ECLI:NL:GHAMS:2023:2149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
23-002902-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in gehuurd pand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die opzettelijk 204 hennepplanten aanwezig had in een door hem gehuurd pand. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J.C. Duin. De advocaat-generaal, mr. J. Zondervan, voerde de zaak in het openbaar voor. De verdachte had eerder in eerste aanleg een vrijspraak gekregen voor een deel van de tenlastelegging, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat in het pand een hennepkwekerij zou worden opgezet, door het pand onder te verhuren aan onbekende huurders zonder toezicht te houden op hun activiteiten. De raadsman pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk medeplichtig was aan de hennepteelt. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 100 uren. Het hof hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor opiumdelicten en de ernst van de feiten.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 5 januari 2022
parketnummer 23-002902-20
datum vonnis eerste aanleg 17 december 2020
parketnummer 15-072469-20
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op
5 januari 2022.
Tegenwoordig:
mr. N.A. Schimmel raadsheer,
en L.M. van Leeuwen griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J. Zondervan, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als:
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1982 te [geboorteplaats01] ,
adres: [adres01] ,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.C. Duin, advocaat te Hoorn, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman, die namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat het hoger beroep gericht is tegen de bewezenverklaring.
De raadsheer merkt op dat de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard wegens de vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde. De benadeelde partij heeft zich niet gevoegd in het hoger beroep. Derhalve is de vordering van de benadeelde partij niet aan de orde.
De raadsheer deelt samenvattend mede de inhoud van de volgende bij het hof ingekomen stukken, die in het dossier worden gevoegd:
  • een proces-verbaal van terechtzitting aangaande de rolzitting van 29 oktober 2021;
  • een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 december 2021.
De raadsheer deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak.
De raadsman en de advocaat-generaal delen desgevraagd mede geen behoefte te hebben aan het nader voorhouden van stukken.
De raadsheer deelt kort samengevat mede de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 december 2021. De raadsheer constateert dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met justitie, dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat nog een aantal zaken openstaan.
De raadsman deelt desgevraagd mede:
Het klopt dat er nog een aantal openstaande zaken zijn. Het afgelopen jaar heeft cliënt veel
betekeningsproblemen gehad, omdat hij gedetineerd zat en de dagvaardingen vaak niet op zijn detentieadres betekend werden.
Aangaande de persoonlijke omstandigheden deelt de raadsman mede:
Cliënt heeft op dit moment werk. Hij kan vandaag niet aanwezig zijn wegens een afspraak met de Raad van Kinderbescherming voor zijn dochter. De omgang met zijn dochter verloopt goed en dat willen ze gaan uitbreiden. Daarnaast heeft cliënt 8 maanden in vreemdelingendetentie gezeten en sinds hij vrij is, heeft hij een nieuwe vriendin. Ik heb begrepen dat hij voorlopig in Nederland mag verblijven, maar daar is het laatste woord nog niet over gezegd.
De advocaat-generaal voert het woord, leest vordering voor en legt die aan het hof over. Hij deelt mede:
Ik acht het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De feiten zijn redelijk
bekend. [verdachte01] heeft een loods onderverhuurd aan een voor hem onbekende Poolse meneer. De vraag is of de verdachte opzet had op het ontplooien van activiteiten die verband houden met de hennepkwekerij. In het arrest van de Hoge Raad van 3 november 2009 [1] had het hof overwogen dat de verdachte, door de loods onder te verhuren aan personen die hij niet kende of kon traceren en gelet op zijn ervaring met hennepkwekerijen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de betreffende loods een hennepkwekerij zou worden opgezet. Daarmee was volgens het hof sprake van (voorwaardelijk) opzet op medeplichtigheid aan het opzettelijk kweken van hennep. De Hoge Raad heeft deze uitspraak echter gecasseerd en overwogen dat de bewezenverklaring van opzet op de medeplichtigheid aan teelt niet kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen en bewijsoverweging. In het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2021 [2] is besproken dat het hof heeft overwogen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de loods hennep zou worden gekweekt, gelet op de activiteiten van de verdachte:
-
het zich anders voordoen ten overstaan van de verhuurder door te zeggen dat ze bij [A] werkten en een loods zochten voor hun gereedschap en materiaal;
-
het verhaal van de andere man over zijn illegale activiteiten met betrekking tot de namaakkleding;
-
het op naam hebben van het huurcontract van de voornoemde loods;
-
het maandelijks betalen van de huur van de voornoemde loods;
-
de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat een dergelijke loods geschikt is en in de praktijk ook vaak wordt gebruikt als ruimte voor een hennepkwekerij;
-
het nooit controleren van de activiteiten van de voornoemde loods;
-
het krijgen van €150,- per maand zonder daar iets voor te hoeven doen;
-
het achterhouden van de gegevens van de andere man die hij slechts uit het uitgaanscircuit in Rotterdam kent.
Volgens de Hoge Raad is het oordeel van het hof niet toereikend gemotiveerd nu in de bewijsoverweging geen betekenis is toegekend aan de verklaring van de andere man over zijn illegale activiteiten met betrekking tot de namaakkleding. Het hof heeft in het midden gelaten of dat verhaal voor de verdachte ongeloofwaardig was of dat het op enig moment in de bewezenverklaarde periode zijn betekenis heeft verloren.
Desondanks ben ik van mening dat we tot een bewezenverklaring kunnen komen. In de onderhavige zaak gaat het erom dat de verdachte geen enkel toezicht uitoefende op de ruimte en wat de Poolse huurders met die ruimte gingen doen. Daarnaast had de verdachte geen toestemming om de loods onder te verhuren. Ook de eigenaren [getuige01] hebben dit verklaard. Zij probeerden wel toezicht te houden op de loods. De verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een hennepkwekrij zou ontstaan, wat uiteindelijk ook gebeurd is. Bovendien heeft de verdachte illegale verhuur toegestaan waarmee hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er illegale activiteiten plaatsvonden in de loods. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij bewust dingen deed, waarmee hij de wet overtrad. Om te beginnen heeft hij de eigenaren [getuige01] niet geïnformeerd over de onderverhuur. Daarnaast zegt de verdachte dat hij de huur contant ontving. De verdachte nam het bewuste risico van illegale onderverhuur. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen in de anonimiteit zich bezighouden met het kweken van hennep in dergelijke ruimtes. Door geen enkel toezicht te houden en geen identificerende gegevens van de huurder op te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan medeplichtigheid zoals subsidiair tenlastegelegd.
De politierechter heeft een forse straf opgelegd. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en het feit dat het hier medeplichtigheid betreft, vorder ik een taakstraf voor de duur van 60 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Hierbij houd ik tevens rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de eerdere veroordelingen voor opiumdelicten.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij deelt mede:
Ik verzoek u cliënt integraal vrij te spreken. Cliënt stelt dat hij niets met de hennepkwekerij te maken heeft. Op 1 maart 2019 heeft hij de loods voor twee jaren gehuurd, waarbij de huurovereenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd. Wegens problemen met de Belastingdienst kon cliënt zijn onderneming niet langer voortzetten. Via [website] is hij op zoek gegaan naar huurders voor de loods en heeft hij een afspraak gemaakt met een Pool. De huur die de Pool moest betalen, was gelijk aan de huur die hij zelf aan [getuige01] betaalde. Dit is een verschil met het arrest van de Hoge Raad uit 2021 waar de advocaat-generaal naar verwijst. In die zaak ontving de verdachte immers €150,00 extra, zonder daar iets voor te hoeven doen. Dat is hier niet aan de orde. Waarom zou cliënt een hennepkwekerij toestaan als hij er zelf geen geld voor ontvangt? Dat cliënt de loods heeft onderverhuurd aan de Pool blijkt ook uit het dossier. Zie bijvoorbeeld het mailbericht van de gemeente Hoorn van 8 oktober 2019. Daarin wordt opgemerkt dat de loods aan de [adres02] al langere tijd wordt onderverhuurd. Pas na twee en een halve maand wordt een gemeentelijke controle uitgevoerd. Dan treffen zij twee Poolse mannen aan op de bovenverdieping. De hennepkwekerij is op de benedenverdieping. Opvallend is dat in de kamer van de Polen een gebruikershoeveelheid hennep wordt aangetroffen. Desondanks worden zij niet als verdachten aangemerkt. Vervolgens is met de sleutels van de aanwezige personen geprobeerd om de gesloten deur naar de hennepkwekerij te openen. De later aangetroffen personen zijn echter niet gevraagd naar sleutels of wetenschap van de kwekerij. Ook is in de andere vertrekken niet gezocht naar sleutels. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er andere bewoners waren die op dat moment beschikten over sleutels van de deur. Cliënt ontkent stellig iets met de kwekerij te maken te hebben. Daarnaast is er contact geweest met cliënt over de deur. Hij heeft toen niet gezegd dat hij de sleutel had. Wat er precies gezegd is, is niet duidelijk omdat die berichten niet in het dossier zitten. Wel staat vast dat cliënt op dat moment in Duitsland zat. Door de advocaat-generaal wordt beweerd dat cliënt de loods nooit gecontroleerd zou hebben, maar dat kan alleen gesteld worden ten aanzien van de periode dat hij in Duitsland verbleef. Wellicht heeft hij voor die tijd wel controles uitgevoerd. Dat is niet aan cliënt gevraagd en dus kan dat niet worden vastgesteld. In het dossier zitten geen bewijsmiddelen die wijzen op feitelijke betrokkenheid van cliënt bij de kwekerij. De kwekerij zou circa 8 weken oud zijn. Op grond van de melding staat vast dat reeds een half jaar voor die 8 weken mensen in die ruimte verbleven. Niet is gebleken dat de verdachte in die periode in het pand aanwezig is geweest. Gelet op het voorgaande dient cliënt te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Niet bewezen is immers dat cliënt op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de kwekerij. Hierbij wil ik verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 maart 2020 [3] . Het ontbreekt aan enig forensisch onderzoek naar relevante sporen zoals DNA. Ook kan niet bewezen worden dat de verdachte in de loods aanwezig is geweest, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 september 2020 [4] . Dit is voldoende om cliënt vrij te spreken voor medeplegen.
Wat betreft de tenlastegelegde medeplichtigheid wil ik het volgende opmerken. De door de advocaat-generaal aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 19 oktober 2021 [5] gaat om een situatie dat de verdachte zelf geld ontvangt en dat hij wist dat op dat moment illegale activiteiten plaatsvonden in de betreffende ruimte. Dat maakte dat de verdachte moest weten dat er wellicht meer of andersoortige illegale activiteiten plaatsvonden. In de onderhavige zaak ligt dat anders. Daarnaast wil ik verwijzen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 november 2019 [6] waarin wordt overwogen:
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte als hoofdbewoner en mede-eigenaar van de gezamenlijke woning (…) de beschikking had over dat pand, [medeverdachte] betrokken was bij een hennepkwekerij die was gevestigd in twee ruimtes in de woning waar hij de daar gekweekte planten verzorgde en de verdachte wist van die hennepkwekerij, maar deze situatie in stand heeft gelaten. Het Hof heeft op basis van deze vaststellingen bewezenverklaard dat de verdachte aan [medeverdachte] opzettelijk "gelegenheid heeft verschaft" tot het telen van hennep. Dat oordeel is daarmee echter niet toereikend gemotiveerd. Het Hof heeft immers geen omstandigheden vastgesteld die erop duiden dat actieve gedragingen van de verdachte gelegenheid verschaften tot de hennepteelt door [medeverdachte] in de woning. De enkele, niet nader geconcretiseerde overweging van het Hof dat de verdachte de ruimtes aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld, maakt dat niet anders, in aanmerking genomen dat zij met [medeverdachte] hoofdbewoner en mede-eigenaar van de gezamenlijke woning was zodat [medeverdachte] kennelijk die ruimtes reeds ter beschikking had. Daarbij komt dat ook bekendheid met het telen van hennep door [medeverdachte], anders dan het Hof met de verwijzing naar het in stand laten van de situatie kennelijk voor ogen stond, niet zonder meer voldoende is voor het doen ontstaan van een rechtsplicht voor de verdachte tot het beletten of (doen) beëindigen daarvan.
Hierbij ging het om een medebewoner die wist van de kwekerij, maar er niets aan had gedaan. In
de onderhavige zaak is dat anders. Volgens de Hoge Raad gaat het erom of sprake is van actieve
gedragingen van de verdachte waarbij de verdachte gelegenheid verschaft. Cliënt heeft echter enkel de loods verhuurd. Het enkel ter beschikking stellen van ruimte is onvoldoende voor actieve medeplichtigheid. Het moet immers gaan om een actieve bijdrage aan het verschaffen van de gelegenheid. In de uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2017 [7] werd in de woning van de verdachte een hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte was de eigenaar van de woning en had formele en feitelijke zeggenschap over de woning. De verdachte had feitelijk toegang tot de ruimte. De sleutel lag verborgen achter een schilderij en de verdachte was op de hoogte van de kwekerij. Relevante verschillen met onderhavige zaak zijn dat cliënt niet op de hoogte was van de kwekerij en dat hij geen feitelijke toegang had tot de ruimte. Het kan goed zijn dat cliënt niet wist dat die deur op slot zat. Gelet op voornoemde omstandigheden dient cliënt te worden vrijgesproken van medeplichtigheid.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld het woord in repliek te voeren. Hij deelt mede:
De raadsman stelt dat een relevant verschil met het arrest van de Hoge Raad uit 2021 is, dat de verdachte in die zaak geld ontving zonder daar iets voor te doen. Wij kunnen niet verifiëren hoeveel de verdachte in de onderhavige zaak ontving, omdat de betalingen contact werden voldaan. Het lijkt mij niet aannemelijk dat hij risico’s op overlast liep, zonder er iets aan te verdienen. Door de raadsman wordt gezegd dat de loods al twee en een halve maand werd onderverhuurd. Dit betekent dat de verdachte al twee en een halve maand bezig was met iets dat niet is toegestaan. Dat niet direct na de melding door de gemeente gereageerd wordt, is niet vreemd. Zij moeten voldoende capaciteit vrijmaken voor de controle. Dat er een gebruikershoeveelheid hennep wordt aangetroffen zegt mij ook niets. In de gemiddelde kamer van een puber zal dat ook het geval zijn. Dat wil nog niet zeggen dat je een kwekerij hebt. De deur zat op slot en er zijn geen passende sleutels aangetroffen. Ook indien er wel passende sleutels zouden zijn aangetroffen, dan is dat niet van belang omdat het hier gaat om medeplichtigheid door het beschikbaar stellen van de ruimte. Daarnaast stelt de raadsman dat de verdachte wel controles zou hebben gedaan, maar dat is dan in ieder geval niet in de laatste 8 weken gebeurd. Als hij een goede controle had gedaan, dan zou hij immers hebben moeten weten dat er een kwekerij aanwezig was en daarmee is medeplichtigheid bewezen. Door de raadsman zijn twee arresten aangehaald die betrekking hebben op woningen. Dat zijn echter andere situaties. Indien in een woning een kwekerij wordt opgezet, kun je van een medebewoner niet verwachten dat hij of zij de woning verlaat gelet op de schaarste aan woonruimte. In casu gaat het om voorwaardelijk opzet waarbij de verdachte nadrukkelijk het opzet heeft gehad op het verhuren van de loods en daarbij de aanmerkelijke kans op het ontstaan van de hennepkwekerij aanvaard door de laatste 8 weken geen controle uit te voeren. Ik wil er nog op wijzen dat het internet vol staat met waarschuwingen dat als je een ruimte verhuurt, deze gebruikt kan worden voor een hennepkwekerij. Van panden en loodsen is het een feit van algemene bekendheid dat als je iets verhuurt aan een onbekende, dit risico aanwezig is.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord in dupliek te voeren. Hij deelt mede:
Het klopt niet dat ik stel dat de loods nog maar twee en een halve maand werd onderverhuurd. Op
8 oktober 2019 is gemeld dat reeds een half jaar Polen in de loods verbleven. [getuige01] verklaart
dat hij vaker controles heeft gedaan en dat hij op een gegeven moment pas constateerde dat er een slot op de deur zat. Toen pas hebben zij cliënt ingeschakeld. Dat was het moment dat cliënt in Duitsland verbleef. Duidelijk is dat cliënt op dat moment geen controles heeft gedaan. Het is niet duidelijk dat hij iets wist van het slot op de deur. Daarnaast betwist ik dat het een feit van algemene bekendheid is dat als je een ruimte verhuurt aan andere mensen, er een hennepkwekerij opgezet kan worden. Ik kan mij goed voorstellen dat je een risico neemt als je weet dat er illegale activiteiten plaatsvinden in de verhuurde ruimte, maar in dit geval had cliënt geen wetenschap van de hennepkwekerij. Cliënt heeft geen winst ontvangen. De Polen hebben ook verklaard hoeveel huur zij moesten betalen dus daar bestaat geen twijfel over. Gezien alle omstandigheden dient cliënt te worden vrijgesproken. Indien u toch tot een veroordeling komt, dan verzoek ik u rekening te houden met het feit dat cliënt lange tijd in vreemdelingendetentie heeft gezeten. Daarnaast is artikel 63 van toepassing. Ik verzoek u een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, subsidiair een straf gelijk aan eerste aanleg dan wel een matiging.
De raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij maakt daarvan geen gebruik.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
De raadsheer geeft aan de raadsman kennis dat hij binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Voorvragen

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
feit 1. primair
hij op of omstreeks 21 november 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres02] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 204, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 21 november 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres02] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 204, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 21 november 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van
hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte in de loods aanwezig is geweest. De verdachte heeft de loods slechts verhuurd en hij had geen weet van de hennepkwekerij. Derhalve kan geen sprake zijn van het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten, dan wel enige medeplichtigheid hieraan.
Het hof overweegt als volgt.
Op 21 november 2019 hebben verbalisanten een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan de [adres02]. In het pand, bestaande uit twee verdiepingen, werden op de benedenverdieping 204 hennepplanten aangetroffen, waarbij de ruimte was ingericht ten behoeve van het kweken van hennepplanten. Deze ruimte was afgesloten met een deur, welke was vergrendeld met een slot.
Bij het binnentreden troffen de verbalisanten op de bovenverdieping twee Poolse mannen aan. Zij verklaarden dat zij in het pand verbleven en de bovenverdieping huurden van de verdachte. Ook verklaarden zij dat de verhuurder had gezegd dat zij niet op de benedenverdieping mochten komen. De politie heeft bij hen geen sleutel aangetroffen die paste op het slot van de toegangsdeur naar de hennepkwekerij.
De verdachte, huurder van het pand, ontkent alle betrokkenheid bij de hennepkwekerij. Hij heeft verklaard dat hij per 1 maart 2019 de loods huurt van [getuige01] , eigenaar van het pand, ten behoeve van zijn beddenonderneming. Op enig moment moest hij zijn onderneming stopzetten en is hij het pand, zonder overleg met de eigenaar, gaan onderverhuren aan een voor hem onbekend gebleven Poolse man. De verdachte stelt dat hij geen weet had van de 204 hennepplanten die zijn aangetroffen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig. Allereerst is van belang dat de verdachte geen enkele gegeven heeft van de Poolse man aan wie hij het pand zou hebben verhuurd. Daarnaast zegt de verdachte dat hij het pand voor €1.000,00 huurt van [getuige01] en dat in de huurovereenkomst staat dat de huurperiode ten minste twee jaren bedraagt. Omdat hij zijn onderneming moest stopzetten en de huurovereenkomst ten minste twee jaren van kracht was, is hij het pand gaan onderverhuren voor eenzelfde bedrag om zijn huurkosten te dekken. [getuige01] heeft echter verklaard dat hij tegen de verdachte heeft gezegd dat, indien hij zijn onderneming moest stopzetten, hij bereid was de huurovereenkomst per direct te beëindigen. Hier heeft de verdachte geen gebruik van gemaakt. In plaats daarvan is hij het pand, zonder overleg met de eigenaren [getuige01] , gaan onderverhuren aan een voor hem onbekende Poolse man. Bovendien verhuurt de verdachte het pand voor €1.000,00 per maand, terwijl de elektriciteitskosten, gas en water wel voor zijn rekening blijven komen. Hij legt derhalve geld toe bij de onderverhuur.
Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de bij binnentreding aanwezige Polen dat de verdachte de bovenverdieping van het pand aan hen heeft verhuurd en dat zij niet op de benedenverdieping mochten komen. Dit terwijl de hennepkwekerij op de benedenverdieping is aangetroffen. Op het moment dat de eigenaar [getuige01] bij een periodieke controle van het pand een gesloten deur aantrof, nam hij contact op met de verdachte. Op dat moment waren in het pand nog geen Polen aanwezig. De verdachte verklaart dan niets over de gesloten deur, zegt slechts dat hij in Duitsland is. Al met al is de verdachte de enige persoon die in verband kan worden gebracht met de benedenverdieping van het pand en daarmee de aangetroffen hennepplanten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk 204 hennepplanten aanwezig heeft gehad in het door hem gehuurde pand aan de [adres02] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 21 november 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres02] ) een hoeveelheid van ongeveer 204 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het primair ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019225253-2 van 2 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant01] , doorgenummerde pagina’s 07-09.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de
verbalisant:
Op 21 november 2019 ben ik voor een controle naar het adres aan de [adres02]
gegaan. Ik rook bij binnenkomst van het pand een sterke henneplucht. Ik ben de trap opgelopen naar de eerste verdieping. Ik zag dat de deur geopend werd door een Poolse man. Ik zag ook dat een tweede Poolse persoon aanwezig was. Ik hoorde de personen zeggen dat men er woonde en dat men de kamer huurde. Ik heb de personen gevraagd of er beneden ook gewoond werd. Ik hoorde de personen zeggen dat dit niet het geval was en dat ze daar nooit mochten komen van de verhuurder.
Ik ben naar beneden gelopen en heb in de meterkast gekeken. Ik zag dat er een dikke grijze kabel
in de kast zat welke achter de meter was aangesloten. Ik hoorde een luid gezoem achter de deur welke toegang gaf tot de garage. Ik zag dat de stroomkabel welke achter de meter was aangesloten richting de garage ging. Om toegang te krijgen tot de garage is het slot verbroken aangezien diefstal van stroom plaatsvond, er een sterke henneplucht hing en gezoem achter de deur naar de garage te horen was. Nadat de deur geopend was zag ik dat in de garage diverse spullen stonden welke gebruikt worden bij een hennepkwekerij. Ik zag dat de ruimte verdeeld was in twee ruimtes. Ik zag dat de tweede ruimte was afgesloten middels een deur. De deur naar deze ruimte zat op slot. Het slot is geforceerd waarna de ruimte kon worden betreden. Ik zag een in werking zijnde hennepkwekerij.
Voorafgaand aan het forceren van de sloten heb ik eerst de sleutels van de aanwezige personen geprobeerd op de deuren naar de garage en hennepkwekerij en deze pasten niet.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019225253-3 van 27 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant01] , doorgenummerde pagina’s 10-13.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de
verbalisant:
Op 21 november 2019 deed ik samen met medewerkers van de gemeente Hoorn een controle op [adres02] in verband met illegale bewoning. Bij deze controle bleek dat de bovenverdieping bewoond werd door vier (4) arbeidsmigranten. De benedenverdieping bleek te zijn verdeeld in twee ruimtes, waarvan één was ingericht als professionele hennepkwekerij. Na telling stonden er 204 hennepplanten van ongeveer 8 weken oud.
Ik, verbalisant, constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, constateerde ik dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2019225253-4 van 27 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 26-28.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van
getuige [getuige01]:
Ik ben samen met mijn twee zonen eigenaar van de unit aan de [adres02]. Ik
verhuur de unit sinds 1 maart 2019 aan [verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 1982. De huur
bedraagt €1.000,00 per maand. Het contract voor de elektriciteit bij Liander stond op naam van [verdachte01] .
De laatste keer dat ik bij het pand was, circa 6 weken terug, was [verdachte01] er niet. Er was toen wel
een binnendeur op slot. Mijn zoon heeft hem daarover nog geappt en gevraagd waarom die deur op
slot was. [verdachte01] deelde toen mede dat hij in Duitsland was en stuurde daar ook een foto van.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2019225253-10 van 15 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 87-88.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de vragen (V) van de verbalisant, in antwoord (A) daarop, als de op voornoemde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
getuige [getuige01] :
V: Heeft [verdachte01] het met u erover gehad dat hij het bedrijf moest stoppen van de Belastingdienst?
A: Daar heeft hij het niet over gehad.
V: [verdachte01] verklaarde dat beiden het goed vonden dat hij het pand ging verhuren. Klopt dat?
A: Nee, daar heeft hij het ook niet over gehad.
V: Heeft [verdachte01] expliciet gevraagd of hij de unit mocht verhuren?
A: Nee, dat heeft hij nooit aan mij gevraagd.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2019225253-11 van 17 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 89-90.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de vragen (V) van de verbalisant, in antwoord (A) daarop, als de op voornoemde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
getuige [getuige02] :
V: Heeft [verdachte01] het met u erover gehad dat hij het bedrijf moest stoppen van de Belastingdienst?
A: Daar heeft hij nooit met mij over gesproken.
V: [verdachte01] verklaarde dat beiden het goed vonden dat hij het pand ging verhuren. Klopt dat?
A: Nee, daar heeft hij het niet over gehad.
V: Heeft [verdachte01] expliciet gevraagd of hij de unit mocht verhuren?
A: Nee, dat heeft hij nooit aan mij gevraagd. De laatste 6 weken zagen wij hem daar nooit. We
wilden de boel controleren maar de boel zat op slot en hij was er niet. Hij gaf via chatberichten aan
dat hij in Duitsland zat. Ik heb er ook geen andere mensen gezien.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige01] van 15 oktober 2020, opgemaakt door mr. C.E. Voskens, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 oktober 2020 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
getuige [getuige01]:
We verhuurden de unit aan meneer [verdachte01] . Hij deed in bedden. Ik vroeg hem hoe het ging met de
handel. Ik zei dat als het niet meer ging, we het huurcontract konden verscheuren, maar hij wilde doorgaan. Na een halfjaar heb ik dat nog eens aan hem gevraagd.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een pand aan de [adres02] 204 hennepplanten aanwezig gehad. Het voorhanden hebben van deze grote hoeveelheid duidt op handel in hennep, welke doorgaans gepaard gaat met andersoortige criminaliteit en veel overlast veroorzaakt voor de omgeving. Daarbij komt dat de verdachte, zoals blijkt uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 december 2021, eerder ter zake van drugsdelicten onherroepelijk is veroordeeld en hem te dier zake straf is opgelegd. In die omstandigheden heeft de verdachte kennelijk geen aanleiding gezien zich niet opnieuw in te laten met drugscriminaliteit. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Het hof acht, alles afwegende, waaronder de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een taakstraf en geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.