoek zijn door de politie processen-verbaal opgemaakt waaronder een proces-verbaal ontneming.
2.3.
De Belastingdienst heeft het Openbaar Ministerie verzocht om inzage in het dossier “Ukkel” ten behoeve van de belastingheffing van de betrokken personen. Blijkens bijlage 12 bij het verweerschrift in eerste aanleg is de Officier van Justitie hiermee akkoord gegaan.
2.4.
In 2007 en 2010 zijn op de onderstaande bankrekeningen de volgende bedragen in contanten gestort en opgenomen (alle bedragen in euro):
rekeningnummer
2007, gestort
2007, opgenomen
2010, gestort
2010 opgenomen
[en/of rekening 1]
107.4
16.2
11.26
2.95
[en/of rekening 2]
-
105.9
-
-
[rekening echtgenote 1]
30.535
24.2
25.81
250
[rekening echtgenote 2]
1.9
2.88
1.45
500
[rekening neef]
332.3
51
5
5.5
totaal
472.135
200.18
43.52
9.2
2.5.
De rekeningen met de nummers [en/of rekening 1] en [en/of rekening 2] (hierna ook: de en/of rekeningen) staan op naam van belanghebbende en zijn echtgenote. De rekeningen met de nummers [rekening echtgenote 1] en [rekening echtgenote 2] (hierna ook: de rekeningen van de echtgenote) staan alleen op naam van de echtgenote van belanghebbende. De rekening met het nummer [rekening neef] (hierna ook: de rekening op naam van de neef) staat op naam van [neef van belanghebbende] , een in Suriname wonende neef van belanghebbende.
2.6.
In 2007 is door belanghebbende aan [winkel] € 6.642 (€ 2.642 + € 4.000) in contanten betaald (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 378).
2.7.
In 2010 heeft belanghebbende € 48 in contanten betaald aan [Winkel 2] .
2.8.
De inspecteur heeft tot belanghebbendes inkomen uit werk en woning gerekend:
met betrekking tot het jaar 2007:
  • het verschil tussen de stortingen in contanten op en opnamen in contanten van de bankrekeningen vermeld onder 2.4. in 2007;
  • verhoogd met een deel van de contante betalingen aan [winkel] en wel tot een bedrag van € 2.995; en
  • verminderd met opnamen in contanten ten bedrage van € 1.100 van de bankrekening met het nummer [bankrekening BV] ten name van [BV] (tot welke rekening belanghebbende gemachtigd was) en met opnamen in contanten ten bedrage van € 3.000 van de bankrekening met het nummer [rekening eenmanszaak] op naam van [eenmanszaak] , een eenmanszaak, tot welke rekening de echtgenote gemachtigd was.
met betrekking tot het jaar 2010:
  • € 9.471 aan door belanghebbende – naar niet in geschil is - in loondienst genoten inkomsten;
  • het verschil tussen de stortingen in contanten op en opnamen in contanten van de bankrekeningen vermeld onder 2.4. in 2010; en
  • verhoogd met de contante betaling aan [Winkel 2] van € 48.
De inspecteur heeft voorts tot het inkomen uit werk en woning gerekend bedragen die zien op andere contante betalingen dan die vermeld onder 2.6. en 2.7. en andere stortingen dan die vermeld onder 2.4. Met betrekking tot 2007 gaat het daarbij om een bedrag van € 23.267 en met betrekking tot 2010 om een bedrag van € 7.039. In de procedure bij de rechtbank heeft de inspecteur nader het standpunt ingenomen dat deze correcties dienen te vervallen.
2.9.
De rechtbank heeft met betrekking tot de navorderingsaanslagen beslist overeenkomstig het nader standpunt van de inspecteur. De rechtbank heeft de inspecteur ook gevolgd in diens standpunt dat belanghebbende ten aanzien van de bijtellingen - voor zover die in stand blijven - opzet kan worden verweten en vergrijpboeten van 50% op zich passend en geboden is. Wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de aldus berekende boeten met 20% verminderd.
2.10.
In het proces-verbaal ontneming is een overzicht opgenomen van de door belanghebbende en zijn echtgenote in de jaren 2005 tot en met maart 2011 netto giraal genoten inkomsten (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 29).
Voor belanghebbende gaat het daarbij (afgerond op hele euro’s) om de volgende bedragen:
2005 tot en met 2008: nihil
2009: 7.620
2010: 10.961
2011: 1.866
en voor de echtgenote:
2005: 33.681
2006: 31.966
2007: 16.703
2008: 14.375
2009: 15.232
2010: 13.678
2011: 7.997
2.11.
Het onderzoek “Ukkel” heeft ertoe geleid dat belanghebbende op 17 juli 2018 door de Rechtbank Noord-Holland en in hoger beroep op 12 april 2023 door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor onder andere het medeplegen van gewoontewitwassen. Tegen het arrest van de strafkamer van het hof is cassatie ingesteld.
2.12.
In het kader van het onderzoek “Ukkel” is door de politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt ten aanzien van de rekening op naam van de neef, de ING rekening met nummer [rekening neef] (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 267 e.v.).Volgens dat proces-verbaal is uit de door de ING Bank verstrekte gegevens gebleken dat de rekening staat op naam van [neef van belanghebbende] (de neef) met als adres het GBA-adres van belanghebbende en zijn echtgenote en staat belanghebbende als gemachtigde van de rekening weergegeven. Bij dit proces-verbaal is een overzicht gevoegd van de boekingen op de rekening op naam van de neef (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 272 e.v.).
2.13.
Bij doorzoekingen van woningen van belanghebbende zijn rekeningafschriften van die rekening aangetroffen en bewijzen van contante stortingen. Bij die stortingen gaat het in 2007 om totaal € 332.300. Behoudens bij een storting op 20 juni 2007 (zonder omschrijving) gaat het daarbij steeds om stortingsbewijzen voorzien van de naam en en paraaf van belanghebbende. In 2010 gaat het om één storting van € 5.000 zonder omschrijving (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 125 en 126).
2.14.
Belanghebbende is in het strafrechtelijk onderzoek gehoord als verdachte en heeft - nadat hem de cautie is gegeven - op 6 april 2011 onder meer het volgende verklaard (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 313 e.v.):
“ik heb eigen inbreng gehad van speelwinsten van het casino maar dat is allemaal na te lezen. Spelwinsten minder dan 15.000 euro krijg je contant zonder bewijsje van het casino.”;
en:
“Ik ging elke dag naar het casino en won 95 van de 100 keer”;
en, op de vraag hoeveel geld hij gewonnen heeft in het casino:
“Dat staat allemaal op mijn bankafschriften, met allemaal officiële papieren van de tafelchefs van het Holland Casino.”
en op de vraag welke overige inkomsten belanghebbende heeft naast inkomsten uit Q-Leasing:
“Niets, behalve wat ik soms pak in het Holland Casino. (…) We hebben het zwaar. Onze kinderen dragen ook bij.”
2.15.
Belanghebbende heeft in het strafrechtelijk onderzoek gehoord als verdachte en nadat hem de cautie is gegeven op 7 april 2011 onder meer het volgende verklaard (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 320 e.v.):
op de vraag: “Rekeningnummer [en/of rekening 1] staat op naam van [X] en/of [echtgenote]
. Totaal werd de laatste jaren EUR 138.760,- contant op deze rekening gestort, waarvan EUR 105.900,- op 20 juni 2007. Wat kunt u hierover vertellen?”
verklaarde belanghebbende:
”Ik denk dat dat is overgeboekt van de rekening van mijn familie naar die van mij. Jij kan zien waar dat vandaan komt!! Het moet wel overgeboekt zijn want zo’n bedrag kan niet zomaar op mijn rekening staan(…).”;
en op de vraag: “Wij tonen beslagnummer A 47, kopieën van meerdere stortingsbewijzen van de ING Bank, aan verdachte [X] . Wat kunt hierover vertellen?”
verklaarde belanghebbende:
“Dit is van mijn neef, [neef van belanghebbende] , voor die rekening ben ik al heel lang gevolmachtigd. Deze rekening bestaat al heel lang, misschien wel sinds de jaren 80 en daar ben ik altijd gemachtigde van gebleven. Dit is geld wat ik van mijn familie krijg. Hij woont in Suriname en maakt het niet over via de bank, ze geven het dan daar en storten het dan daar zodat je meteen euro’s hebt. Aan Surinaamse dollars heb je namelijk niks. Ik doe dit voor [neef van belanghebbende] . (…) . Ik ben ook gemachtigd om te storten maar dus ook om op te nemen.”
Het Hof voegt hieraan toe dat deze verklaring kennelijk betrekking heeft op de rekening op naam van de neef met het nummer [rekening neef] .
2.16.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof van 10 oktober 2023 met betrekking tot de rekening op naam van de neef met het nummer [rekening neef] verklaard dat hij alleen maar bevoegd was om op die rekening geld te storten. De bedragen die in contanten op die rekening werden gestort waren of in contanten meegenomen uit Suriname of afkomstig van derden in Nederland die geld schuldig waren aan de neef.
2.17.
De echtgenote van belanghebbende heeft in het strafrechtelijk onderzoek gehoord als verdachte en nadat haar de cautie is gegeven op 7 april 2011 onder meer het volgende verklaard waarbij “V” een door een verbalisant gestelde vraag betreft en “A” het door de echtgenote gegeven antwoord (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 363 e.v.):
“V: U heeft al verklaard dat u een rekeningnummer hebt, namelijk [rekening echtgenote 1] . Heeft u
daarnaast nog andere rekeningen?
A: Nee
V: Heeft u samen met uw man gedeelde rekeningen?
A: Dat zou kunnen, maar dan heb ik daar geen zicht op. Ik maak daar geen gebruik van en ik heb geen pasjes. (…)
V: Zeggen deze rekeningnummers u iets: [en/of rekening 1] en [en/of rekening 2] ?
A: Nee.
V: Dat eerste nummer dat ik noemde, is een gezamenlijke rekening (…) van [X] en [echtgenote] .
A: Ik maak geen gebruik van die rekening en ik heb er ook geen zicht op. Dat was geloof ik in de tijd van de overname van de ING die ging fuseren met een andere bank, En toen is mijn naam opeens daartussen gekomen.
V: het tweede nummer staat ook op uw beider naam.
A: Die beheert mijn man ook. Daar heb ik ook geen zicht op. Ik heb daar ook geen pasje van. Ik stort geen geld op die rekening en ik haal er ook niets af.
(…)
Rekeningnummer [rekening echtgenote 1] op naam van [echtgenote]
V: In de periode 2004- 2010 werd in totaal 135.585 contant op uw rekening gestort. Hoe kunt u dit verklaren?
A: Alles staat op mijn afschriften.
V: Maar van wie komt dat geld allemaal vandaan?
A: Het is allemaal op mijn afschriften te lezen, ik weet het niet.
V: Het is een flink bedrag, zo in totaal.
A: Mijn man en mijn kinderen zijn dat denk ik geweest, die dat hebben gestort,
V: Waarom denkt u dat het van uw man en uw kinderen komt?
A: Omdat het eigenlijk de rekening van het huishoudensgeld is. (…)
V: In de periode 2004-2010 werd in totaal 41.830 contant van deze rekening opgenomen. Hoe kunt is dit verklaren?
A: Misschien om te gokken voor mijn man. Ik haalde heel af en toe geld van die rekening, contant.
V: En andere mensen?
A: Nee, ik ben de enige die geld van die rekening haalt. Er is maar
een pasje, en die heb ik in beheer.(…)
Kent u het rekeningnummer [rekening echtgenote 2] op naam van [echtgenote]
A: Nee. Van welke bank is dat?
V: Van de ABNAMRO.
A: Oh, dat is de rekening waarvan ik die brandverzekering heb afgesloten. Ik weet het nummer van deze rekening niet uit mijn hoofd. Ik heb er wel een pasje van.
V: Haalt u wel eens geld van die rekening?
A: Ik denk dat ik het wel eens heb gedaan uit nood.
V: In de periode 2005-2010 werd in totaal 10.400 contant op uw rekening gestort. Hoe kunt u dit verklaren?
A: Het zal wel kloppen maar ik maak er nauwelijks gebruik van.
V: Wie heeft dat gestort?
A: Dan vraag ik aan mijn man: “Kan ik geld storten op die rekening?”.
En dan zegt hij; “Stort het maar.”
2.18.
Met betrekking tot de rekening van de neef heeft deze onder meer het volgende verklaard (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 294 e.v.):
“(…) ik maak geld over naar het buitenland om machines te kopen (….) [X] [Hof; belanghebbende] is gemachtigd op mijn rekening bij de ING bank”;
en:
“Ik maak Euro’s over naar Nederland. Ik betaal de bank in SRD en zij zetten het om in Euro’s die vervolgens worden overgemaakt”;
en op de vraag wat de relatie is tussen hem en belanghebbende:
“Behalve de familierelatie heb ik hem op mijn bankrekening gemachtigd”;
en:
“Bij de ING bank heb ik ook een Euro rekening waar [X] [het Hof leest: [X] ] een volmacht heeft. (…) Hij mag naar eigen inzichten handelen.”;
en:
“Met betrekking tot de zakenrekening bij de ING bank heb ik weinig tot geen inzage. De post van deze rekening gaat naar het adres van [X] .”;
en:
“Van de zakenrekening is alleen [X] gemachtigd.”;
en op de vraag “Waarom is [X] gemachtigd voor de rekening met het nummer [rekening neef] ?”:
“Dit is de rekening van de ING bank waarop [X] gemachtigd is om de zaken/belangen van het bedrijf te behartigen in Nederland.”;
en:
“Hij [Hof: belanghebbende] beschikt over de rekening hij kan te allen tijde over beschikken. Als ik het geld nodig heb moet het er zijn.”;
en:
“Als mijn zoon naar Nederland gaat kan ik contant negenduizend meegeven die [X] op de bank moet zetten of investeren.”
en, op de vraag hoeveel contant geld de neef aan belanghebbende gaf en hoeveel dat in totaal is geworden:
“Het is variabel. In de afgelopen dertig jaren kan het in een aantal miljoenen zijn gelopen.”;
en, na de opmerking van de verbalisant dat uit het onderzoek naar voren komt dat vanaf januari 2006 in totaal voor € 496.600 gestort is op rekening [rekening neef] :
“ [X] had dat geld van mij. Ik heb hem ongeveer 500 duizend gegeven om te beheren. Dit geld heeft hij niet in een keer van mij gehad.”;
en, na de opmerking van de verbalisant dat uit het onderzoek naar voren komt dat [X] gebruik maakt van de rekening alsof het zijn eigen rekening is:
“Het is niet zijn eigen rekening. Het is mijn rekening waar hij toestemming heeft om het vrijelijk te gebruiken. Vroeg of laat moet hij het aan mij overdragen. Er is een notariële verklaring dat hij mij 500 duizend schuldig is. (…)”.
2.19.
Tot het dossier behoort het volgende stuk (hierna: de leningsovereenkomst):
“De ondergetekende:
De heer [neef van belanghebbende] , geboren op [geboortedatum neef] te [geboorteplaats neef] , wonende aan de van [adres neef] , houder van identiteitskaartnummer [identiteitskaartnummer neef] , ingezetene en bezittende
de Surinaamse nationaliteit;
hierna te noemen schuldeiser
Verklaart hierbij op heden, vijftien mei tweeduizend en zes te hebben uitgeleend aan de heer [X] geboren op een [geboortedatum ] te [geboorteplaats neef] , wonende te [Z] in Nederland, houder van Nederlands paspoort met nummer [identiteitskaartnummer 2] , niet-ingezetene en bezittende de Nederlandse nationaliteit;
hierna te noemen schuldenaar:
een bedrag van Euro 500.000,- (VIJF HONDERD DUIZEND EURO) met een rente van 3% per jaar over het openstaande bedrag en welk bedrag binnen de termijn van vijf jaren zal worden voldaan.
Alle kosten verband houdende met de gerechtelijke en buitengerechtelijke incassering van het verschuldigde bedrag, alsook van de Raadsman en de deurwaarder komen ten laste van de schuldenaar, ook die van aanzeggingen en ingebrekestellingen.
Aldus opgemaakt en in tweevoud getekend te Paramaribo op vijftien mei tweeduizend zes.
Schuldeiser Schuldenaar”
Boven ‘schuldeiser’ en ‘schuldenaar’ is een handtekening geplaatst.
2.20.
Het paspoort met het nummer genoemd in de leningsovereenkomst is pas op 5 februari 2007 aan belanghebbende afgegeven. Op 15 mei 2006 was belanghebbende houder van het paspoort met het nummer [paspoort nummer] .
2.21.
In het kader van het onderzoek “Ukkel” zijn door de politie processen-verbaal van bevindingen opgemaakt ten aanzien van (onder meer) het bezoek door belanghebbende aan filialen van Holland Casino (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 392 e.v.). Volgens die processen-verbaal heeft belanghebbende in de periode van 18 december 2005 tot en met 9 november 2010 80 keer een filiaal bezocht (op vier dagen zijn twee bezoeken geregistreerd waarbij het – volgens het desbetreffende proces-verbaal waarschijnlijk gaat om één bezoek). Bij zestien bezoeken zijn speelformulieren opgemaakt. In een overzicht van alle bekende speelwinsten van belanghebbende vanuit het Holland Casino gaat het om winsten op 23 verschillende data tot een totaalbedrag van € 221.350. De winsten zijn overgeboekt naar rekening [en/of rekening 1] behalve twee in 2008 in contanten uitbetaalde bedragen tot een totaalbedrag van € 11.500. De processen-verbaal bevatten voorts de volgende weergave van telefonisch contact tussen een verbalisant en de heer [medewerker casino] van de afdeling security van Holland Casino (bijlage 4 bij het hoger beroepschrift, pag. 428 en 429):
“Ik, verbalisant, heb op vrijdag 27 mei 2011 telefonisch contact gehad met de heer [medewerker casino] van de afdeling Security van Holland Casino naar aanleiding van de verklaring. Van [X] dat sinds 1 of 2 jaar bedragen onder de € 15.000 contant worden uitbetaald. De heer [medewerker casino] verklaarde dat op 12 juni 2008 het zogenaamde MTM-systeem (Money Transaction Module) bij Holland Casino in gebruik is genomen. (…). Bij de ingebruikneming van het MTM-systeem heeft Holland Casino tevens de MOT-grens van € 15.000 als uitgangspunt genomen voor het afgeven van speelwinstverklaringen. Door afdeling Security wordt bij speelwinsten hoger dan € 15.000 welke de klanten willen laten overboeken dan wel in depot laten storten, aan de hand van camerabeelden bij de speeltafels gecontroleerd hoe en wat de klant heeft ingezet en wat de klant per tafel heeft gewonnen. het resultaat wordt in een speelwinstformulier gezet. Als alles in orde is geeft Holland Casino een speelwinstverklaring af en heeft de klant dus een bewijs dat het overgemaakte bedrag legaal gewonnen geld betreft. Dit wordt niet gedaan bij speelwinsten die klanten contant mee willen nemen (…).
Voorheen konden klanten zelf vragen om een speelwinstverklaring, ook bij lagere bedragen dan € 15.000, Dit kan niet meer. Bedragen onder € 15.000 kunnen echter nog steeds giraal worden overgemaakt, maar de klanten krijgen van Holland Casino hierbij geen speelwinstverklaring. Door de heer [medewerker casino] is verder verklaard dat Holland Casino geen registratie bijhoudt van de inleggen van klanten. Bij het opmaken van een speelwinstverklaring wordt derhalve geen rekening gehouden met ingelegd geld van bijvoorbeeld een aantal voorafgaande bezoeken.”
2.22.
In een tijdens de bezwaarfase gevoerd hoorgesprek zijn partijen overeen gekomen dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure zou worden afgewacht alvorens de bezwaarfase af te ronden. Nadat de strafkamer van de Rechtbank Noord-Holland vonnis op 17 juli 2018 vonnis heeft gewezen, heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat het hem bekend is dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis maar dat hij niet voornemens is de uitkomst van deze procedure af te wachten en heeft hij de bestreden uitspraken op bezwaar gedaan.

3..Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil de juistheid van de navorderingsaanslagen voor het jaar 2007, en de aanslagen voor het jaar 2010, alsmede de daarbij opgelegde boeten zoals deze (navorderings)aanslagen en boeten door de rechtbank zijn verminderd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stuken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4..Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Ten aanzien van de klachten van formele aard van belanghebbende
4.1.1.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent stond het de inspecteur vrij gebruik te maken van het materiaal verzameld in het kader van het strafrechtelijk onderzoek ‘Ukkel’ nu daarvoor door het Openbaar Ministerie toestemming is gegeven (zie 2.3.). In deze fiscale procedure liggen de juistheid van de beslissingen van de strafrechter niet ter beoordeling voor. Voorts geldt dat zelfs als sprake zou zijn van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs - waarvoor de beslissingen van de strafrechter in eerste aanleg en in hoger beroep overigens geen enkele aanwijzing geven - gebruik daarvan door de inspecteur slechts in uitzonderingsgevallen niet is toegelaten. Gebruik van zodanige bewijsmiddelen door de inspecteur is slechts dan niet toegestaan, indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (HR 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643). Hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht geeft geen enkele aanleiding tot een dergelijk oordeel.
4.1.2.
Met belanghebbende is de inspecteur overeen gekomen dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure zou worden afgewacht alvorens de bezwaarfase af te ronden. In het midden kan blijven of belanghebbende dit zo heeft mogen opvatten dat pas uitspraak op bezwaar zou worden gedaan nadat de beslissing in de strafzaak onherroepelijk is geworden of dat, gelijk de inspecteur betoogt, dit alleen zag op de strafrechtelijke procedure in eerste aanleg. Ook indien belanghebbende de toezegging mocht opvatten zoals hij heeft gedaan, valt niet in te zien op welke wijze hij in zijn processuele positie is geschaad doordat de inspecteur al uitspraak heeft gedaan nadat de strafrechtelijke procedure in eerste aanleg is afgerond. Daarbij heeft het Hof overwogen dat de strafrechter en de belastingrechter onafhankelijk van elkaar oordelen over de aan hen voorgelegde feiten en bewijsmiddelen (vgl. HR 19 juni 1996, nr. 31 079, ECLI:NL:HR:1996:AA1946). Indien een belanghebbende in een fiscale procedure ontkent bepaalde feiten te hebben gepleegd en daaruit inkomsten te hebben genoten, dient de belastingrechter zich daaromtrent zelfstandig een oordeel te vormen en mag hij niet zonder meer afgaan op hetgeen de strafrechter (al dan niet) bewezen heeft geacht (vlg. HR 8 augustus 2014, nr. 13/02211, ECLI:NL:HR:2014:2146). Daarbij geldt dat het belastingrecht eigen regels omtrent bewijs en bewijslastverdeling kent. Het belastingrecht kent minder strenge bewijsregels dan het strafrecht (HR 31 januari 2020, nr. 19/00166, ECLI:NL:HR:2020:140). Het Hof ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank dit heeft miskend en – zoals belanghebbende stelt –geen sprake is van een onafhankelijk oordeel en de rechtbank niet onpartijdig was.
4.1.3.
Het Hof vindt evenmin aanleiding tot het oordeel dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Hetgeen van de zijde van belanghebbende in dit verband is betoogd – in het bijzonder dat het boekenonderzoek niet vooraf zou zijn aangekondigd – is daartoe onvoldoende.
4.2.
Ten aanzien van de heffing van belasting en premies
4.2.1.
Uit het overzicht van boekingen bedoeld in 2.12 op de rekening op naam van de neef met nummer [rekening neef] volgt dat daarop omvangrijke stortingen in contanten zijn gedaan door belanghebbende en dat vanaf die rekening deels zeer omvangrijke betalingen zijn verricht ten behoeve van belanghebbende en/of zijn echtgenote. Dat de daarop gestorte gelden zijn gebruikt voor het behartigen van de zakelijke belangen van de neef in Nederland volgt uit dat overzicht niet. De neef heeft verklaard dat belanghebbende naar eigen inzicht mag handelen ten aanzien van deze rekening en dat hij met betrekking tot die rekening weinig tot geen inzage heeft, hetgeen zeer merkwaardig zou zijn indien, zoals belanghebbende stelt, dit een zakelijke rekening is die voor de neef wordt aangehouden. De post van deze rekening gaat naar belanghebbende en bij belanghebbende zijn bankafschriften en storingsbewijzen met betrekking tot deze rekening aangetroffen. De uitdrukkelijke verklaring van belanghebbende ter zitting van het Hof dat hij op de rekening alleen maar geld mocht storten maar niet mocht opnemen, is in strijd met de waarheid. Niet alleen is deze verklaring in tegenspraak met de verklaringen van de neef (zie 2.18) maar ook met de gegevens verstrekt door de ING Bank (zie 2.12). De leningsovereenkomst waaruit zou moeten volgen dat belanghebbende de neef € 500.000 schuldig is (zie 2.19), is evident vals nu het onmogelijk was in een overeenkomst die blijkens zijn tekst is opgemaakt op 15 mei 2006 een paspoortnummer van belanghebbende te vermelden dat ziet op een paspoort dat pas op 5 februari 2007 aan hem is afgegeven (zie 2.20). De verklaringen die zijn afgelegd met betrekking tot deze rekening zijn kennelijk bedoeld om te verbloemen dat belanghebbende over deze rekening kon beschikken als ware het zijn eigen rekening en het Hof zal de rekening voor de beoordeling van het geschil dan ook in aanmerking nemen als een rekening tot het saldo waarvan belanghebbende in werkelijkheid ten volle gerechtigd is.
4.2.2.
Met betrekking tot de en/of rekeningen (nummers [en/of rekening 1] en [en/of rekening 2] ) heeft de echtgenote van belanghebbende verklaard dat zij daarop geen zicht had en daarvan geen gebruik maakte. Het tegendeel is door belanghebbende niet gesteld en het Hof zal de en/of rekeningen voor de beoordeling van het geschil dan ook in aanmerking nemen als rekeningen tot het saldo waarvan belanghebbende ten volle gerechtigd is.
4.2.3.
Met betrekking tot het saldo op de rekeningen van de echtgenote ( [rekening echtgenote 1] en [rekening echtgenote 2] ) ziet het Hof echter onvoldoende grond om ook deze rekeningen voor de beoordeling van het geschil in aanmerking nemen als rekeningen tot het saldo waarvan belanghebbende ten volle gerechtigd is. Hetgeen de inspecteur in dat verband heeft aangevoerd is in wezen niet meer dan de verklaringen afgelegd door de echtgenote zoals weergegeven onder 2.17 en die zijn onvoldoende om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen. Ook voor het rekening houden met stortingen en in contanten van de bankrekening met het nummer [rekening eenmanszaak] op naam van [eenmanszaak] , een eenmanszaak, tot welke rekening de echtgenote gemachtigd was, bestaat onvoldoende grond.
4.2.4.
Het saldo van de stortingen en opnamen in contanten op de rekeningen die het Hof aanmerkt als rekeningen waartoe belanghebbende ten volle gerechtigd is (de rekeningen met de nummers [en/of rekening 1] , [en/of rekening 2] en [rekening neef] ) beloopt in 2007 € 266.600 en in 2010 € 7.810.
4.2.5.
Het Hof acht niet geloofwaardig hetgeen belanghebbende heeft betoogd omtrent de herkomst van de middelen waarmee de contante stortingen zijn gedaan. Met betrekking tot de rekening op naam van de neef verwijst het Hof hiertoe naar 4.2.1. Ten aanzien van de stortingen op de rekening met nummer [en/of rekening 1] heeft belanghebbende wisselende en met elkaar strijdige verklaringen afgelegd. Voor zover hij heeft willen betogen dat de stortingen voortkwamen uit terugbetalingen van door hem uitgeleend geld, blijft het bij een blote bewering die op geen enkele wijze met bewijs wordt ondersteund. Zijn betoog dat hij daartoe beschikte over eerder in casino’s gewonnen gelden is in strijd met dat hij ook verklaarde dat hij het zwaar had en dat hij per saldo geen vermogen had en het gezin leefde van inkomsten van zijn echtgenote en kostgeld. Met betrekking tot de casinowinsten (zie 2.14) heeft belanghebbende voorts verklaard dat het “allemaal op mijn bankafschriften staat, met allemaal officiële papieren van de tafelchefs van het Holland Casino”, hetgeen in elk geval ten dele in essentie in overeenstemming is met het in 2.21 bedoelde proces-verbaal van bevindingen. Het gaat daarbij echter niet om winsten die belanghebbende in contanten uitgekeerd werden en vervolgens door hem gestort konden worden. Uit het hiervoor bedoelde proces-verbaal van bevindingen blijkt overigens ook dat uit de omstandigheid dat belanghebbende op 23 verschillende data speelwinsten realiseerde niet betekent dat hij per saldo substantiële bedragen won omdat geen registratie is bijgehouden van de inleggen van klanten van het casino, belanghebbende op 76 dagen een casino heeft bezocht en het dus zeer wel mogelijk is dat de verliezen die belanghebbende op de andere (76-23 = 53) dagen heeft geleden het totaal overtreft van de speelwinsten, als deze laatste er al waren.
4.2.6.
Voor de herkomst van de middelen waarmee de contante stortingen op de onder 4.2.4 bedoelde rekeningen zijn gedaan, heeft belanghebbende – hoewel dit op zijn weg had gelegen – geen enkele geloofwaardige verklaring gegeven. Naar het oordeel van het Hof staat buiten redelijke twijfel vast dat de omstandigheid dat belanghebbende in staat was tot het doen van de contante stortingen en de betalingen in contanten vermeld onder 2.6 slechts op enigszins aannemelijke wijze verklaard kan worden uit de aanwezigheid van enige voor de Belastingdienst verborgen gehouden bron van inkomen waaruit box 1-inkomen is genoten. Dit omdat er naar het oordeel van het Hof volstrekt onvoldoende aanwijzingen zijn voor enig ander scenario waarmee de contante stortingen na aftrek van de contante opnamen kunnen worden verklaard.
4.2.7.
Het Hof acht de inspecteur er daarmee met betrekking tot het jaar 2007 in geslaagd overtuigend aan te tonen dat belanghebbende aanzienlijke inkomsten heeft genoten en een primitieve aanslag ten onrechte achterwege is gebleven. Het Hof acht voorts aannemelijk dat het bedrag van die inkomsten ten minste gelijk is aan de som van het onder 4.2.4 vermelde bedrag van € 266.600 verhoogd met de contante betalingen vermeld onder 2.6 (€ 6.642) = € 273.242. De navorderingsaanslag zoals die door de rechtbank is verminderd, is dus niet te hoog. Dit nog daargelaten dat het Hof het onaannemelijk acht dat alle opnamen in contanten ten volle zijn gebruikt voor contante stortingen, zodat de navorderingsaanslag ib/pvv 2007 (na vermindering daarvan door de rechtbank) eerder te laag dan te hoog is. Uit het vorenstaande volgt dat ook de navorderingsaanslag zvw 2007 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het maximum bijdrage-inkomen wordt verre overschreden.
4.2.8.
Het Hof acht de inspecteur er met betrekking tot het jaar 2010 in geslaagd overtuigend aan te tonen dat belanghebbende een substantieel bedrag aan inkomsten niet heeft aangegeven en acht aannemelijk dat dit bedrag gesteld kan worden op de som van het onder 4.2.4. vermelde bedrag van € 7.810. De inspecteur is er naar het oordeel niet in geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten die niet in zijn aangifte zijn opgenomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient te worden verminderd tot € 9.471 + € 7.810 = € 17.281. De aanslag zvw 2010 dient te worden verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 17.281.
4.3.
De vergrijpboeten
4.3.1.
De inspecteur is er naar het oordeel van het Hof op overtuigende wijze in geslaagd aan te tonen dat belanghebbende inkomsten heeft genoten waarvan deze het bestaan steeds heeft ontkend. De omstandigheid dat die inkomsten door belanghebbende geheel buiten het zicht van de inspecteur zijn gehouden (m.b.t. tot 2007 door niet te vragen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte en in 2010 bij het doen van aangifte) is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het verzwijgen van die inkomsten voor de inspecteur dat het niet anders kan dan dat belanghebbende zich er daarbij van bewust was dat over die inkomsten niet zou worden geheven indien de inspecteur niet op andere wijze op de hoogte zou komen van die inkomsten en dat belanghebbende dit ten onrechte niet-heffen ook beoogde te bereiken. Daarmee staat naar het oordeel van het Hof buiten redelijke twijfel vast dat het aan het opzet van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven doordat geen primitieve aanslag is vastgesteld (2007) onderscheidenlijk een onjuiste (te lage) aangifte is gedaan. De inspecteur heeft belanghebbende dan ook terecht vergrijpboeten als bedoeld in onderscheidenlijk art. 67e AWR (2007) en 67d AWR (2010) opgelegd.
4.3.2.Het Hof acht boeten van 50 procent van de boetegrondslag passend en geboden en is met de rechtbank van oordeel dat de boeten wegens overschrijding van de redelijke termijn vervolgens met 20 procent doch ten hoogste € 20.000 moeten worden verminderd.
4.4.
Slotsom
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat:
  • met betrekking tot de navorderingsaanslagen 2007 en de daarbij opgelegde boeten de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd;
  • met betrekking tot de aanslagen 2010 en de daarbij opgelegde boeten de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd en:
  • de aanslag ib/pvv 2010 moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.281;
  • de aanslag zvw 2010 moet worden verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 17.281;
  • de boete opgelegd bij de aanslag ib/pvv 2010 moet worden verminderd tot (50% van 33,45% van € 7.810) x 80% = € 1.044;
  • de boete opgelegd bij de aanslag zvw 2010 moet worden verminderd tot (50% van 4,95% van € 7.810) x 80% = € 154.

5..Kosten

Het Hof vindt aanleiding de inspecteur met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in het geding in hoger beroep heeft gemaakt tot een bedrag van 3 (proceshandelingen) x 1 (gewicht) x € 837 = € 2.511.

6..Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarin is beslist met betrekking tot de aanslagen 2010 en de daarbij opgelegde boeten;
  • vermindert de aanslag ib/pvv 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.281 en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
  • vermindert de aanslag zvw 2010 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 17.281;
  • vermindert de boete opgelegd bij de aanslag ib/pvv 2010 tot € 1.044;
  • vermindert de boete opgelegd bij de aanslag zvw 2010 tot € 154;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 2.511; en
  • gelast de inspecteur het dor belanghebbende voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht van € 134 aan hem te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, J-P.R van den Berg en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 7 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: