In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit [appellante 1], [appellante 2] B.V. en [appellante 3] B.V., hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 9 juni 2022 een verzoek van appellanten om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, gedeeltelijk toegewezen. Appellanten betogen dat zij benadeeld zijn door misbruik van een volmacht die aan de geïntimeerden, waaronder [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], was verleend. De volmacht werd verstrekt door [appellante 1] aan de geïntimeerden, die gezamenlijk bevoegd waren om haar te vertegenwoordigen. Appellanten stellen dat er aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde 3] niet op de hoogte was van bepaalde handelingen die door de andere gevolmachtigden zijn verricht, en dat deze handelingen schadelijk voor hen zijn geweest.
De mondelinge behandeling vond plaats op 6 september 2023, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de totstandkoming van de volmacht, de betalingen die zijn verricht door de gevolmachtigden, en de betrokkenheid van [geïntimeerde 3]. Het hof oordeelt dat er voldoende grondslag is voor een vordering van appellanten tegen de geïntimeerden wegens schending van de volmacht en onrechtmatig handelen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank deels vernietigd en bepaald dat de getuigen [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 3], [naam 3] en [naam 4] zullen worden gehoord over de relevante onderwerpen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.