4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil (voor zover in hoger beroep nog van belang) het volgende overwogen:
“
Beoordeling van het geschil
(…)
WOZ-beschikking
15. Eiser heeft gesteld dat de heffingsambtenaar geen belang heeft bij een waardebepaling van zijn woning, omdat de aanslag voor de gemeentelijke belastingen vernietigd is. Met dit betoog miskent eiser dat de heffingsambtenaar de wettelijke plicht heeft om de WOZ-waarde te bepalen en bij beschikking vast te stellen. De ingevolge de Wet WOZ vastgestelde waarde geldt bovendien niet alleen voor gemeentelijke belastingen, maar ook voor andere (rijks)belastingen. De heffingsambtenaar dient daardoor niet alleen het gemeentelijke belang, maar ook het algemene overheidsbelang bij de vaststelling van de waarde.
16. Eiser betoogt verder dat de WOZ-beschikking vernietigd moet worden, aangezien op het bijbehorende taxatieverslag onjuiste inhoudsafmetingen staan. De heffingsambtenaar heeft erkend dat de daarop vermelde maten onjuist zijn, maar dat ook uitgaande van de correcte inhoudsmaten het taxatieverslag nog steeds voldoende onderbouwing vormt dat de beschikte waarde van de woning niet te hoog is.
17. De rechtbank stelt vast dat op de heffingsambtenaar de last rust aannemelijk te maken dat de beschikte waarde van de woning niet te hoog is. Ten aanzien van de WOZ-beschikking is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat op het taxatieverslag onjuiste maten staan niet tot vernietiging van die beschikking leidt. Het taxatieverslag als zodanig vormt namelijk geen essentieel onderdeel van de WOZ-beschikking. Ook kan de heffingsambtenaar zich op dat taxatieverslag beroepen ter onderbouwing van de bij die beschikking vastgestelde waarde, mits hierbij rekening wordt gehouden met de juiste maatvoering van eisers woning. Uitgaande van de door het Gerechtshof Amsterdam vastgestelde inhoudsmaten van de woning vormt het taxatieverslag naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwing van de waarde van € 360.000 op de waardepeildatum. Uitgaande van een perceel van 490 m², een woning van 509,60 m³ en een inpandige garage van 170 m³ kan geconstateerd worden dat eisers woning en garage groter (tot veel groter) van inhoud zijn dan de vergelijkingsobjecten en dat de woning toch een flink lagere WOZ-waardering heeft gekregen. [Adres 3] , zijnde de woning met de meest vergelijkbare perceelgrootte van 487 m² wordt dan nog voor een aanzienlijk hogere prijs van € 405.000 verkocht.
18. De waarde van de woning van € 360.000 is dan ook door de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt. Wat eiser daartegen heeft ingebracht vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de beschikte waarde van de woning te hoog is.
Vergoeding van kosten van bezwaar
19. De aanslag (of aanslagen) en de eerste en tweede aanmaning zijn hangende dit beroep vernietigd (met uitzondering van de WOZ-beschikking). Aan de orde is daarom uitsluitend nog de vraag of eiser recht heeft op een vergoeding van kosten van bezwaar voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
20. Er bevindt zich geen machtiging voor procesvertegenwoordiging in het dossier. Het tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift is ondertekend door eiser zelf. Het vermeldt in de aanhef ‘Door [eiser], [adres eiser]’. In het bezwaar staat ‘Er zal de hulp ingeroepen worden van kantoor [A] , belastingadvieskantoor . Tbv de wetsartikelen hierop van toepassing zijnde.’ Verder wordt verwezen naar het separate bezwaarschrift tegen de eerste aanmaning. Dat bezwaarschrift tegen de eerste aanmaning bevat een verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar, maar is eveneens ondertekend door eiser en bevat eveneens de hiervoor geciteerde tekst in de aanhef.
21. Deze twee bezwaarschriften zijn, zoals zij ook vermelden, ingediend door eiser zelf. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat hij hierbij beroepsmatig is bijgestaan. De juistheid van deze veronderstelling blijkt uit de aankondiging dat eiser dat hij hulp zal inroepen en dat dus voor het indienen van die stukken niet heeft gedaan.
22. Ook voor wat betreft de overige stukken die door eiser zijn ingediend, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van beroepsmatig verleende bijstand. Hoewel op een deel van de stukken een stempelafdruk van [A] , belastingconsulente, is geplaatst en hoewel op een deel van de stukken staat ‘Door belastingadvieskantoor [A] ’, staat gelet op de op de bijzonder persoonlijke vorm, stijl en inhoud van alle in bezwaar (en beroep) ingebrachte schrifturen, de pleitnota’s daar onder begrepen, voor de rechtbank vast dat al deze stukken door belanghebbende zelf zijn opgesteld. Eiser is op de zitting in persoon verschenen en heeft uitsluitend zelf het woord gevoerd. Ter zitting bij de rechtbank heeft eiser bovendien toegelicht dat [A] werkzaamheden van administratieve aard verricht, omdat eiser door zijn ziekte soms dingen ontgaan. Dat eiser ter zitting heeft vermeld dat [A] als rechtskundige hulpverlener aanwezig is, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
23. Aangezien geen sprake is van beroepsmatig verleende bijstand is er geen aanleiding om rechtsbijstandskosten van het bezwaar te vergoeden.
24. Aangezien na het instellen van beroep de aanslag (of aanslagen) de eerste aanmaning en de tweede aanmaning vernietigd zijn, dienen die beroepen gegrond verklaard te worden. Het beroep tegen de WOZ-beschikking dient ongegrond verklaard te worden.
25. De door eiser ingestelde beroepen zijn door de rechtbank aangemerkt als één zaak. Er is sprake van samenhang van deze beroepen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van het beroep die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
26. Zoals onder 13 tot en met 15 is geoordeeld, is geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Eiser heeft ter zitting gesteld dat er wel reiskosten zijn. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van de reiskosten van eiser. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, [Z] - Haarlem retour, voor een totaalbedrag van € 19,84.”