ECLI:NL:GHAMS:2023:1143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
21/01653
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door belanghebbende, [X], tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2021. De rechtbank had in die uitspraak het verzet van belanghebbende gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten. Belanghebbende was van mening dat de rechtbank de te vergoeden proceskosten te laag had vastgesteld. De rechtbank had eerder op 10 april 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van belanghebbende om vergoeding van proceskosten, maar had geen vergoeding voor de kosten in bezwaar toegekend. In hoger beroep heeft belanghebbende zijn standpunt herhaald en gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor de kosten in bezwaar heeft toegekend. Het Hof heeft de zaak op 11 mei 2023 behandeld en geoordeeld dat de rechtbank inderdaad had moeten beslissen over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissingen omtrent het verzet en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.195,10, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/01653
11 mei 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende
,
tegen de uitspraak van 11 augustus 2021 in de zaak met kenmerk AMS 16/6511 V van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De rechtbank heeft op 14 oktober 2016 een beroepschrift van belanghebbende ontvangen dat is gericht tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] van 2 september 2016. Met dit besluit heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen een beschikking van 29 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende geen gronden had ingediend.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 maart 2017 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Met een uitspraak van 10 april 2018 heeft de rechtbank een uitspraak buiten zitting gedaan over het verzoek van belanghebbende om vergoeding van proceskosten.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van 10 april 2018 verzet ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 11 augustus 2021 het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’):
“ De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van
€ 1.195,10;
- wijst het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente af;
- wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde cassatieberoep is op 9 december 2022 door de Hoge Raad (nummer 21/03976) niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per fax ingekomen op 22 september 2021 en verder aangevuld op 2 november 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het Hof heeft op 14 april 2023 namens belanghebbende een nader stuk ontvangen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.8.
Op 26 april 2023 is nadere informatie van de heffingsambtenaar ontvangen. Hierop heeft belanghebbende op 4 mei 2023 gereageerd.

2.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten niet te laag heeft vastgesteld.
In hoger beroep stelt belanghebbende niet meer dat hem een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toekomt.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“ (…)
Overwegingen
De uitspraak van 10 april 2018
1. De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan over het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over het eindoordeel in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. [1] Met de uitspraak van 10 april 2018 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 501,-. Het betreft de kosten die [X] in beroep heeft gemaakt voor de door [gemachtigde] verleende rechtsbijstand. Het verzoek van [X] om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster tot een bedrag van € 129,10 heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat [X] dit verzoek niet tegelijk met de intrekking van het beroep heeft gedaan.
Het toetsingskader in verzet
2. In verzet beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de uitspraak van 10 april 2018 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat [X] recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 501,- en of buiten redelijke twijfel is dat het verzoek van [X] om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen van de rechtbank

Nadere stukken die door de rechtbank zijn opgevraagd
3. [X] voert aan dat de rechtbank op 28 februari 2018 nog stukken heeft ontvangen van de heffingsambtenaar en dat dit na de datum is waarop hij het beroep heeft ingetrokken en na de datum waarop hij toestemming had gegeven voor een uitspraak zonder zitting. Volgens [X] had de rechtbank hem in de gelegenheid moeten stellen om op die stukken te reageren en opnieuw om toestemming moeten verzoeken of het beroep werd ingetrokken en of er zonder zitting uitspraak mocht worden gedaan.
4. De rechtbank volgt [X] hierin niet. Vast staat dat [X] het beroep heeft ingetrokken en dat hij daarbij heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten. Door de intrekking van het beroep, is de beroepsprocedure geëindigd en kon de rechtbank alleen nog een afzonderlijke uitspraak doen over het verzoek om vergoeding van de proceskosten. Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb. Omdat [X] ook om vergoeding van de kosten in bezwaar had verzocht, heeft de rechtbank in het kader van de 8:75a-procedure de stukken opgevraagd bij de heffingsambtenaar. Dit was noodzakelijk om te kunnen controleren of [X] tijdens de bezwaarprocedure had verzocht om vergoeding van de kosten. Op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb komen de kosten in bezwaar immers alleen voor vergoeding in aanmerking als daarom wordt verzocht vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. De opgevraagde stukken hadden dus niets te maken met het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 2 september 2016 (dat beroep heeft [X] immers ingetrokken), maar alleen met de 8:75a-procedure over het verzoek van [X] om vergoeding van de proceskosten. Nadat de rechtbank de stukken had ontvangen, heeft zij besloten om niet opnieuw toestemming aan partijen te vragen voor een uitspraak zonder zitting [2] , maar heeft zij besloten om zonder voorafgaande zitting uitspraak te doen op het verzoek om vergoeding van de proceskosten. Zoals de rechtbank al onder 1 heeft overwogen, biedt artikel 8:54 van de Awb die mogelijkheid. Voor een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 is geen toestemming van partijen nodig.
Beoordeling van het verzet
5. [X] voert aan dat de rechtbank in de uitspraak van 10 april 2018 ten onrechte geen vergoeding voor de kosten in bezwaar heeft toegekend. Verder voert hij aan dat de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij wijst er op dat hij met zijn brief van 14 maart 2017 een pro forma verzoek om vergoeding van de proceskosten heeft gedaan en dat hij de rechtbank daarbij heeft verzocht hem in de gelegenheid te stellen zijn verzoek nader te mogen specificeren. Die specificatie heeft hij vervolgens met een brief van 24 maart 2017 verstrekt.
6. Het betoog van [X] slaagt. [X] heeft om vergoeding van de kosten in bezwaar en in beroep verzocht. De rechtbank had daarom in haar uitspraak van 10 april 2018 ook op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar moeten beslissen. Nu zij dit niet heeft gedaan, is het verzet gegrond. Verder is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [X] om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster in de uitspraak van 10 april 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. [X] heeft bij de intrekking van het beroep en zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten verzocht zijn proceskosten later te mogen specificeren. Die specificatie heeft hij kort na de intrekking van het beroep verstrekt in zijn brief van 24 maart 2017. Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb vereist dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten tegelijk met de intrekking van het beroep moet zijn gedaan. Aan die voorwaarde heeft [X] voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank vereist artikel 8:75a niet dat degene die het beroep intrekt bij zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten ook al exact en gespecificeerd moet aangeven om welke kosten het gaat. Ook om deze reden is het verzet gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 10 april 2018 vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
Toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb
7. Beide partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
Vergoeding van de proceskosten in bezwaar, in beroep en in verzet
8. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [X] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.195,10. Dit bedrag is als volgt onderverdeeld.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1.066,-. Daarbij heeft de rechtbank:
- 1 punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265,- en wegingsfactor 1,
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1,
- 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen op de verzetzitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 0,5.
De kosten voor het opvragen van de uittreksels uit het Kadaster stelt de rechtbank vast op
€ 129,10.
Vergoeding van het griffierecht
9. Omdat [X] het griffierecht van € 46,- heeft betaald en de heffingsambtenaar aan het beroep van [X] is tegemoetgekomen, moet de heffingsambtenaar aan [X] het door [X] betaalde griffierecht van € 46,- vergoeden [3] (voor zover dat nog niet is gebeurd).
Verzoek om vergoeding van de wettelijke rente
10. [X] heeft tijdens de verzetprocedure verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over het griffierecht en over de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster.
11. Het verzoek om wettelijke rente is een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank kan in deze procedure echter alleen uitspraak doen over het verzet en over het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank kan in deze procedure dan ook niet beslissen op een verzoek om schadevergoeding. [X] had bij de intrekking van zijn beroep de rechtbank op grond van artikel 8:73a van de Awb [4] kunnen verzoeken om vergoeding van de wettelijke rente. Dat heeft hij echter niet gedaan. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente daarom af.
Verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn
12. [X] heeft om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn verzocht voor zover de rechtbank tevens de beroepsprocedure voortzet.
13. Zoals de rechtbank onder 4 al heeft overwogen, heeft [X] het beroep ingetrokken en is de beroepsprocedure daarmee geëindigd. Van een voortzetting van de beroepsprocedure is dus geen sprake. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank (waarbij het verzet gegrond is verklaard) niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover belanghebbende gronden aanvoert tegen dit oordeel kunnen deze niet in deze procedure aan de orde komen. Het verzoek om het beroep in cassatie te voegen met deze zaak zal het Hof dan ook niet honoreren. Dit brengt tevens mee dat belanghebbendes verzoek om vergoeding van het voor de cassatieprocedure betaalde griffierecht buiten behandeling blijft.
5.2.
De rechtbank heeft in haar rechtsmiddelverwijzing in de uitspraak opgenomen dat voor zover in haar uitspraak beslist is op het verzoek om vergoeding van de proceskosten hiertegen hoger beroep openstaat. Het Hof zal de hiertegen in hoger beroep gerichte klachten beoordelen.
5.3.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat voor de vergoeding van de verzetsprocedure ten onrechte factor 0,5 is gehanteerd. Het Hof acht, nu de zaak gaat over de door de rechtbank in een eerder procedure (uitspraak van de rechtbank van 10 april 2018) vastgestelde proceskostenvergoeding, de door de rechtbank gehanteerde factor niet te laag. Deze grief slaagt dan ook niet.
5.4.
Voorts brengt belanghebbende naar voren dat de rechtbank van rechtswege een wettelijke rentevergoeding had moeten toekennen, belanghebbende had namelijk om deze rentevergoeding verzocht. Uit de aan de Hof door de heffingsambtenaar (na)gezonden gedingstukken blijkt dat de heffingsambtenaar een vergoeding voor proceskosten een paar dagen na het verstrijken van de termijn (vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak tot de dag van de algehele voldoening) heeft voldaan. Het uitbetaalde bedrag door de heffingsambtenaar bedraagt € 1.241,10, in het dictum van de rechtbank is € 1.195,10 opgenomen (het griffierecht ad € 46 is opgenomen in rechtsoverweging 9 van de rechtbankuitspraak). Alsdan zou betoogd kunnen worden dat belanghebbende geen dan wel een zeer gering belang (vgl Hoge Raad 3 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:331) bij haar klacht heeft (er is -ruim- meer uitbetaald dan hetgeen in het dictum is opgenomen en de wettelijke rente zal neerkomen op tientallen centen). Het Hof zal evenwel alsnog het uitbetalen van wettelijke rente bepalen. Belanghebbendes stelling dat hem een proceskostenveroordeling toekomt slaagt evenwel om hetgeen onder 5.5. is opgenomen niet.
5.5.
Bij het doen van haar uitspraak heeft de rechtbank nog geen rekening kunnen houden met de uitspraak van dit Hof van 7 februari 2023 met kenmerk 22/00312, ECLI:NL:GHAMS:2023:416. In die uitspraak heeft dit Hof geoordeeld dat de werkzaamheden van de gemachtigde, [gemachtigde] , niet worden aangemerkt als beroepsmatige rechtsbijstandsverlening en mitsdien er geen grond bestaat voor toekenning van (proces)kostenvergoeding. Het Hof vindt geen aanleiding in de onderhavige zaak anders te oordelen nu [gemachtigde] ook met hetgeen hij in deze procedure heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Daarvan uitgaande is door de rechtbank ten onrechte een proceskostenvergoeding toegekend. Aangezien de heffingsambtenaar daartegen geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, blijven die vergoedingen in stand.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt en beslist dient te worden zoals opgenomen is onder 7.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissingen omtrent het verzet en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 1.195,10 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vier weken na de datum van de uitspraak van de rechtbank tot de dag van de algehele voldoening;
- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht € 46 te vergoeden, indien dit bedrag niet tijdig wordt vergoed te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vier weken na de datum van de uitspraak van de rechtbank tot de dag van de algehele voldoening, en
- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht € 134 te vergoeden, indien dit bedrag niet tijdig wordt vergoed te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak tot de dag van de algehele voldoening.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, A.M. van Amsterdam en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
S.M.P. Harinandansingh, als griffier. De beslissing is op 11 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Awb
2.Als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb
4.Titel 8.4 van de Awb (artikel 8:88 e.v.) is in belastingzaken nog niet van toepassing verklaard.