ECLI:NL:RBOVE:2020:1274

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
08/121668-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hennepteelt en diefstal van elektriciteit wegens onvoldoende bewijs

De rechtbank Overijssel heeft op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 50-jarige man uit Enschede, die werd verdacht van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2020. De officier van justitie, mr. M.S. de Waard, vorderde veroordeling van de verdachte, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, die onder andere betrekking hadden op het opzettelijk telen van 300 hennepplanten en diefstal van elektriciteit uit een meterkast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte de eigenaar was van de woning waar de hennepkwekerij was aangetroffen, maar hij ontkende enige betrokkenheid bij de hennepteelt of de diefstal van elektriciteit. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte feitelijk betrokken was bij de ten laste gelegde feiten. De verklaringen van buurtbewoners en de omstandigheden rondom de verhuur van de woning gaven onvoldoende aanknopingspunten om de verdachte te veroordelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat wettig en overtuigend aantoont dat hij de feiten had gepleegd. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, met mr. E.J.M. Bos als voorzitter, en de rechters mr. E. Venekatte en mr. F.C. Berg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/121668-18 (P)
Datum vonnis: 26 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ( [land 1] ),
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.S. de Waard en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. U. Ural, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1 primair: (medeplegen van) het opzettelijk bedrijfsmatig telen dan wel voorhanden hebben van 300 hennepplanten, dan wel subsidiair: medeplichtigheid aan voornoemd feit;
Feit 2 primair: diefstal (door twee of meer verenigde personen) van elektriciteit door middel van braak, dan wel subsidiair: medeplichtigheid aan voornoemd feit.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
primair
hij op een of meerdere tijstip(pen) in of omstreeks de periode 7 april 2017 tot 16 juni 2017 te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 300 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 300 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 7 april 2017 tot 16 juni 2017 te Enschede, met elkaar, althans één van hen, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 300 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 300 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan),
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode 7 april 2017 tot 16 juni 2017 te Enschede, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 7 april 2017 tot 16 juni 2017 te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een meterkast van een woning aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode 7 april 2017 tot 16 juni 2017 te Enschede, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een meterkast van een woning gelegen aan de [adres 2] heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die een of meer onbekend gebleven personen en/of verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode 27 januari 2017 tot 16 juni 2017 te Enschede, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand ter beschikking te stellen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor de ten laste gelegde feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen. Verdachte dient daarom van die feiten integraal te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht onder meer af dat op 16 juni 2017 in een woning aan de [adres 2] in [plaats] twee ingerichte en net geoogste hennepkweekruimtes zijn aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat in de beide kweekruimtes in totaal 520 hennepplanten hebben gestaan. Nagenoeg de gehele woning was in gebruik voor de teelt van hennep en direct daarmee verbonden activiteiten zoals opslag van aan hennepteelt te relateren goederen. In de woning zijn verder zakken aangetroffen met daarin resten van geoogste hennepplanten en zakken met gebruikte tuinaarde. Uit technisch onderzoek is gebleken dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij de eigenaar is van de woning aan de [adres 2] in [plaats] en dat hij deze woning aan een landgenoot genaamd [naam] , had verhuurd. Verdachte had deze persoon op de markt ontmoet en kende hem verder niet persoonlijk. Voor de verhuur van de woning was geen huurcontract opgesteld. Verdachte ontving de huur voor de woning maandelijks contant. Verdachte verbleef tijdens de verhuurperiode op het adres van zijn pleegmoeder. Verdachte is in het begin van de verhuurperiode een keer in de woning geweest, maar daarna niet meer. Volgens verdachte woonde deze persoon in de woning met zijn gezin. Verdachte heef toen niets opvallends in de woning gezien. De post die door verdachte werd opgehaald werd bezorgd in een brievenbus aan de buitenzijde van de woning. Verdachte heeft na het aantreffen van de hennepkwekerij geen contact meer gehad met de persoon die zijn woning huurde.
Verdachte ontkent elke betrokkenheid bij de inrichting van de hennepkwekerij en de diefstal van de elektriciteit.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die voldoende overtuigend wijzen op enige feitelijke betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten. Zo blijkt uit verklaringen van buurtbewoners onder meer dat zij verdachte kennen als eigenaar van de woning en dat hij de woning geruime tijd zou hebben verhuurd, aanvankelijk aan personen van wie de buurt veel last ondervond. De laatste jaren was het rustiger en woonden er mensen met een [uiterlijk] uiterlijk in de woning. Verder zou er regelmatig een persoon op een scooter bij de woning komen die een korte tijd in de woning was en vervolgens weer vertrok. Deze persoon wordt niet herkend als verdachte.
Er is geen bewijsmiddel dat onbetwistbaar duidt op de aanwezigheid van verdachte in de woning. Het dossier bevat wel aanwijzingen die als belastend kunnen worden uitgelegd voor verdachte, maar die aanwijzingen leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte zal daarom integraal van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. F.C. Berg, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.
Buiten staat
mr. E.J.M. Bos is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.