ECLI:NL:GHAMS:2023:2450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
22 oktober 2023
Zaaknummer
200.315.821/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor in geschil over volmacht en onrechtmatig handelen

In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit [appellante 1], [appellante 2] B.V. en [appellante 3] B.V., hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 9 juni 2022 een verzoek van appellanten om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, gedeeltelijk toegewezen. Appellanten betogen dat zij benadeeld zijn door misbruik van een volmacht die aan de geïntimeerden, waaronder [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], was verleend. De volmacht werd verstrekt door [appellante 1] aan de geïntimeerden, die gezamenlijk bevoegd waren om haar te vertegenwoordigen. Appellanten stellen dat er aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde 3] niet op de hoogte was van bepaalde handelingen die door de andere gevolmachtigden zijn verricht, en dat deze handelingen schadelijk voor hen zijn geweest.

De mondelinge behandeling vond plaats op 6 september 2023, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de totstandkoming van de volmacht, de betalingen die zijn verricht door de gevolmachtigden, en de betrokkenheid van [geïntimeerde 3]. Het hof oordeelt dat er voldoende grondslag is voor een vordering van appellanten tegen de geïntimeerden wegens schending van de volmacht en onrechtmatig handelen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank deels vernietigd en bepaald dat de getuigen [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 3], [naam 3] en [naam 4] zullen worden gehoord over de relevante onderwerpen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.315.821/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/714254 / HA RK 22-58
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2023
inzake

1.[appellante 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

2. [appellante 2] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [appellante 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.P. de Vries te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonend te [woonplaats 3] ,

3. [geïntimeerde 3] ,

wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.W. Kox te Amsterdam.

1.Procesverloop

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en ieder afzonderlijk [appellante 1] , [appellante 2] en [appellante 3] . Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd en ieder afzonderlijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] .
[appellanten] zijn bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 september 2022, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 juni 2022, in deze zaak onder bovenvermeld zaaknummer gegeven tussen hen als verzoeksters en [geïntimeerden] als verweerders (hierna: de bestreden beschikking).
Bij het beroepschrift hebben [appellanten] onder aanvoering van grieven en overlegging van producties geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en (alsnog) het inleidende verzoek geheel zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties.
[geïntimeerden] hebben een verweerschrift met producties ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 29 november 2022. Dit verweerschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het verzoek van [appellanten] zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 6 september 2023. Bij die gelegenheid is [appellante 1] voor zichzelf en als gemachtigde van [appellante 2] en [appellante 3] verschenen, bijgestaan door mr. De Vries voornoemd, die namens hen het woord heeft gevoerd aan de hand van overgelegde schriftelijke spreekaantekeningen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Kox voornoemd, die namens hen het woord heeft gevoerd, eveneens aan de hand van overgelegde schriftelijke spreekaantekeningen. Mr. Kox heeft namens [geïntimeerde 3] een verklaring van 6 september 2023 voorgelezen.
Partijen hebben aanvullende producties in het geding gebracht.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

2.De feiten

De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.12 een aantal feiten opgesomd waarvan zij is uitgegaan. Met
grief Ikomen [appellanten] op tegen deze feitenvaststelling. Hierna volgt een opsomming van de feiten die het hof voor de beoordeling van het hoger beroep van belang acht. Daarbij wordt rekening gehouden met grief I. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellante 1] was de echtgenote van wijlen [naam 1] . [geïntimeerde 3] is hun dochter. De intellectuele eigendomsrechten en het portretrecht van [naam 1] worden beheerd en geëxploiteerd door [appellante 2] . [appellante 1] is via [appellante 3] middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [appellante 2] .
2.2
[geïntimeerde 2] is vanaf 2007 tot 1 maart 2020 als office manager in dienst geweest bij [appellante 2] . De arbeidsovereenkomst is beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst van 6 november 2019, waarbij [geïntimeerde 2] finale kwijting is verleend.
2.3
[geïntimeerde 1] is bestuurder van [bedrijf 1] B.V., een onderneming die advies uitbrengt op het gebied van management en bedrijfsvoering (hierna: [bedrijf 1] ). Daarnaast was [geïntimeerde 1] vertrouwenspersoon van [appellante 1] .
2.4
Op 16 januari 2017 heeft [appellante 1] een notariële volmacht verstrekt aan [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] op grond waarvan zij gezamenlijk bevoegd waren om [appellante 1] te vertegenwoordigen. In de volmacht is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘(…)INHOUD VOLMACHT/BEVOEGDHEID GEVOLMACHTIGDE
De volmacht houdt in de bevoegdheid om de volmachtgever in alle opzichten te
vertegenwoordigen en al haar rechten en belangen op elk rechtsgebied waar te nemen en uit te oefenen. (…)
AANSPRAKELIJKHEID GEVOLMACHTIGDE
De volmachtgever verklaarde de gevolmachtigde en degene(n) die krachtens volmacht van de gevolmachtigde optreden op grond van de substitutiebevoegdheid van de gevolmachtigde, niet aansprakelijk te zullen houden voor schade van de volmachtgever voortvloeiend uit de onderhavige volmachtverlening, en hen te zullen vrijwaren voor aanspraken van derden, behoudens voor zover die schade het gevolg is van opzet of grove schuld van de (substituut-)gevolmachtigde. (…)’
2.5
[bedrijf 1] heeft een aantal facturen aan [appellante 2] gestuurd voor werkzaamheden die [geïntimeerde 1] op basis van een uurtarief heeft verricht:
Datum
factuurnummer
bedrag excl. btw
uurtarief excl. btw
24-4-2017
2017-000104
€ 5.137,50
€ 150,-
01-06-2017
2017-000206
€ 2.559, -
€ 150,-
01-07-2017
2017-000407
€ 1.850, -
€ 150,-
01-07-2017
2017-000507
€ 287,50
€ 150,-
01-08-2017
2017-000708
€ 300,-
€ 150,-
01-07-2017
2017-000808
€ 682,50
€ 150,-
31-08-2017
2017-001108
€ 770,83
€ 250,-
31-08-2017
2017-001208
€ 262,50
€ 150,-
01-11-2017
2017-002011
€ 5.637,50
€ 250,-
01-12-2017
2017-002412
€ 5.791,67
€ 250,-
07-03-2018
2018-000303
€ 3.525,02
€ 250,-
Totaal
€ 26.804,02
2.6
Bij e-mail van 24 augustus 2017 heeft [geïntimeerde 1] het volgende aan [geïntimeerde 2] geschreven:
‘(…) Het “nieuwe” project is in mijn administratie aangemaakt (…) en conform afspraak zal deze, voor gedane werkzaamheden, gefactureerd worden op € 250,— per uur ex.btw. De overgebleven werkzaamheden voor [geïntimeerde 3] zal ik zoals we afspraken factureren op € 150,— per uur ex.btw. (…)’
2.7
Op 12 oktober 2017 heeft [bedrijf 1] een factuur ter hoogte van € 24.200,00 inclusief btw gestuurd aan [appellante 2] met omschrijving
‘Stakeholder Centered Coaching Programma [appellante 2] / [geïntimeerde 2] ’.Deze factuur is door [geïntimeerde 2] in zijn geheel voldaan vanaf de rekening van [appellante 2] .
2.8
Gedurende de looptijd van de volmacht heeft [geïntimeerde 2] een bedrag van € 10.271,41 overgemaakt vanaf de bankrekening van [appellante 2] naar haar privérekening.
2.9
In november 2017 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met de heer [naam 2] , CEO van [bedrijf 2] B.V., contact gehad over overname van [appellante 2] .
2.1
Op 1 februari 2018 heeft [appellante 1] de volmacht ingetrokken.
2.11
Op 12 februari 2018 heeft [geïntimeerde 2] vanuit [appellante 2] een betaling verricht aan [bedrijf 1] ter hoogte van € 6.740,74.

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen teneinde vijf getuigen te doen horen. Aan hun verzoek hebben [appellanten] – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat zij overwegen om tegen in ieder geval [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] een vordering in te stellen wegens misbruik van de volmacht, waardoor [appellanten] willens en wetens zijn benadeeld en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zichzelf hebben verrijkt. Volgens [appellanten] zijn er aanwijzingen dat [geïntimeerde 3] niet op de hoogte was van deze handelingen en dat haar noodzakelijke toestemming bij deze rechtshandelingen ontbrak.
3.2
Nadat [geïntimeerden] verweer hadden gevoerd heeft de rechtbank het verzoek van [appellanten] beperkt toegewezen. [appellanten] mogen [geïntimeerden] horen over (kort gezegd) het coachingsprogramma. De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – ten aanzien van [geïntimeerde 2] geoordeeld dat haar de volmacht is verleend in haar hoedanigheid van persoonlijk assistent van [appellante 1] als werknemer van [appellante 2] . Aan [geïntimeerde 2] is bij de beëindiging van haar dienstverband finale kwijting verleend, reden waarom [geïntimeerde 2] volgens de rechtbank niet meer aangesproken kan worden voor eventuele schade die voortvloeit uit handelingen die zij heeft verricht op basis van de volmacht. Volgens de rechtbank geven de aangevoerde omstandigheden onvoldoende aanleiding om te oordelen dat op grond van ongeschreven recht voor de gevolmachtigden een verplichting bestond om rekening en verantwoording af te leggen, reden waarom de rechtbank het verzoek heeft afgewezen voor zover dat ziet op de totstandkoming van de volmacht en de gebeurtenissen voorafgaand daaraan en het ontbreken van administratie, e-mails en andere correspondentie over de looptijd van de volmacht. Met betrekking tot de poging om [appellante 2] te verkopen heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] ter zitting hebben verklaard dat de verkoop niet is doorgegaan en dat zij dientengevolge geen schade hebben geleden. Volgens de rechtbank valt, nog los van de omstandigheid dat niet duidelijk is gemaakt wat het verband is met de volmacht, gelet op het ontbreken van schade niet in te zien hoe deze feiten en omstandigheden tot een vordering op [geïntimeerde 3] en/of [geïntimeerde 1] kunnen leiden. Met betrekking tot de facturen die [bedrijf 1] heeft gestuurd voor de werkzaamheden van [geïntimeerde 1] in de periode april 2017 tot en met maart 2018, de verhoging van het uurtarief van € 150,00 naar € 250,00 en de betaling van een factuur op 12 februari 2018, dus na intrekking van de volmacht, heeft de rechtbank geoordeeld dat de dienstverlening door [bedrijf 1] / [geïntimeerde 1] dateert van voor de volmachtverlening en dat [appellante 1] daarmee bekend was. Voor zover [appellanten] het met die dienstverlening of met de verhoging van het uurtarief naderhand niet eens waren had het op hun weg gelegen hun bezwaren daarover bij [bedrijf 1] kenbaar te maken zodra zij daarmee bekend werden. [appellanten] moeten in ieder geval met de eindafrekening bekend zijn geweest, nu die dateert van na de intrekking van de volmacht en kennelijk in opdracht van [appellante 1] is voldaan. Met de overige facturen moeten [appellanten] in ieder geval bekend zijn geweest toen zij de jaarrekeningen van [appellante 2] over 2017 en 2018 vaststelde en goedkeurde, want daarin zijn de facturen verwerkt. Dat geldt volgens de rechtbank ook voor de factuur die kort na de volmachtperiode is voldaan. Onder deze omstandigheden valt [geïntimeerde 2] volgens de rechtbank geen opzet of grove schuld aan te rekenen en kunnen [appellanten] geen vordering uit onrechtmatige daad tegen [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 3] instellen, zodat het verzoek ten aanzien van feiten en omstandigheden rond deze facturen van [bedrijf 1] wordt afgewezen. Met betrekking tot de declaraties van [geïntimeerde 2] heeft volgens de rechtbank te gelden dat de betalingen en omschrijvingen daarvan passen in een patroon van de overige betalingen die in de grootboekadministratie zijn opgenomen, en dat bovendien aan [geïntimeerde 2] finale kwijting is verleend door [appellante 2] . Volgens de rechtbank valt de gevolmachtigden geen grove schuld of opzet te verwijten ten aanzien van het goedkeuren en (laten) betalen van de declaraties, zodat [appellanten] geen belang hebben bij het horen van getuigen over deze feiten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met negen grieven op.
3.3
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling en strekken ten betoge dat de rechtbank het verzoek van [appellanten] om een voorlopig getuigenverhoor ten onrechte heeft afgewezen. Aan hun verzoek om een voorlopig getuigenverhoor hebben [appellanten] – als overwogen – ten grondslag gelegd dat zij [geïntimeerden] ervan verdenken misbruik te hebben gemaakt van de aan hen verstrekte volmacht, waardoor [appellanten] zijn benadeeld. Dit zou kunnen volgen uit de navolgende feiten en omstandigheden:
de totstandkoming van de volmacht en de gebeurtenissen voorafgaand daaraan;
het ontbreken van administratie, e-mails en andere correspondentie over de looptijd van de volmacht;
de facturen van [bedrijf 1] die gestuurd zijn voor de werkzaamheden van [geïntimeerde 1] , alsmede de verhoging van het uurtarief van € 150,00 naar € 250,00;
e betaling van de factuur van [bedrijf 1] door [geïntimeerde 2] buiten de looptijd van de volmacht:
de betalingen vanuit [appellante 2] aan [geïntimeerde 2] in privé zonder dat daar een verantwoording voor is terug te vinden in de administratie;
de inspanningen om [appellante 2] te verkopen;
de betrokkenheid van [geïntimeerde 3] bij de rechtshandelingen die uit hoofde van de volmacht zijn verricht;
betalingen door [geïntimeerde 3] vanuit [appellante 2] aan haarzelf of haar directe omgeving waar geen grondslag voor was.
3.4
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen ingevolge artikel 186 juncto artikel 166, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als hoofdregel geldt dat de rechter een getuigenbewijs beveelt zo vaak één der partijen dit verzoekt, de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Ingevolge vaste jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat een dergelijk verzoek – indien aan de daartoe gestelde eisen is voldaan – dient te worden toegewezen, behoudens indien er sprake is van misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde dan wel een ander zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of indien er met het verzoek geen rechtens te respecteren belang gediend is. De rechter komt in de beoordeling van het verzoek aldus geen discretionaire bevoegdheid toe.
3.5
Een voorlopig getuigenverhoor strekt er onder meer toe belanghebbenden bij een reeds aanhangig of eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen (zie Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250). De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187, derde lid, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op een zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil horen (zie onder meer Hoge Raad 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433). Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering. Een voorlopig getuigenverhoor kan worden verzocht ter voorbereiding van een eventuele procedure, in het bijzonder om te kunnen beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor (vgl. onder meer Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146 en Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250).
3.6
Met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen over a) de totstandkoming van de volmacht en de gebeurtenissen daaraan voorafgaand, alsmede b) het ontbreken van administratie, e-mails en andere correspondentie over de looptijd van de volmacht heeft volgens het hof te gelden dat, voor zover daar al door [appellanten] tegen is gegriefd, er te weinig is gesteld om het verzoek op die punten toe te wijzen. Uit hoofde van de volmacht bestond er geen administratieplicht, zodat [appellanten] geen belang bij toewijzing van dit verzoek kan hebben. Een vordering tot inzage of afschrift van bescheiden kan ex artikel 843a Rv worden ingesteld.
3.7
Met betrekking tot c) de facturen van [bedrijf 1] die gestuurd zijn voor de werkzaamheden van [geïntimeerde 1] , alsmede de verhoging van het uurtarief van € 150,00 naar € 250,00 en d) de betaling van de factuur van [bedrijf 1] door [geïntimeerde 2] buiten de looptijd van de volmacht heeft te gelden dat daarin een grondslag kan zijn gelegen voor een vordering van [appellanten] tegens [geïntimeerden] wegens schending van de volmacht en/of betalingen buiten de looptijd van de volmacht en/of onrechtmatig handelen, zodat het hof het verzoek op deze punten zal toewijzen.
3.8
Met betrekking tot e) de betalingen vanuit [appellante 2] aan [geïntimeerde 2] in privé zonder dat daar een verantwoording voor is terug te vinden in de administratie van € 12.364,41 heeft volgens het hof te gelden dat ook dat als grondslag kan dienen voor een vordering van [appellanten] tegens [geïntimeerden] wegens schending van de volmacht en/of onrechtmatig handelen. De vraag of de finale kwijting die [geïntimeerde 2] in het kader van de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst is verleend hier aan in de weg staat wordt in deze procedure onbeantwoord gelaten; daarop kan te zijner tijd in de bodemprocedure worden beslist.
3.9
Met betrekking tot f) de inspanningen om [appellante 2] te verkopen heeft te gelden dat ook dit kan dienen als grondslag van een vordering van [appellanten] tegen [geïntimeerden] wegens misbruik van de volmacht en/of onrechtmatig handelen, zodat ook dit verzoek zal worden toegewezen.
3.1
Met betrekking tot g) de betrokkenheid van [geïntimeerde 3] bij de rechtshandelingen die uit hoofde van de volmacht zijn verricht heeft te gelden dat niet is gesteld dat enige schade is voortgevloeid uit het feit dat [geïntimeerde 3] niet op de hoogte zou zijn geweest van het handelen van de andere gevolmachtigden, zodat dit verzoek wegens onvoldoende belang zal worden afgewezen.
3.11
Ten slotte heeft met betrekking tot h) betalingen door [geïntimeerde 3] vanuit [appellante 2] aan haarzelf of haar directe omgeving waar geen grondslag voor was te gelden dat in het kader van een minnelijke regeling gelden zijn terugbetaald, in het licht waarvan onvoldoende is toegelicht dat [appellanten] ter zake nog een vordering hebben. Dit verzoek zal dan ook eveneens wegens onvoldoende belang worden afgewezen.
3.12
Een en ander leidt ertoe dat de grieven van [appellanten] in zoverre slagen en de beschikking van de rechtbank deels zal worden vernietigd. Het verzoek van [appellanten] tot het doen horen van [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] , [naam 3] en [naam 4] zal alsnog worden toegewezen met betrekking tot de onderwerpen als beschreven in 3.7, 3.8 en 3.9.
3.13
Het hof acht termen aanwezig de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking onder 5.6, en doet opnieuw recht:
bepaalt dat als getuigen zullen worden gehoord: [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] , [naam 3]
en [naam 4] met betrekking tot de onderwerpen als beschreven in 3.7, 3.8 en 3.9;
verwijst de zaak daartoe naar de rechtbank Amsterdam;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen
kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, A.S. Arnold en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.