In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een naheffingsaanslag bpm die aan belanghebbende was opgelegd. De ontvanger van de Belastingdienst had op 3 september 2020 een aanmaning verzonden wegens het uitblijven van betaling van de naheffingsaanslag, waarbij € 17 aanmaningskosten in rekening waren gebracht. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanmaningskosten, wat door de ontvanger op 2 november 2020 gegrond werd verklaard, waarbij de aanmaningskosten op nihil werden gesteld en een kostenvergoeding van € 130,50 werd toegekend.
De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij zij onder andere aanvoerde dat de ontvanger had moeten afzien van het hoorgesprek en dat de bij de uitspraak op bezwaar toegekende vergoeding niet op de juiste puntwaarde was gebaseerd. Het Hof oordeelde dat de ontvanger terecht van het hoorgesprek kon afzien, omdat volledig aan het bezwaar was tegemoetgekomen. Tevens werd geoordeeld dat de vergoeding op basis van de juiste puntwaarde was vastgesteld, aangezien de puntwaarde in 2020 € 261 bedroeg en pas per 1 januari 2022 was verhoogd naar € 269.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.