ECLI:NL:GHAMS:2023:1655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
200.322.650/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek tegen eerdere beslissing van het hof inzake klacht tegen notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van klager, die eerder in een klacht tegen een notaris niet-ontvankelijk was verklaard. Klager, samen met [verzoekster 2] B.V. en [verzoeker 3], verzoekt om herziening van de beslissing van 16 december 2014, waarin het hof de klacht deels ongegrond verklaarde. Klager stelt dat er nieuwe gezichtspunten zijn ontstaan door twee arresten uit 2020 en 2022, die volgens hem niet eerder bekend waren. Het hof oordeelt echter dat het herzieningsverzoek onredelijk laat is ingediend, aangezien klager al eerder op de hoogte was van de relevante feiten en omstandigheden. Het hof wijst het verzoek af en verklaart [verzoekster 2] en [verzoeker 3] niet-ontvankelijk in hun verzoek. De beslissing benadrukt het belang van tijdigheid in herzieningsverzoeken en de noodzaak dat nieuwe feiten daadwerkelijk nieuw en onbekend moeten zijn voor de verzoeker.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.322.650/01 NOT
nummer bestreden beslissing : 200.152.767/01 NOT
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 juli 2023
inzake

1.ing. [verzoeker 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[verzoekster 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[verzoeker 3],
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoekers,
gemachtigde: ing. [verzoeker 1] , voornoemd,
tegen
mr. [geïntimeerde],
oud-notaris te [vestigingsplaats 2] , thans kandidaat-notaris te [vestigingsplaats 3] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.D. Kraaikamp, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna verzoekers (respectievelijk klager, [verzoekster 2] en [verzoeker 3] ) en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Het hof heeft in zijn beslissing van 16 december 2014 klager in zijn klacht tegen de notaris deels nietontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klager en [verzoekster 2] hebben het hof in 2017 verzocht om deze beslissing te herzien, maar het hof heeft toen het verzoek van klager afgewezen en [verzoekster 2] in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Thans vragen verzoekers het hof opnieuw om diens beslissing te herzien, omdat er twee arresten zijn gewezen – in 2020 (door hof ’sHertogenbosch) en in 2022 (door de Hoge Raad) – waaruit nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gekomen die volgens verzoekers vóór de beslissing van 16 december 2014 bij hen niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn.

2.Het verzoek en het verloop van het geding

2.1.
Bij twee separate verzoekschriften van 12 januari 2023, door het hof ontvangen op 13 januari 2023, hebben verzoekers verzocht om herziening van de beslissing van dit hof van 16 december 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:5466).
2.2.
Op 21 maart 2023 is door mr. P. Wanders, advocaat te Amsterdam, namens de notaris een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Op 29 maart 2023 hebben verzoekers een aanvullende productie bij het hof ingediend.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 mei 2023. Klager en de gemachtigde van de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; beiden aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De gemachtigde van de notaris heeft het hof ter zitting desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen toelating van de bijlage bij de pleitnota van verzoekers. Hierop heeft het hof beslist dat die bijlage aan het dossier wordt toegevoegd.

3.De oorspronkelijke klacht en de beslissing

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van [verzoekster 2] (voorheen [bedrijf] B.V.). In 2008 heeft [verzoekster 2] zich jegens All Technology Investment Group N.V. (hierna: ATI) verbonden in termijnen een bedrag te investeren van maximaal € 3.000.000,-. Daarbij heeft [verzoekster 2] aan ATI zekerheidsrechten verstrekt, onder meer hypotheekrechten op diverse onroerende zaken op 17 mei 2010.
3.2.
In oktober 2011 is de notaris – in opdracht van ATI – overgegaan tot executoriale verkoop van de onroerende zaken waarop ten behoeve van ATI een recht van hypotheek was gevestigd, dit in verband met beslaglegging door derden.
3.3.
Klager heeft bij klaagschrift van 11 oktober 2013 (met bijlagen) klachten tegen de notaris ingediend bij de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch. In de kern heeft klager de notaris verweten dat hij zowel tijdens als na de executieveiling van 11 oktober 2011 onzorgvuldig (en daarmee klachtwaardig) heeft gehandeld.
3.4.
Bij beslissing van 24 oktober 2013 heeft de president van dit hof op de voet van artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) aangewezen om de klacht te behandelen, vanwege het lidmaatschap van de notaris van de kamer voor het notariaat in het ressort ’sHertogenbosch.
3.5.
Bij beslissing van 9 juli 2014 (ECLI:NL:TNORDHA:2014:21) heeft de kamer één klachtonderdeel (betreffende het informeren van een journalist) gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard.
3.6.
Op 22 juli 2014 heeft klager een beroepschrift bij het hof ingediend tegen voormelde beslissing van 9 juli 2014. Het hoger beroep is door het hof behandeld ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2014. Bij beslissing van 16 december 2014 heeft het hof de beslissing van de kamer vernietigd en opnieuw beslist. Het hof heeft klager nietontvankelijk verklaard in één klachtonderdeel (dat ziet op de op 17 oktober 2011 door de notaris verleden akten van levering en schenking van een perceel weiland) en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
3.7.
Op 17 mei 2017 hebben klager en [verzoekster 2] dit hof verzocht om herziening van de beslissing van 16 december 2014. Het door klager en [verzoekster 2] aan hun verzoek ten grondslag gelegde ‘novum’ bestond – kort gezegd – uit hetgeen volgens hen bleek uit het vonnis van 23 mei 2011 van de rechtbank van koophandel van het arrondissement Tongeren te België en de twee bankhypotheken ten behoeve van ATI , gedateerd 17 mei 2010 en 9 mei 2011. Bij beslissing van 9 januari 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:16) heeft het hof het verzoek van klager afgewezen en het verzoek van [verzoekster 2] nietontvankelijk verklaard.

4.Herzieningsverzoek

4.1.
Verzoekers hebben aan hun (nieuwe) herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat er twee arresten zijn gewezen waaruit nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gekomen die volgens verzoekers vóór de beslissing van 16 december 2014 bij hen niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn. Het betreft het arrest van het hof ’sHertogenbosch van 1 december 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:3685) en het arrest van de Hoge Raad van 15 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1108), waarin het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch wordt bevestigd.
Eerste verzoekschrift
4.2.
In het eerste verzoekschrift hebben verzoekers aangevoerd dat uit deze twee arresten onder meer blijkt dat de hypotheekrechten uit de notariële akte van 17 mei 2010 zijn vernietigd, waardoor de geldigheid van de titel voor de op 11 oktober 2011 gehouden executieveiling is komen te vervallen. Dat betekent dat alles met terugwerkende kracht is vernietigd en dat de executieveiling nooit heeft plaatsgevonden. Bij de executieveiling zijn onder andere twee appartementen geveild. Op 13 oktober 2011 heeft klager de notaris gevraagd om de executie uit te stellen en op 14 oktober 2011 heeft klager tijdens een persoonlijk onderhoud aan de notaris te kennen gegeven dat hij was opgelicht, hetgeen is vastgelegd in het gespreksverslag van 15 oktober 2011. De notaris heeft dit allemaal naast zich neergelegd en is desondanks overgegaan tot inschrijving in de openbare registers van afschriften van het proces-verbaal van veiling, gunning en betaling inzake deze twee appartementen. Nu de hypotheekrechten zijn vernietigd en er geen titel was om tot executie over te gaan is de notaris met terugwerkende kracht vanaf 19 oktober 2011 aansprakelijk voor het verschil waarvoor de appartementen te koop stonden minus de veilingopbrengst en alle overige schade die hiermee gemoeid is, aldus verzoekers.
Tweede verzoekschrift
4.3.
In de beslissing van 16 december 2014 heeft het hof onder 4.ii. het volgende klachtonderdeel omschreven:

De notaris heeft zijn medewerking verleend aan een akte van levering tussen ATI (verkoper) en de partner van [naam] (koopster) van een perceel weiland en akte van schenking van dit perceel aan de zoon van de partner van [naam] . Beide akten zijn op 17 oktober 2011 door de notaris gepasseerd ondanks dat hij toen al op de hoogte was van de oplichtingspraktijken van [naam] .
Het hof heeft als volgt geoordeeld (in r.o. 6.4) over dit klachtonderdeel:

(…). Dit is anders voor wat betreft het klachtonderdeel dat ziet op het passeren door de notaris van de akte van levering en schenking op 17 oktober 2011 (zoals weergegeven hiervoor onder 4.ii.). Vast staat dat klager geen partij was bij de gewraakte akten noch aangemerkt kan worden als (rechts)persoon die een recht kan ontlenen aan de desbetreffende akten. Verder is het hof evenmin gebleken dat klager anderszins door de handelwijze van de notaris zodanig in enig eigen belang – al dan niet indirect of afgeleid – is geschaad dat hij, ter bescherming van dat belang, de mogelijkheid moet hebben te klagen. Het hof is daarom van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel vanwege gebrek aan belang.
4.4.
In het tweede verzoekschrift heeft klager aangevoerd dat hij door de handelwijze van de notaris wel degelijk in enig eigen belang – al dan niet indirect of afgeleid – is geschaad. Ook zijn er nieuwe feiten en omstandigheden bekend geworden. Bij het indienen van de klacht op 11 oktober 2013 hadden verzoekers nog niet de beschikking over de bankafschriften van ATI en [naam] . Deze zijn pas in 2014 verkregen. Uit de bankafschriften blijkt volgens verzoekers dat het bedrag voor de overdracht en schenking van het perceel weiland al op 5 april 2011 op de derdenrekening van de notaris stond en dat het zes maanden daar op de rekening heeft gestaan voordat het werd aangewend voor de transactie. De notaris heeft als bank gefungeerd voor ATI om deze transactie mogelijk te maken. Dat betekent dat de notaris zich heeft laten lenen voor een paulianeuze opzet door betrokken partijen en dat de notaris heeft meegewerkt aan het onttrekken van voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen. Deze handelingen van de notaris kunnen niet door de beugel en zijn een notaris onwaardig, aldus verzoekers.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid [verzoekster 2] en [verzoeker 3]
5.1.
Uit de twee verzoekschriften van 12 januari 2023 blijkt dat klager mede namens [verzoekster 2] en [verzoeker 3] om herziening van de beslissing van het hof van 16 december 2014 heeft verzocht. Het hof acht [verzoekster 2] en [verzoeker 3] in dit verzoek nietontvankelijk, aangezien zij geen partij waren in de zaak die heeft geleid tot voormelde beslissing van het hof.
Vereisten aan een verzoek tot herziening
5.2.
Op verzoek van een partij kan een onherroepelijk geworden beslissing worden herzien op grond van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij verzoek(st)er vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;
c. ingeval zij bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zouden zijn geweest, het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
Deze vereisten zijn cumulatief.
Daarnaast geldt dat de beslissing in kracht van gewijsde moet zijn gegaan en voorts dat het verzoek tot herziening dient te worden gedaan binnen een redelijke termijn na het bekend worden bij verzoek(st)er van de (nieuwe) feiten of omstandigheden.
Beoordeling
5.3.
Het hof is van oordeel dat klager zijn herzieningsverzoek niet binnen een redelijke termijn na het bij hem bekend worden van de (nieuwe) feiten of omstandigheden – te weten de twee hiervoor genoemde arresten – bij het hof heeft ingediend. Hiertoe overweegt het hof het volgende. Klager heeft de stelling van de notaris dat klager direct na het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde arrest van hof ’s-Hertogenbosch van 1 december 2020 bij e-mails van 2 en 30 december 2020 zich heeft gemeld bij de notaris met dezelfde onderwerpen als die aan het herzieningsverzoek ten grondslag liggen niet betwist, zodat het hof hiervan uitgaat. Het arrest van de Hoge Raad volgde op 15 juli 2022. Klager heeft vervolgens bijna een half jaar gewacht en pas op 13 januari 2023 het herzieningsverzoek ingediend. Bovendien had klager de bankafschriften, waarop hij in zijn tweede verzoekschrift een beroep doet, reeds in 2014 in zijn bezit. Naar het oordeel van het hof is dit verzoek tot herziening onder deze omstandigheden onredelijk laat (en daarmee in strijd met het belang van de rechtszekerheid) ingediend. Het hof is niet gebleken van omstandigheden waaruit valt op te maken dat klager niet eerder dan 13 januari 2023 in staat was om een herzieningsverzoek in te dienen. Het herzieningsverzoek van klager dient dan ook te worden afgewezen.
5.4.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat de arresten van het hof ’s-Hertogenbosch en van de Hoge Raad niet zozeer een nieuw feit (een ‘novum’) zijn, maar een kwalificatie van reeds bekende feiten en omstandigheden, zodat het verzoek om herziening ook om die reden niet zou zijn geslaagd.
Conclusie
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het herzieningsverzoek van klager moet worden afgewezen en dat [verzoekster 2] en [verzoeker 3] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in het herzieningsverzoek.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart [verzoekster 2] en [verzoeker 3] niet-ontvankelijk in hun herzieningsverzoek;
- wijst het herzieningsverzoek van klager af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, J.H. Lieber en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023 door de rolraadsheer.