ECLI:NL:HR:2023:331
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over dwangsom wegens niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Midden-Groningen. De zaak betreft een geschil over de invorderingsrente en de dwangsom wegens het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de invorderingsrente op € 0,53 had vastgesteld. Na een ingebrekestelling op 19 mei 2021, waarin belanghebbende aandrong op een uitspraak, heeft de heffingsambtenaar op 18 juni 2021 het bezwaar gegrond verklaard en de invorderingsrente verhoogd naar € 1.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig een beschikking had genomen over de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom. De Rechtbank heeft het beroep echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de heffingsambtenaar geen dwangsom kon verbeuren wegens het niet-tijdig nemen van een dwangsombeschikking. Het verzet dat belanghebbende tegen deze uitspraak instelde, werd eveneens ongegrond verklaard.
In cassatie voerde belanghebbende aan dat de Rechtbank ten onrechte had aangenomen dat hij een dwangsom verlangde wegens het uitblijven van een dwangsombeschikking. De Hoge Raad oordeelde dat het middel gegrond was, maar dat het niet tot cassatie kon leiden, omdat de heffingsambtenaar de dwangsom inmiddels had uitbetaald. Aangezien de ontvangst en de juistheid van de uitbetaling niet waren betwist, had belanghebbende geen belang bij cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie daarom niet-ontvankelijk en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.