Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
d.d. 16 december 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende (blz. 154 en 158):
3.Beslissing
19 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt, omdat zij samen met haar man, de medeverdachte, hoofdbewoner en mede-eigenaar was van de woning waarin de hennepkwekerij was gevestigd. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte opzettelijk gelegenheid had verschaft tot het telen van hennep door de gezamenlijke woning ter beschikking te stellen aan haar man. De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof niet toereikend was gemotiveerd. Het Hof had geen concrete omstandigheden vastgesteld die erop wezen dat de verdachte actieve gedragingen had verricht die gelegenheid verschaften tot hennepteelt. De enkele constatering dat zij de ruimtes ter beschikking had gesteld, was onvoldoende, aangezien haar man als mede-eigenaar al toegang had tot die ruimtes. Bovendien was bekendheid met de hennepteelt door haar man niet automatisch voldoende om een rechtsplicht voor de verdachte te creëren om deze te beletten of te beëindigen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.