ECLI:NL:HR:2021:1560

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
20/03208
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplichtigheid aan hennepteelt en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van medeplichtigheid aan het opzettelijk telen van hennep door een pand ter beschikking te stellen. Het hof had eerder geoordeeld dat het opzet van de verdachte op de medeplichtigheid niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat niet alleen moet worden bewezen dat het opzet van de verdachte gericht was op het verschaffen van gelegenheid, maar ook dat er (voorwaardelijk) opzet was op het misdrijf zelf. Het hof had in zijn bewijsvoering onvoldoende aandacht besteed aan de geloofwaardigheid van verklaringen van derden en de omstandigheden waaronder de verdachte het pand verhuurde. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak betreft een hennepkwekerij die op 7 juni 2016 werd aangetroffen in een loods in Middelburg. De verdachte had het pand verhuurd aan een onbekend gebleven persoon, die het pand gebruikte voor de teelt van 561 hennepplanten. De verdachte had verklaard dat hij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten en dat hij het pand had verhuurd voor de opslag van namaakkleding. Het hof had echter niet voldoende gemotiveerd of de verdachte zich bewust was van de kans dat het pand voor hennepteelt zou worden gebruikt. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel over het opzet niet toereikend heeft gemotiveerd, wat leidt tot de vernietiging van de uitspraak en terugwijzing naar het hof voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03208
Datum19 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 oktober 2020, nummer 20-000099-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.S. Nan en S.A.H. Vromen, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet op medeplichtigheid aan het telen van hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“een (tot op heden) onbekend gebleven persoon op 7 juni 2016 te Middelburg opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [a-straat 1]) 561 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welke misdrijf verdachte in de periode van 14 april 2016 tot en met 7 juni 2016 te Middelburg, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door aan die (tot op heden) onbekend gebleven persoon voornoemd pand ter beschikking te stellen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2016, dossierpagina’s 28-29, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
(Dossierpagina 28)
Op 7 juni 2016 werd de loods aan de [a-straat 1] te Middelburg binnengetreden. In de loods werd een in werking zijnde hennepkwekerij met twee kweekruimtes aangetroffen.
In ruimte A werden 280 hennepplanten aangetroffen die in potten met aarde stonden.
In ruimte B werden 281 hennepplanten aangetroffen die in potten met aarde stonden.
2. Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 28 juli 2016, dossierpagina’s 57-61, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
(Dossierpagina 60)
V: Aan wie heeft u deze locatie (het hof begrijpt: de loods aan de [a-straat 1]) verhuurd (naam en adres c.q. verblijfplaats)?
A: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], wonende te [b-straat 1] te [plaats].
V: Hoe ging de verhuur van het pand ?
A: Ik was in mijn loods bezig en toen stonden er ineens twee mannen. Zij hadden interesse in de loods. Zij vertelden mij dat ze bij [A] werkten en een loods zochten voor hun gereedschap en materiaal. Van die twee mannen was de ene [verdachte] en van de andere man weet ik geen naam. Ik deed zaken met [verdachte]. Hij deed het woord. Aangezien ik die loods toch wilde verhuren, kwamen wij uiteindelijk een huurprijs overeen van € 600,- per maand. Omdat die [verdachte] uit [plaats] kwam, maakte ik het huurcontract op en heb het contract via de post naar hem gestuurd. Hij heeft het getekend en teruggestuurd.
(Dossierpagina 61)
V: Wat is het rekeningnummer waar vandaan er geld voor de huur is gestort ?
A: [001] ten name van [verdachte].
3. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 5 juli 2017:
Ten aanzien van het ten laste gelegde verklaar ik het volgende:
Ik heb in het uitgaansleven in Rotterdam een persoon ontmoet, welke ook bij de hennepkwekerij betrokken was. Ik ken zijn naam wel, maar die wil ik niet noemen. Hij was Marokkaan. Hij deed iets met valse kleding en zocht een opslagplek. Ik was op dat moment op zoek naar werk en hij wist een loods in Middelburg. Wij zijn er samen naartoe gegaan. Ik heb die loods toen gehuurd voor die Marokkaan. Hij had niet het geld vrij om de loods te huren. Ik had wel geld en wilde hem helpen. Ik heb de huurovereenkomst getekend. Ik heb de huur in het begin contant betaald en later steeds overgemaakt. Ik hield er € 150,- aan over. Ik maakte € 600,- over aan [betrokkene 1].”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Door de raadsman is gesteld dat de verdachte van de medeplichtigheid tot hennepteelt dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake van dubbel opzet was. Volgens de raadsman kan gesproken worden van opzet op de medeplichtigheid van de verdachte om iemand behulpzaam te zijn, maar niet van opzet op het tenlastegelegde gronddelict.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of er sprake was van zowel opzet op de medeplichtigheid als opzet op het gronddelict.
Met betrekking tot het opzet op de medeplichtigheid is het hof van oordeel dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bekend dat zijn opzet gericht was op de medeplichtigheid om iemand behulpzaam te zijn. De verdachte heeft verklaard dat hij met de andere man op zoek ging naar een loods als opslagplek voor de goederen van deze andere man.
Met betrekking tot de opzet op het gronddelict stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het opzettelijk telen van het hennep in een beschikbaar gestelde loods – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende:
Op 7 juni 2016 is er een hennepkwekerij met 561 hennepplanten in een loods aan de [a-straat 1] te Middelburg aangetroffen. [betrokkene 1] was de eigenaar van deze loods. [betrokkene 1] heeft verklaard dat twee mannen, waarvan één de verdachte was, bij hem langskwamen en aangaven dat ze bij [A] werkten en een loods zochten voor hun gereedschap en materiaal. De verdachte deed het woord. Uiteindelijk heeft de verdachte het huurcontract ondertekend en heeft hij de huur van € 600,- per maand aan [betrokkene 1] betaald.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg bevestigd dat hij het huurcontract ondertekende en de huur van € 600,- per maand aan [betrokkene 1] betaalde omdat de andere man niet genoeg geld had. Hiermee verdiende de verdachte € 150,- per maand. De verdachte heeft echter verklaard dat hij niet wist dat de loods voor een hennepkwekerij werd gebruikt. De andere man had hem verteld dat hij de loods voor de opslag van namaakkleding wilde gebruiken. De verdachte wilde geen gegevens van de andere man overleggen.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, en in het bijzonder gelet op:
- het zich anders voordoen ten overstaan van de verhuurder [betrokkene 1] door te zeggen dat ze bij [A] werkten en een loods zochten voor hun gereedschap en materiaal;
- het verhaal van de andere man over zijn illegale activiteiten met betrekking tot de namaakkleding;
- het op naam hebben van het huurcontract van de voornoemde loods;
- het maandelijks betalen van de huur van de voornoemde loods;
- de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat een dergelijke loods geschikt is en in de praktijk ook vaak wordt gebruikt als ruimte voor een hennepkwekerij;
- het nooit controleren van de activiteiten in de voornoemde loods;
- het krijgen van € 150,- per maand zonder daar iets voor te hoeven te doen;
- het achterhouden van de gegevens van de andere man die hij slechts uit het uitgaanscircuit in Rotterdam kent,
willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er hennep in de loods zou worden geteeld. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
2.3
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf, te weten het telen van hennep. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het verschaffen van gelegenheid en middelen als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 2º, van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (vgl. HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372).
2.4
Het hof heeft zijn oordeel over het opzet op de omstandigheid dat er hennep in de loods zou worden geteeld niet toereikend gemotiveerd, in het bijzonder nu het hof in de bewijsvoering betekenis heeft toegekend aan het verhaal van de andere man over zijn illegale activiteiten met betrekking tot namaakkleding, maar het hof daarbij in het midden heeft gelaten of dat verhaal voor de verdachte ongeloofwaardig was of op enig moment in de bewezenverklaarde periode zijn betekenis heeft verloren.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 oktober 2021.