In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.519, waarbij een belastingrente van € 61 was vergoed. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de inspecteur de aanslag had verminderd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van belanghebbende, maar dat er nog geschilpunten waren over de aftrek van specifieke zorgkosten en de toepassing van het correctiebeleid. Belanghebbende voerde aan dat de correctie van de aangifte achterwege moest blijven, omdat het verschil tussen het aangegeven inkomen en het gecorrigeerde inkomen minder was dan het in het correctiebeleid genoemde bedrag van € 500. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet onrechtmatig had gehandeld en dat de correctie van de aangifte niet volledig moest worden teruggenomen.
Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 16.375, en dat belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De verzoeken van belanghebbende om een hogere schadevergoeding en om kostenvergoeding voor de bezwaarfase werden afgewezen. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar werden vernietigd, en de inspecteur werd opgedragen het griffierecht te vergoeden.