ECLI:NL:GHAMS:2023:1940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
22/02424
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de berekening van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de hoogte van de verleende arbeidskorting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2022. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.384 heeft vastgesteld, met inachtneming van een arbeidskorting van € 132. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft deze gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 12 juli 2023 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de berekening van de definitieve aanslag niet juist was. Hij betoogde dat de WGA-uitkering ten onrechte niet als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking was aangemerkt. Het Hof heeft vastgesteld dat de WGA-uitkering, die belanghebbende ontving, terecht als loon uit vroegere dienstbetrekking is gekwalificeerd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor een gedeelte uit deze WGA-uitkering bestond.

Het Hof concludeert dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen en dat de aanslag correct is vastgesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de arbeidskorting correct is berekend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02424
1 augustus 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 28 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/3378 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.384 en met inachtneming van een bedrag aan arbeidskorting van € 132 (hierna: de aanslag). Bij afzonderlijke beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 november 2022 en aangevuld bij brief van 27 januari 2023, ontvangen op 20 februari 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft onder het kopje ‘overwegingen’ de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’).

Feiten
1. Eiser genoot in 2018 van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) loon uit tegenwoordige dienstbetrekking (ZW-uitkering) ten bedrage € 1.559 en loon uit vroegere dienstbetrekking (WGA-uitkering) ten bedrage van € 33.568.
2. De eigen woning heeft een WOZ-waarde van € 266.000 op 1 januari 2017. Het eigenwoningforfait bedraagt € 1.862.
3. Volgens de aan verweerder gerenseigneerde gegevens en het door eiser overgelegde overzicht van Florus bedraagt de op de hypotheekschuld in 2018 verschuldigde rente in totaal
€ 7.605.”

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is de berekening van de aanslag en de hoogte van de verleende arbeidskorting.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Geschil4. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Niet in geschil is dat de uitspraak op bezwaar niet tijdig is gedaan en dat de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is overschreden.
Beoordeling van het geschil5. Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat de aanslag onjuist is vastgesteld. Niet in geschil is dat de gerenseigneerde en voor de aanslagoplegging gebruikte gegevens betreffende het van het UWV ontvangen inkomen en de eigen woning juist zijn. De door eiser geclaimde renteaftrek en daartoe overgelegde stukken stemmen overeen met de gegevens waar verweerder van is uitgegaan.
6. In de door eiser in beroep overgelegde herziene aangifte IB/PVV 2018 van 25 april 2021, ontbreekt het van het UWV genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking (ZW-uitkering) ten bedrage € 1.559. De herziene aangifte gaat voorts uit van een onjuiste berekening van de arbeidskorting omdat het loon ten bedrage van € 33.568 ten onrechte is aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en niet als loon uit vroegere dienstbetrekking. Het gevolg hiervan is dat de arbeidskorting lager (en de aanslag hoger) is dan eiser meent. Volgens artikel 8.11 in verbinding met artikel 8.1 van de Wet IB 2001 wordt de arbeidskorting namelijk berekend over het arbeidsinkomen. Dat wil zeggen dat de arbeidskorting wordt berekend over inkomsten uit tegenwoordige arbeid en niet over inkomsten uit vroegere arbeid. Voor zover eiser meent dat de inkomsten dienen te worden aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige arbeid, kan de rechtbank eiser niet volgen.
De WGA-uitkering dient – zoals het UWV ook heeft aangegeven – te worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. In de aanslag is terecht alleen rekening gehouden met een bedrag van € 132 aan arbeidskorting berekend over de ZW-uitkering.
7. Ook kan de rechtbank eiser niet volgen voor zover hij betoogt dat in de berekening van de definitieve aanslag niet of onvoldoende rekening is gehouden met de eerder opgelegde voorlopige aanslagen.
8. Niet in geschil is dat de uitspraak op bezwaar niet tijdig is gedaan en dat de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is overschreden. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 20 mei 2021 terwijl de termijn voor het doen van uitspraak verstreek op 7 januari 2021.
9. Aan het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar kan gevolg worden gegeven op de voet van paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht, in welke paragraaf onder meer is bepaald dat het bestuursorgaan, in dit geval verweerder, bij het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar een dwangsom verbeurt. Daarvoor is onder meer vereist dat het bestuursorgaan door de belanghebbende in gebreke is gesteld. Dat verweerder door eiser op enig moment van het doen van uitspraak op bezwaar in gebreke is gesteld, is gesteld noch gebleken. Daarom ziet de rechtbank geen reden gevolgen te verbinden aan de overschrijding van de beslistermijn.
10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
ProceskostenVoor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift gesteld dat de uitspraak te summier is en dat niet is ingegaan op alle aangeleverde stukken.
5.2.1.
Belanghebbende heeft zijn standpunt ter zitting van het Hof toegelicht aan de hand van een ter zitting overgelegde cijferopstelling, met gegevens van de voorlopige aanslag IB/PVV 2018 van 15 januari 2018, de nadere voorlopige aanslag IB/PVV van 11 oktober 2019 en de aanslag. De inspecteur heeft ter zitting van het Hof van dat stuk kunnen kennis nemen en erop gereageerd.
5.2.2.
In het proces-verbaal van de zitting van het Hof is hieromtrent het volgende vermeld:
“Belanghebbende
Ik moet constateren dat de berekening in de definitieve aanslag niet juist is. Dit wil ik toelichten aan de hand van een overzicht.
Belanghebbende overlegt het overzicht aan het Hof en de wederpartij. Belanghebbende licht vervolgens het overzicht toe.
Er is sprake van een behoorlijke afwijking tussen de voorlopige en de definitieve aanslag.
In de voorlopige aanslag zie ik een bedrag van € 11.264 aan loonheffing, terwijl in de definitieve aanslag een bedrag van € 15.729 te zien is. (…)
Van de zijde van de inspecteur
In het overzicht van belanghebbende zien we de voorlopige aanslag 2018 (…) waarin een loonheffing van € 15.729 is berekend. Vervolgens zien we in het overzicht van belanghebbende de definitieve aanslag 2018 (…) waarin een loonheffing van €11.670 is berekend. Dit heeft geleid tot een terugbetaling door belanghebbende, omdat aanvankelijk teveel loonheffing was verrekend.
Belanghebbende
Met deze uitleg klopt de berekening van de loonheffing.
Daarnaast zie ik nog een verschil. In mijn overzicht is een bedrag van € 9.170 aan te betalen IB/PVV berekend in de definitieve aanslag (…). In de voorlopige aanslag was dat een bedrag van € 5.360.
Van de zijde van de inspecteur
Het verschil wordt verklaard door de van toepassing zijnde heffingskortingen (…).
De arbeidskorting is verminderd met ruim € 3.000. Belanghebbende heeft zijn WGA-inkomen in een verkeerde rubriek aangegeven. Dit inkomen had als inkomen uit vroegere dienstbetrekking moeten worden aangegeven onder ‘pensioen, lijfrente of andere uitkering’. Niet onder ‘loon of uitkering ziektewet’.
Belanghebbende
Van de voorlopige aanslag wordt dus afgeweken omdat het bedrag verkeerd zou zijn aangegeven door mij. Ik meen dat het bedrag wel in de juiste rubriek is ingevuld omdat het is verkregen op grond van de Ziektewet. Desgevraagd bevestig ik dat dit dus een bijkomend geschilpunt is.
Van de zijde van de inspecteur
De uitkering ten bedrage van € 33.568 is een WGA-uitkering, zie ook bijlage 16 bij het verweerschrift in eerste aanleg, met de informatie van het UWV.
De inspecteur laat het Hof en belanghebbende een computerscherm zien dat is geopend met een programma van de Belastingdienst waarin gegevens zijn vermeld die van het UWV afkomstig zijn.
Van de zijde van de inspecteur
Op het scherm ziet u dat de uitkering aan belanghebbende door het UWV is gespecificeerd als zijnde een WGA-uitkering.
Belanghebbende
Desgevraagd verklaar ik dat ik ooit arbeidsongeschikt ben verklaard.
Van de zijde van de inspecteur
Belanghebbende heeft, bij het doen van aangifte, aangegeven dat het om een WW-uitkering ging. Hij had moeten aangeven dat het een WGA-uitkering was.”
5.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur, zoals – gezien het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank – ook reeds ter zitting van de rechtbank is geschied, uitgelegd waarom de aanslag hoger is dan de voorlopige aanslag. Dit heeft te maken met een bij aanslag lager vastgestelde verrekening van de ingehouden loonheffing en met het kwalificeren van een door belanghebbende ontvangen uitkering als een uitkering op basis van de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) en met het fiscaalrechtelijk kwalificeren van deze uitkering als loon uit vroegere dienstbetrekking in plaats van als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
5.4.1. Voor zover in geschil, acht het Hof het door de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat het inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor een gedeelte groot
€ 33.568 bestaat uit een WGA-uitkering. Dit volgt uit het als bijlage 16 bij het verweerschrift in eerste aanleg gevoegde overzicht met door het UWV, de uitkeringsinstantie, gerenseigneerde inkomsten en uit de kwalificatie als WGA-uitkering in het ter zitting van het Hof ter inzage gegeven bestand met gegevens afkomstig van het UWV.
5.4.2.
De overige bestanddelen van het bij aanslag vastgestelde inkomen uit werk en woning van € 29.384 zijn een bedrag aan loon uit tegenwoordige arbeid van € 1.559 en – per saldo – een negatief inkomen uit eigen woning van € 5.743 (= € 1.862 -/- € 7.605). Het bij de aanslag vastgestelde bedrag aan arbeidskorting is € 132, in afwijking van het bij de nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2018 vastgestelde bedrag aan arbeidskorting van € 3.233.
5.5.1.
Voor zover nodig ambtshalve, oordeelt het Hof dat de WGA-uitkering geen inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking is, zodat die uitkering terecht niet is betrokken in de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting (vgl. Hof Den Haag 22 februari 2023, ECLI: NL:GHDHA:2023:370, r.o. 5.1.1 en 5.2.1, onder verwijzing naar het arrest HR 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6257, BNB 2000/271).
5.5.2.
Anders dan in de hiervoor vermelde zaak van het Hof Den Haag heeft belanghebbende niet gesteld dat het verlenen van de lage arbeidskorting berust op een schending door de inspecteur van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Op deze grond komt het Hof – anders dan in de hiervoor vermelde zaak van het Hof Den Haag – niet toe aan de vraag of belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel recht zou hebben op de hogere arbeidskorting.
5.6.
SlotsomHet Hof concludeert dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, R.C.H.M. Lips en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van S.M.P. Harinandansingh als griffier. De beslissing is op 1 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.