ECLI:NL:GHAMS:2018:16

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
200.217.092/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een beslissing van het hof inzake het handelen van een notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere beslissing van het hof van 16 december 2014. Verzoekers, waaronder klager en de besloten vennootschap [BV X], hebben verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten die volgens hen aan de eerdere beslissing ten grondslag hadden moeten liggen. De zaak betreft het handelen van een notaris in verband met een executieveiling van onroerende zaken, waarbij klager de notaris verweten heeft onzorgvuldig te hebben gehandeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekers niet konden aantonen dat de nieuwe feiten niet eerder bekend waren en dat deze feiten niet tot een andere beslissing zouden hebben geleid. De notaris heeft in zijn verweer aangevoerd dat de verzoekers al bekend waren met de relevante documenten en dat de herzieningsgrond niet voldoet aan de vereisten voor herziening. Het hof heeft geoordeeld dat het herzieningsverzoek van klager niet kan slagen, omdat het verzoek enkel een herhaling van eerdere argumenten inhoudt en niet voldoet aan de criteria voor herziening.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van [BV X] tot herziening niet-ontvankelijk verklaard en het herzieningsverzoek van klager afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en ondertekend door de rechters van het hof.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.217.092/01 NOT
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 januari 2018
inzake
1. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
2. [BV X] ,
gevestigd te [plaats] ,
gemachtigde: [naam] voornoemd,
verzoekers,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Wanders, advocaat te Amsterdam.

1.Verloop van het geding

1.1.
Bij brief van 17 mei 2017, door het hof ontvangen op 23 mei 2017, hebben verzoekers (hierna tezamen: verzoekers en afzonderlijk: klager en [BV X] ) verzocht om herziening van de beslissing van dit hof van 16 december 2014 met zaaknummer 200.152.767/01 NOT (ECLI:NL:GHAMS:2014:5466).
1.2.
Op 3 juli 2017 heeft verweerder (hierna: de notaris) een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Verzoekers hebben op 4 juli 2017 (eerder per e-mail op 30 juni 2017), 10 september 2017, 22 september 2017 (eerder per e-mail op 12 september 2017) en 2 oktober 2017 (eerder per
e-mail op 29 september 2017) aanvullende stukken aan het hof doen toekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017. Klager en de notaris, vergezeld van mr. J.D. Kraaikamp, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager en mr. Kraaikamp voornoemd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
De notaris heeft het hof ter zitting desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen toelating van de bijlage bij de pleitnota van verzoekers. Hierop heeft het hof beslist dat die bijlage aan het dossier wordt toegevoegd. Het hof heeft de laatste pagina van de pleitnota van de notaris – gezien de omvang – niet aan het dossier gevoegd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van [BV X] (voorheen [naam BV] ). In 2008 heeft [BV X] zich jegens [naam NV] (hierna: [BV Y] ) verbonden in termijnen een bedrag te investeren van maximaal € 3.000.000,-. Daarbij heeft [BV X] aan [BV Y] zekerheidsrechten verstrekt, onder meer op diverse onroerende zaken.
3.2.
In oktober 2011 is de notaris - in opdracht van [BV Y] - overgegaan tot executoriale verkoop van de onroerende zaken waarop ten behoeve van [BV Y] een recht van hypotheek was gevestigd, een en ander in verband met beslaglegging door derden.
3.3.
Klager heeft bij klaagschrift van 11 oktober 2013 (met bijlagen) klachten tegen de notaris ingediend bij de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch. In de kern heeft klager de notaris verweten dat hij zowel tijdens als na de executieveiling van 11 oktober 2011 onzorgvuldig (en daarmee klachtwaardig) heeft gehandeld.
3.4.
Bij beslissing van 24 oktober 2013 heeft de president van dit hof op de voet van artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) aangewezen teneinde zich met de behandeling van de klacht te belasten.
3.5.
Bij beslissing van 9 juli 2014 (ECLI:NL:TNORDHA:2014:21) heeft de kamer één klachtonderdeel (betreffende het informeren van een journalist) gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard.
3.6.
Op 22 juli 2014 heeft klager een beroepschrift bij het hof ingediend tegen voormelde beslissing van 9 juli 2014. Het hoger beroep is door het hof behandeld ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2014. Bij beslissing van 16 december 2014 heeft het hof de beslissing van de kamer vernietigd en, opnieuw beslissende, klager niet-ontvankelijk verklaard in één klachtonderdeel (dat ziet op de op 17 oktober 2011 door de notaris verleden akten) en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

4.Herzieningsverzoek

4.1.
Verzoekers hebben verzocht om herziening van de beslissing van het hof van 16 december 2014, omdat, kort gezegd, zich volgens hen nieuwe gezichtspunten hebben voorgedaan die tot herziening van deze beslissing zouden moeten leiden. In de kern hebben verzoekers aan hun herzieningsverzoek het volgende ten grondslag gelegd.
4.2.
Het door verzoekers aan hun verzoek ten grondslag gelegde ‘novum’ bestaat uit hetgeen volgens hen blijkt uit het vonnis van 23 mei 2011 van de rechtbank van koophandel van het arrondissement Tongeren te België (bijlage 10 bij het herzieningsverzoek) en de twee bankhypotheken ten behoeve van [BV Y] , gedateerd 17 mei 2010 en 9 mei 2011 (bijlage 3 en 4 bij het herzieningsverzoek). Veilen op basis van deze twee bankhypotheken is niet mogelijk, aangezien de hypotheekhouder met een dergelijke hypotheek geen recht van parate executie heeft. Ook kan, aldus verzoekers, een notaris niet tot executie overgaan op uitsluitend een bankhypotheek, aangezien hij daarmee niet naar een gerechtsdeurwaarder kan. Verzoekers wijzen in dit verband op een uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2013 (JOR 2013, 126, Rabobank/Donselaar). Volgens verzoekers had [BV Y] verder uit hoofde van voormeld vonnis uit Tongeren een vordering, maar is verzuimd een exequatur aan te vragen. Op grond van enkel het Belgische vonnis kon niet worden geëxecuteerd in Nederland, aangezien daarin het verzoek om het vonnis te waarmerken als Europese executoriale titel is afgewezen.
4.3.
Verder stellen verzoekers dat de door de notaris opgestelde akte van levering van 6 april 2011 niet juist is. De notaris heeft in die akte een bankhypotheek (die van 17 mei 2010) verward met een hypothecaire geldlening.
4.4.
Tot slot wensen verzoekers terug te komen op het klachtonderdeel met betrekking tot het informeren van de journalist. De notaris heeft immers informatie verstrekt aan een journalist met betrekking tot de executieveiling, terwijl hij die executieveiling zelf niet had mogen houden. Bovendien heeft de notaris niet de waarheid gesproken. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verwijzen verzoekers naar de krantenartikelen van 24 november 2011 en 15 december 2011 (bijlage 12 bij het herzieningsverzoek).

5.Standpunt van de notaris

5.1.
De notaris heeft aangevoerd dat de kamer, het hof, alsook verzoekers vóór de uitspraak van het hof van 16 december 2014 reeds beschikten over het Belgisch vonnis van 23 mei 2011 en de twee hypotheekakten van 17 mei 2010 en 9 mei 2011. Sterker nog, verzoekers waren partij bij de Belgische zaak en de beide hypotheekakten. Niet voldaan is dan ook aan het vereiste dat het moet gaan om feiten en omstandigheden die bij ‘verzoek(st)er(s) voor de beslissing niet bekend waren en redelijkerwijze niet bekend hadden kunnen zijn’, aldus de notaris.
5.2.
Ook de krantenartikelen waaraan verzoekers in hun herzieningsverzoek refereren, stammen al uit het procesdossier eerste aanleg. De akte van 6 april 2011 was bij verzoekers eveneens allang bekend, aangezien zij daarbij partij waren. Overigens heeft die akte nimmer een rol gespeeld in de gehele tuchtprocedure, zodat er wat dat betreft niets valt te herzien, aldus de notaris.
5.3.
Verder heeft de notaris naar voren gebracht dat de in het herzieningsverzoek genoemde verwijten niet tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Er werd immers niet geveild op basis van een Belgisch vonnis, maar op basis van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 15 december 2010 van de rechtbank Roermond. De notaris betwist tot slot de stelling van verzoekers dat de hypotheekakten van 17 mei 2010 en 9 mei 2011 geen titel zouden inhouden.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid [BV X]
6.1.
Uit de brief van 17 mei 2017 blijkt dat zowel klager als [BV X] om herziening van de beslissing van het hof van 16 december 2014 hebben verzocht. Het hof acht [BV X] in dit verzoek niet-ontvankelijk, aangezien [BV X] geen partij was in de zaak die heeft geleid tot voormelde beslissing van het hof.
Verzoek tot herziening
6.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak van dit hof (zie onder andere ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6394, ECLI:NL:GHAMS:2012:CA2559 en ECLI:NL:GHAMS:2016:5292) kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden beslissing worden herzien op grond van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij verzoek(st)er vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;
c. ingeval zij bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zouden zijn geweest, het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
Deze vereisten zijn cumulatief.
6.3.
Daarnaast geldt dat de beslissing in kracht van gewijsde moet zijn gegaan en voorts dat het verzoek tot herziening dient te worden gedaan binnen een redelijke termijn na het bekend worden bij verzoek(st)er van de (nieuwe) feiten of omstandigheden, terwijl het verzoek eveneens zal moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 107 lid 2 van de Wet op het notarisambt.
6.4.
In hetgeen klager bij zijn verzoek om herziening naar voren heeft gebracht, liggen naar het oordeel van het hof geen feiten of omstandigheden besloten zoals hierboven onder 6.2. bedoeld. Klager heeft met zijn betoog enkel beoogd om opnieuw een discussie te voeren over het handelen van de notaris tijdens en na de executieveiling van 11 oktober 2011. Hiervoor is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening echter niet bedoeld. Het herzieningsverzoek dient dan ook te worden afgewezen.
6.5.
Hetgeen klager verder nog naar voren heeft gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart [BV X] in haar herzieningsverzoek niet-ontvankelijk;
- wijst het herzieningsverzoek van klager af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018 door de rolraadsheer.