ECLI:NL:GHAMS:2023:257

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
22/00267
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak en informatievoorziening in bezwaarfase

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet volledig heeft voldaan aan het verzoek om de vastgestelde waarde controleerbaar en inzichtelijk te maken. Daarnaast stelt hij dat niet alle relevante stukken zijn overgelegd en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is. De heffingsambtenaar heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en verzocht om de gemachtigde van de belanghebbende in de kosten te veroordelen.

De rechtbank heeft in eerdere instantie de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 240.000. De belanghebbende heeft in de bezwaarfase argumenten aangevoerd over geluidsoverlast en vergelijkbare verkochte woningen, maar de heffingsambtenaar heeft deze argumenten in zijn besluitgeving niet overgenomen. Tijdens de zitting is het onderzoek naar de zaak gevoerd, waarbij de belanghebbende zijn standpunten heeft toegelicht. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de informatieverplichtingen en dat de motivering van de uitspraak op bezwaar voldoende is.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling wordt afgewezen, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00267
31 januari 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 18 maart 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/5771 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [A-straat] 38 te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 240.000. Deze beschikking is in één geschrift met een aanslag onroerendezaakbelasting voor de woning voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Bij brief van 27 juni 2022 zijn de gronden aangevuld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker/bewoner van de woning, een geschakelde twee-onder-één-kapwoning met een inhoud van ongeveer 360 kubieke meter met een garage gelegen op een perceel van 168 vierkante meter, gelegen in [Z] .
2.2.
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar een taxatieverslag verstrekt aan belanghebbende. Daarin zijn gegevens vermeld van de woning en van drie andere, omstreeks 1 januari 2019 verkochte woningen: [B-straat] 58, [B-straat] 62 en [C-straat] , alle te [Z] .
2.3.
Het bezwaarschrift van 29 februari 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende in een brief van 28 mei 2020 aangevuld. In de aanvulling wordt betoogd dat:
  • i) de ligging van de woning veel geluidsoverlast meebrengt en dat dit een negatieve invloed heeft op de waarde van de woning, terwijl daarmee bij het vaststellen van de waarde niet of nauwelijks rekening is gehouden;
  • ii) een zeer goed vergelijkbaar pand in de directe omgeving van de woning is verkocht, waarmee bij de waardebepaling geen rekening is gehouden, en dat de gerealiseerde verkoopprijs voor dat pand een lagere waarde van de woning indiceert, en
  • iii) een taxateur de onroerende zaak in haar geheel heeft opgenomen en dat de waarde in het economische verkeer op de peildatum 1 januari 2019 € 185.000 is.
Voor punt (iii) is verwezen naar een taxatierapport van [B] en [C] van [bedrijf] dat is gevoegd bij de brief van 28 mei 2020. In dat taxatierapport wordt gerefereerd aan verkopen van woningen aan de [A-straat] 56 en 66 en aan de [B-straat] 11, alle te [Z] .
2.4.
In de brief van 28 mei 2020 is de heffingsambtenaar ook verzocht, bij niet volledig tegemoetkomen aan het bezwaar, een grondstaffel en ‘een taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren’ te verstrekken, en de indexaties die bij het bepalen van de waarde door vergelijking met referentieverkopen zijn toegepast inzichtelijk te maken en te onderbouwen. De heffingsambtenaar is in de bezwaarfase niet tegemoetgekomen aan dat verzoek.
2.5.
Een hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 5 juni 2020.
2.6.
In de uitspraak op bezwaar is onder meer vermeld:

Besluit
Uw bezwaar is ongegrond. Daarom handhaaf ik de WOZ-waarde.
(…)
Reden voor die besluit 1
U bent het niet eens met de waardering, omdat geen rekening is gehouden met de ongunstige ligging van het object. Er is sprake van veel verkeersoverlast en geluidsoverlast.
Mijn bevindingen ten aanzien van dit punt kunt u lezen onder het kopje horen.
Reden voor dit besluit 2
U bent van mening dat er een zeer goed vergelijkbaar pand in de directe omgeving van het onderhavige object is verkocht.
Dit punt heeft u nader toegelicht tijdens de hoorzitting. Mijn bevindingen ten aanzien van dit punt kunt u lezen onder het kopje horen.
Horen
(…) Op 5 juni 2020 was de hoorzitting met [D] van de gemeente en [E] . U verwees naar het bijgevoegde taxatierapport. Tijdens de hoorzitting gaf u aan dat onderhavig object direct tegen over een school is gelegen. Hierdoor ervaart belanghebbende geluidsoverlast. U noemt als nieuwe referentie [B-straat] 23 verkocht op 20-04-2018 voor € 198.500. U stelt een nieuwe waarde voor van € 185.000.
De WOZ-waarde wordt elk jaar opnieuw vastgesteld op basis van verkoopcijfers. Dit jaar wordt gekeken naar verkoopcijfers rond de waardepeildatum 1 januari 2019. U noemt een verkochte woning in een ander deel van de wijk, met andere objectkenmerken. Dit verkoopcijfer is niet goed bruikbaar bij het bepalen van de WOZ-waarde van de onderhavige woning. Op het taxatieverslag staan goede onderbouwingen. Als nadere onderbouwing noem ik het verkochte buurpand, [A-straat] 40, verkocht op 23 september 2019 voor € 232.500. De WOZ-waarde van de woning van uw cliënt sluit hier goed op aan. Als er al sprake is van nadelige omgevingsfactoren, dan zit dat verdisconteerd in de onderbouwingen en in de hierboven genoemde verkoopcijfers. De WOZ-waarde is goed vastgesteld.”
2.7.
In beroep heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van de woning een tabel overgelegd (“Matrix [A-straat] 38”). Daarin zijn gegevens over de woning opgenomen en over vier andere geschakelde twee-onder-één-kapwoningen die binnen een jaar voor dan wel na 1 januari 2019 zijn verkocht: [D-straat] 94, [A-straat] 40, [E-straat] 87 en [D-straat] 34, alle te [Z] .

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is de waarde van de woning niet langer in geschil. Belanghebbende voert wel aan (i) dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet volledig heeft voldaan aan het verzoek de vastgestelde waarde controleerbaar en inzichtelijk te maken, (ii) dat de heffingsambtenaar in beroep niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, en (iii) dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is. Belanghebbende concludeert dat zowel de uitspraak van de rechtbank als de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de kosten van het bezwaar, het beroep en hoger beroep.
3.2.
De heffingsambtenaar heeft bij verweer betoogd dat het hoger beroep ongegrond is. Hij verzoekt de gemachtigde van belanghebbende in de kosten van het hoger beroep te veroordelen, omdat zij enkel een rechtsmiddel aanwendt om voor eigen gewin een proceskostenvergoeding te ontvangen.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Informatievoorziening in de bezwaarfase
4.1.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden, in de vorm van een verwijzing naar de uitspraak van dit Hof van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd met artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ heeft gehandeld door in de bezwaarfase niet op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende een grondstaffel en een taxatiekaart met KOUDV(L)-factoren toe te sturen. Het Hof ziet geen reden terug te komen op het oordeel in zoverre in zijn genoemde uitspraak. Een andere grond dan dat gegevens hadden moeten worden toegezonden, heeft belanghebbende niet aan zijn klacht over schending van artikel 7:4 van de Awb en artikel 40 van de Wet WOZ ten grondslag gelegd. De klacht faalt daarom.
4.2.
Overigens zou ook indien anders moet worden geoordeeld over de verplichting voor de heffingsambtenaar om stukken toe te zenden, het nalaten van het toezenden in dit geval niet meebrengen dat de uitspraak op bezwaar, en de uitspraak in beroep, moet worden vernietigd of dat de heffingsambtenaar in proceskosten van belanghebbende in bezwaar of beroep moet worden veroordeeld of dat betaald griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed.
4.2.1.
Tussen partijen bestaat ten eerste uiteindelijk geen verschil van opvatting over de voor de woning vastgestelde waarde. Niet in geschil is immers dat de in de primaire beschikking vastgestelde en in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde niet te hoog is. Daarbij zijn die waarde en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen aangelegenheden waarbij de heffingsambtenaar geen beleidsvrijheid toekomt. Belanghebbende is daarom niet benadeeld door een eventuele schending van artikel 7:4 van de Awb of van artikel 40 van de Wet WOZ. In die omstandigheid kan de uitspraak op bezwaar, en daarmee ook de uitspraak van de rechtbank, hoe dan ook in stand blijven (artikel 6:22 van de Awb; vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, rechtsoverweging 3.5.3).
4.2.2.
Ten tweede is mogelijk nog wel een verband te onderkennen tussen het niet toezenden van stukken in de bezwaarfase en het instellen van beroep door belanghebbende. Het komt echter voor dat dit verband dan eerder daarin is gelegen, dat het aan de orde kunnen stellen van een schending van informatieverplichtingen de kans vergroot op een gegrond beroep en daarmee samenhangende nevenbeslissingen. Dat belanghebbende inderdaad vooral erop uit is een schending van informatieverplichtingen aan de orde te stellen, vindt bevestiging in dit hoger beroep, waarin het enkel nog daarover en over een schending van de verplichting de uitspraak op bezwaar te motiveren gaat, hetgeen ook al in beroep voorname gronden waren. Uit de aanvulling op het bezwaarschrift van 28 mei 2020 komt daarnaast naar voren dat belanghebbende zich over de waarde van de woning in de bezwaarfase al een gefundeerd oordeel heeft kunnen vormen en ook heeft gevormd. Uit de uitspraak op bezwaar valt in dit verband nog op te maken dat belanghebbende in de aanvulling het buurpand, [A-straat] 40, heeft bedoeld met het zeer goed vergelijkbare pand dat in de directe omgeving van de woning is verkocht (zie 2.3). Het betreft een vrijwel gelijk object als de woning dat gezien de foto’s in de stukken alleen al aan de buitenzijde – en dus zichtbaar voor belanghebbende – in een mindere staat verkeerde dan de woning, maar toch is verkocht voor een prijs die de voor de woning vastgestelde waarde benadert (zie 2.6).
4.2.3.
Als de gevraagde gegevens volgens belanghebbende desondanks van een zo groot belang waren voor de motivering van zijn bezwaar, had het in de gegeven omstandigheden bovendien op zijn weg gelegen om tijdens de hoorzitting (nogmaals) het informatieverzoek aan de orde te stellen. Gesteld noch gebleken is dat hij dit heeft gedaan, terwijl het verzoek om toezending van gegevens pas kort voor de hoorzitting van 5 juni 2020 is gedaan, te weten op 28 mei 2020, en maandag 1 juni 2020 ook nog een feestdag was (tweede pinksterdag).
4.2.4.
Gelet op hetgeen in 4.2.2 en 4.2.3 is overwogen, bestaat ook bij toepassing van artikel 6:22 van de Awb geen reden de heffingsambtenaar te veroordelen in proceskosten van belanghebbende in bezwaar of beroep of hem op te dragen betaald griffierecht te vergoeden aan belanghebbende.
4.3.
Het instellen en doorzetten van dit hoger beroep vindt ten slotte ook evident niet zijn grond in een nog door belanghebbende ervaren onjuistheid van de vastgestelde waarde voor de woning. Het belang is slechts gelegen in het verkrijgen van een proceskostenvergoeding om redenen van formele aard. Dit terwijl het standpunt van het Hof over de reikwijdte van de verplichting stukken in de bezwaarfase toe te zenden bij belanghebbendes gemachtigde uit diverse uitspraken bekend is. Het belang van het desalniettemin instellen van hoger beroep kan dus ook niet zijn de mogelijkheid te creëren de juistheid van het standpunt van het Hof ter zake te kunnen voorleggen aan de Hoge Raad omdat – zoals de gemachtigde van belanghebbende weet – die kwestie al in andere in cassatie aanhangige zaken aan de orde is gesteld.
Op de zaak betrekking hebbende stukken in de beroepsfase
4.4.
In het midden kan blijven of de heffingsambtenaar in de beroepsfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en of artikel 8:42 van de Awb is geschonden. Als sprake zou zijn van een schending, is belanghebbende daardoor namelijk niet benadeeld, omdat hij zich kennelijk kan neerleggen bij het oordeel van de rechtbank over de waarde. Dat is reden om aan een eventuele schending geen gevolgen te verbinden.
Motivering uitspraak op bezwaar
4.5.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de motivering van de uitspraak op bezwaar niet tekortschiet:
“16. Eisers standpunt dat verweerder de uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd, wordt niet door de rechtbank gevolgd. De grieven die eiser in bewaar heeft aangevoerd zijn door verweerder in de uitspraak op bezwaar afdoende besproken. Dat het resultaat niet is zoals door eiser is gewenst maakt niet dat sprake is van een onvoldoende motivering.”
4.6.
Daaraan zij nog toegevoegd dat de uitspraak op bezwaar voldoende zicht biedt op de redenen waarom de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde voor de woning na heroverweging heeft gehandhaafd. De motivering kan daarom de beslissing in de uitspraak op bezwaar dragen.
Slotsom
4.7.
Het hoger beroep is ongegrond en de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, F.J.P.M. Haas en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van S.M.P. Harinandansingh als griffier. De beslissing is op 31 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.